Ga direct naar de content

Voor niets gaat de zon op

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 4 1989

Voor niets gaat de zon op
De traditionele economische theorie met zijn sterke nadruk op het marktmechanisme
houdt weinig rekening met de belangen van de toekomstige generaties. Ook de politieke
discussie over het milieubeleid draagt een element van kortzichtigheid in zich. Als
gevolg daarvan zullen onze nakomelingen met een uitgeputte en vervuilde aarde
geconfronteerd worden. In dit artikel behandelt de auteur, aan de hand van
welvaartstheoretische en natuurkundige principes, de onderliggende krachten achter
deze ontwikkeling en mogelijkheden voor de overheid om bij te sturen. Zijn betoog
mondt nit in een pleidooi voor een minder starre houding inzake het financieringstekort.

PROF. DR. A. HEERTJE*
De neo-klassieke economische analyse en de politieke
discussie over het milieu staan beide bol van de misverstanden. In deze beschouwing worden de misverstanden
toegelicht en opgehelderd. Deze misverstanden betreffen
de enge, materiele opvatting van welvaart, het identificeren van economische verschijnselen met meetbare markttransacties en het beperken van de opbrengst van produktieprocessen tot goederen, die een zichtbare prijs hebben.
Als de ondernemers het investeren in een zuiveringsinstallatie betreuren omdat deze investering geen, ep een investering in de diepte wel inkomen oplevert, wordt de welvaart beperkt tot geldelijke resultaten van het economische
proces. Wanneer de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken schrijft dat de zorg voor het
milieu ten koste gaat van de economische groei, schrompelt het gezichtsveld van de economie in, tot wat in de taal
van het geld wordt uitgedrukt1. Als minister Nijpels zijn collega van Financien moet voorhouden dat voor niets de zon
opgaat, wordt enerzijds verwezen naar de enige prijsloze
en permanent stromende bran van energie en leven en anderzijds naar de kosten die moeten worden gemaakt, om
de negatieve effecten op de kwaliteit van ons bestaan van
de bijprodukten van onze produktie, afval en vervuiling, althans ten dele te compenseren.
In dit artikel over het milieu als welvaartsfactor wijk ik nogal af van de wijze van benadering die meestal in de economische theorie wordt aangetroffen. Twee bronnen van inspiratie liggen aan het gekozen niveau van abstractie ten grondslag. De ene bran bestaat uit de lessen van mijn leermeester Hennipman overde welvaartstheorie en de betekenis van
zijn aan de Oostenrijkers verwante subjectieve en formele
welvaartsbegrip2. De andere is het werk van N. GeorgescuRoegen, die de analyse van het economische proces verbindt met fundamentele natuurkundige inzichten, in het bijzonder op het terrein van de thermodynamica3.
De volgende paragraaf geeft een overzicht van de grootheden die bij de analyse van het milieu in ogenschouw
moeten worden genomen. Zodoende wordt een nadere inhoud gegeven aan het begrip milieu dat in deze beschouwing wordt gehanteerd. Daarna worden in globale zin relaties tussen de betrokken grootheden geformuleerd, waar428

bij de nadruk meer valt op de wederkerigheid – zo men wil
circulariteit – van de betrekkingen dan op hun concrete
specificatie. Wij willen hiermee het fundamentele karakter
van de milieuvraagstukken voor de kwaliteit van het bestaan in het lichtstellen.zodatdevraag of het financieringstekort in Nederland met 1 % mag worden opgerekt met het
oog op investeringen in een schoner milieu, de graad van
verschraling krijgt die hoort bij het denken van politici, die
hun eigen overleven ondergeschikt maken aan dat van de
mensheid.
De globale benaderingswijze weerspiegelt een belangrijk aspect van de energie- en milieuvraagstukken, namelijk dat calamiteiten met zekerheid kunnen worden verwacht, zonder dat kan worden voorspeld waar en wanneer
precies milieurampen zullen plaatsvinden. Het verbranden
van olie en steenkool bij voorbeeld produceert kooldioxyde en veroorzaakt zeker een broeikaseffect, waarvan de
intensiteit, de ruimtelijke werking en het tijdspatroon in het
ongewisse blijven. Het ontworpen globale denkschema is
geschikt om desastreuze misverstanden uit de weg te ruimen, de alternatieven voor een verstandig beleid in het licht
* Hoogleraar staathuishoudkunde aan de Juridische Faculteit van
de Universiteit van Amsterdam. De auteur dankt prof. dr. P. Hennipman voor zijn stimulerende reactie op een eerdere versie van
dit artikel.
1. F.W. Rutten, Op weg naar voltooiing van het sociaal-economisch herstel, ESB, 1989, biz 6.
2. P. Hennipman, Welvaartstheorie en economische politiek, Alphen aan den Rijn, 1977; zie verder P. Hennipman, Welvaartstheorie of welzijnstheorie?, ESB, 1972, biz. 79-84. Hoewel Soeteman zich lijkt te baseren op de inzichten van Hennipman is zijn uiteenzetting misleidend door het verwarren van waarderings- en
zijnsoordelen. De niet-nprmatieve interpretatie van de welvaartstheorie is een karakteristiek aspect van Hennipmans denken. Zie
F.J. Soeteman, Ecologische duurzaamheid en economische ontwikkeling, Den Haag, 1988.
3. De volgende werken van zijn hand zijn van belang: Analytical
economics, Cambridge, Mass. 1966; The entropy law and the economic process, Cambridge, Mass. 1971 en Energy and economic
myths, New York 1976. Een recente vergelijking van economie en
thermodynamica naar aanleiding van Von Neumanns werk geeft
A. Brody, Economics and thermodynamics, in: John von Neumann
and modern economics, Oxford, 1989, biz. 141-148.

te stellen en de huidige generatie te doordringen van de
noodzaak offers te brengen, al was het maar voor een leven na onze dood.

Grootheden en hun symbolen
Laat ons beginnen met de natuur. In de gangbare theoretische economic wordt de natuur even als produktiefactor genoemd, om daarna uit het gezichtsveld te verdwijnen . Voor onze beschouwingen is het van grote betekenis dat de natuur uit het oogpunt van de welvaart van de
economische subjecten mede als eindprodukt kan worden
opgevat, ook al ligt aan de beschikbaarheid geen produktieproces in de gebruikelijke zin ten grondslag. Het niet opofferen van natuur, zoals bossen, weilanden, plassen en
stranden met hun flora en fauna, voorziet rechtstreeks in
behoeften van thans levende individuen en draagt derhalve bij tot hun welvaart. Daarnaast is de natuur in verscheidene opzichten een voorwaarde voor de kwaliteit van het
bestaan en de welvaart van toekomstige generaties. Voor
de natuur in deze zin kiezen wij het symbool Nt. Van de totale beschikbare hoeveelheid natuur NIB wordt een deel
opgeofferd voor de produktie; er resteert een hoeveelheid
NI aan ongerepte natuur. Natuurlijke hulpbronnen die in
de produktie verdwijnen, zoals olie en steenkolen, worden
aangeduid met het symbool N2. De voorraden vrije energie in deze natuurlijke hulpbronnen verdwijnen in de produkten, keren nooit terug, worden omgezet in beweging en
leveren behalve de beoogde produktie verlies aan warmte, afval en vervuiling op. Met de energie van de zon is dat
anders. Hier is sprake van een natuurlijke hulpbron die niet
verdwijnt in de produktie en waarvan het rechtstreekse gebruik evenmin afval en vervuiling oplevert. Voor deze natuurlijke hulpbron kiezen we Na als symbool.
De beoogde materiele produktie is Q, de hoeveelheid arbeid L en de hoeveelheid reeel kapitaal K. De samenstelling van produktie, arbeid en kapitaal blijft buiten beschouwing. Behalve aan de feitelijke produktie Q schenken wij
aandacht aan de potentiele produktie Q. De potentiele produktie in een bepaalde periode betreft de omvang van de
produktie, die gegeven de technische mogelijkheden bereikbaar is, indien alle beschikbare technologie effectief
wordt benut, alle bureaucratische belemmeringen uit de
weg zijn geruimd en de produktiefactoren efficient worden
ingezet.
De maatschappelijke welvaart is een aggregaat van de
welvaart van de individuen. De welvaart van de huidige generatie Wi weerspiegelt de behoeftebevrediging, voor zover deze samenhangt met het omgaan met schaarse, alternatief aanwendbare middelen. Op overeenkomstige wijze kan de welvaart Wn van een toekomstige generatie worden omschreven.
De produktieprocessen leveren niet alleen de produktie
Q, maar ook afval en vervuiling op5. De gebruikelijke produktiefuncties abstraheren van afval en vervuiling. Eenvoudigheidshalve onderscheiden we afval dat wordt afgebroken en weer in de natuur wordt opgenomen, Ai en afval dat niet of eerst na lange tijd verdwijnt, A2. Afval brengt
ook vervuiling met zich, zoals luchtvervuiling, thermische
vervuiling, geuroverlast en waterverontreiniging. Maar ook
zonder de verbinding met het afval van de produktieprocessen is er vervuiling, zoals in het geval van geluidshinder. In dit artikel wordt alle vervuiling op een hoop gegooid,
ook die welke samenhangt met de consumptie. Voor de
vervuiling wordt het symbool V gebruikt, op te vatten als
een vuilnisbak, waarin allerlei soorten vervuiling zijn opgeslagen. Hier interesseert ons niet de samenstelling van de
bak, maar de omvang ervan, ook al ontgaat ons niet dat de
ene vervuiling erger is dan de andere.

ESB 3-5-1989

Een overeenkomstige kunstgreep passen we toe op de
technische ontwikkeling T. In deze globale beschouwing
wordt bij technische ontwikkeling overwegend gedacht aan
het toepassen van nieuwe produktiemethoden en produkten, welke laatste nog kunnen worden onderscheiden in
milieuprodukten, die bij voorbeeld de vervuiling tegengaan,
en niet-milieuprodukten.
Ten slotte voeren we het begrip schadebeperking in. Als
de groei van de produktie in de enge zin gepaard gaat met
afval en vervuiling, doet zich de vraag voor of de daardoor
veroorzaakte schade wel of niet moet worden teruggedrongen. Het economische aspect van de vraagstelling is, of
middelen moeten worden opgeofferd en nieuwe methoden
moeten worden ontwikkeld om de schade te beperken. Een
samenleving kan besluiten de schade in meer of mindere
mate terug te dringen. De beperking van de schade geven
wij aan met de letter R.

De globale samenhangen
Ik begin met de welvaartsfunctie. In deze beschouwing
is de welvaart van de huidige generatie Wi, afhankelijk van
de hoeveelheid ongerepte natuur Ni°, de omvang van de
materiele produktie Qi, de hoeveelheid afval Aai, de mate
van vervuiling Vi en de mate van schadebeperking R|. Aangenomen wordt dat de bevolking meer natuur, produktie en
schadebeperking positief, en meer afval en meer vervuiling negatief waardeert. Deze welvaartsfunctie drukt op
eenvoudige wijze uit, dat voor de bevolking uiteindelijk de
kwaliteit van het bestaan telt. Dit gezichtspunt wordt versluierd zolang de welvaart uitsluitend in verband wordt gebracht met de materiele produktie Qi. Deze versluiering
gaat over in verduistering, indien de produktie Qi wordt gewaardeerd door het invoeren van een prijsniveau P, zodat
de welvaart wordt weergegeven door een geldsom, inkomen genoemd.
De beperkte signalerende betekenis (uit het oogpunt van
de kwalitatieve kanten van de welvaart) van het markt- en
prijssysteem als een zuiver mechanische institutie, gericht
op de allocatie van de goederenbundel Qi, springt in het
oog door het simultaan beschouwen van de welvaartindicatoren. In het bijzonder moet dan worden vastgesteld dat
het opvoeren van de produktie Qi gepaard gaat met het
verminderen van de hoeveelheid natuur Ni°, het toenemen
van de hoeveelheid afval Aai en de vervuiling Vi en het opofferen van middelen voor het beperken van de milieuschade. De betekenis van dit proces voor de kwaliteit van het
bestaan laat zich noch in geld noch kwantitatief uitdrukken,
ook al kan men op deelterreinen cijfermatige opstellingen
ontwikkelen. Het opofferen van de natuur verschraalt de
kwaliteit van de behoeftebevrediging van de burgers. Deze
verschraling komt niet of slechts gebrekkig in marktprocessen tot uitdrukking. Soortgelijke conclusies kunnen worden
getrokken voor de factoren afval en vervuiling, waarbij de
gezondheidstoestand van de burgers en daarmede hun
existentie rechtstreeks in het geding is. Zelfs indien men
de markt niet als een statisch allocatiemechanisme, maar
als een institutie opvat, die het ontdekken van nieuwe produktiemethoden en produkten mogelijk maakt en hun toepassing stimuleert, moet worden vastgesteld dat de markt
de negatieve welvaartseffecten van de produktie op de lan4. Een uitzondering vormt het werk van K.E. Boulding. Zie bij voorbeeld Frontiers in social thought, Essays in honor of Kenneth E.
Boulding, Amsterdam, 1976, vooral biz. 161-264. Van echte economie is ook sprake in K. Hjalte, K. Lidgren en I. Stahl, Environmental policy and welfare economics, Cambridge, 1977.
5. Een kwantitatieve uitwerking geeft P. A. Victor, Economy and environment. London, 1972. Zie ook Environmental economics, onder redactie van P. Nijkamp, Leiden, 1976.

429

ge termijn niet ontdekt en corrigeert. De kosten van de economische groei in enge zin worden door de markt noch op
tijd gesignaleerd noch in de prijsmatige besluitvormingsprocessen verwerkt.
Natuurlijk kunnen tal van interacties tussen de vermelde welvaartsindicatoren worden gespecificeerd. De negatieve effecten op de natuur Ni°, de omvang van de vervuiling Vi en de hoeveelheid afval A2i zijn groter naarmate de
produktie Qi harder groeit en de samenstelling van het produktiepakket ‘ongelukkiger’ is. Of veel of weinig wordt gei’nvesteerd in het terugbrengen van de schade, hangt mede
af van de omvang en het oordeel van de subjecten omtrent
de ernst van de door de produktie veroorzaakte schade.
Door het toepassen van geavanceerde technieken wordt
dit beeld in de loop van de tijd iets veranderd. Deze verfijningen mogen echter niet de aandacht van de hoofdzaak
afleiden: de kwaliteit van het bestaan van de huidige generatie dreigt per saldo niet positief maar negatief af te hangen van de omvang van de produktie, daar het produktieproces niet alleen de produktie Qi, maar ook vervuiling Vi,
afval Aai en minder natuur Ni° oplevert. De bewustwording
van deze samenhang bij de subjecten zal naar mijn oordeel tot een fundamentele herorientatie leiden6.
Dit inzicht komt nog scherper naar voren, indien ook op
de welvaart Wn van toekomstige generaties wordt gelet. Ik
laat deze van dezelfde factoren afhangen, met dien verstande dat in pjaats van de feitelijke produktie, de potentiele produktie Qn wordt opgenomen. Zodoende wordt het
mogelijk zichtbaarte maken dat de huidige generatie door
het vernietigen van de natuur Ni, het vergroten van de hoeveelheid afval A2i en de vervuiling Vi het potentiele produktieniveau Qn omlaag brengt en de welvaart Wn beperkt.
Deze interpersonele samenhang tussen de welvaart van
de subjecten van de generaties I en II gaat het allocatievermogen van de markt te boven. De conclusie wordt
scherper: de kwaliteit van het bestaan van generatie II
wordt sterker bedreigd naarmate de huidige generatie I,
door onvoldoende kennis en besturing, volhardt in het meten van de welvaart door het in geld uitdrukken van de produktie, onder verwaarlozing van het opofferen van de natuur en de negatieve effecten van de produktie van afval
en vervuiling.
De analyse van de welvaartspositie van de beide generaties kan nog iets verder worden toegespitst. Neem daartoe aan dat de huidige generatie I, de eigen welvaart Wi,
maximeert en dat de individuele subjecten gezamenlijk Pareto-optimale pakketten van produktie, ongerepte natuur,
vervuiling en afval kiezen. Bij hun voorkeuren kunnen de
subjecten met de welvaart van de toekomstige generatie
rekening houden, dan wel deze buiten beschouwing laten.
Wanneer de huidige subjecten in hun preferenties de welvaartspositie van een volgende generatie in positieve zin
verwerken, maximeren zij nog steeds hun eigen welvaart,
onder de randvoorwaarden van de huidige produktiemogelijkheden7.
In f eite zien de onaf hankelijk van elkaar optredende subjecten, die mogelijk rekening houden met de welvaart van
een volgende generatie, zich juist bij het afwegen van het
milieu als collectief goed tegen andere welvaartsfactoren,
voor een prisoners’dilemma geplaatst. Indien zij alien de
welvaart van de toekomstige generatie mede in ogenschouw nemen, dan is – zo nemen wij aan – de welvaart
van de huidige generatie hoger dan de welvaart die resulteert wanneer zij dat niet, of in beperkte mate doen. Het gebrek aan coordinatie heeft echter toch tot gevolg dat zij nietPareto-optimale individuele posities kiezen. Methoden om
het prisoners’ dilemma te doorbreken zijn het mobiliseren
van de publieke opinie en het optreden van de overheid,
omdat daarmee de noodzakelijke communicatie tot stand
wordt gebracht. In het algemeen zijn dan voor de toekomstige generatie, naasteen hogere potentiele produktie, gro430

tere hoeveelheden ongerepte natuur en geringere hoeveelheden afval en vervuiling aanwezig.
Het optreden van de overheid kan ook tot uitdrukking
worden gebracht door aan te nemen dat deze er niet alleen
voor de huidige generatie, maar juist ook voor de toekomstige generatie is. Men kan dan veronderstellen dat het
maximeren van de gewogen som van de welvaart van de
generaties I en II wordt beoogd. Als de coefficient a (0<
a <1) de mate aangeeft waarin de overheid het belang van
generatie I weegt, dan gaat het om het maximeren van
aWi + (1 – nog worden verondersteld dat de welvaart van de toekomstige generatie nihil wordt, indien geen ongerepte natuur
meer beschikbaar is.
Er is reeds naar voren gekomen dat de gebruikelijke produktiefunctie Q = F(K,L) volstrekt te kort schiet om de werkelijke gang van zaken in de produktie te beschrijven. In de
produktie worden naast kapitaal en arbeid ook natuur en
natuurlijke hulpbronnen opgeofferd. De werkelijke betekenis van de offers in de sfeer van de natuur, voor de welvaart van de huidige en de toekomstige generatie, laat zich
slechts in zeer beperkte zin in geld uitdrukken. In de markt
kan wel een prijs worden vastgesteld voor een bebost stuk
grond, maar de schade door het kappen van het bos onttrekt zich aan de calculate en daarmede ook aan de opgeofferde welvaart voor nu en later. Zo is het ook met het uitputten van de fossiele energiebronnen. Slechts het rechtstreeks benutten van de energie van de zon is gratis.
Het omzetten van de vrije energie van steenkool, door
de toevoer van warmte, in beweging, gebonden energie en
as, weerspiegelt overeenkomstig de thermodynamica dat
er, naast kwantitatieve aspecten, fundamentele niet-omkeerbare kwalitatieve veranderingen plaatsvinden. De as
kan niet meer worden omgezet in steenkolen; de entropie
van een natuurkundig systeem beweegt van laag naar
hoog. Zoals de klassieke mechanica vrijwel uitsluitend omkeerbare bewegingsprocessen beschrijft, let de neo-klassieke economie uitsluitend op meetbare marktprocessen,
gedreven doorwinsten nutsmaximaliserende producenten
en consumenten. Zoals in de natuurkunde het beschrijven
van een kwalitatief veranderingsproces een thermodynamische benadering vergt, zo noopt het in kaart brengen van
de kwalitatieve dynamiek van het economische proces tot
een complementaire economische analyse. Het produktieproces levert niet alleen de materiele produktie Q maar ook
het afval Ai, het afval A2 en de vervuiling V op. Met elkaar
produceren we geen auto’s, maar pakketjes die bestaan uit
auto’s, vervuiling en afval en met de consumptie van de
auto’s is het al niet anders. De produktiefunctie die recht
doet aan de kwalitatieve verandering die in de omgeving
van generatie I plaats heeft, luidt dan ook: (Qi, Ana, Aaia,
Vi) = Fi (Kia, Lia, Niia, N2ia, N3). Uiteraard ligt in deze uitgebreide, vectorwaardige produktiefunctie de klassieke produktiefunctie besloten, maar ook een energiefunctie, die de
6 ESB is niet zelden de spreekbuis van deze mentaliteitsverandering. Recentelijk sprak J. Pen nog over het gruwelijke dilemma:
“Willen we produktiegroei of meer welvaart?”, ESB, 11 mei 1988,
biz 459. Zie verder A. Heertje, Economie en technische ontwikkeling, Leiden, 1973, biz. 325-327.

7. In dit verband kan het denkbeeld van Hochman en Rodgers
over een Pareto-optimale herverdeling worden toegepast door

aan te nemen dat de huidige generatie er in welvaart op vooruit
gaat, indien ten behoeve van een volgende generatie meer ongerepte natuur en minder afval en vervuiling wordt overgedragen dan
het geval zou zijn, indien er geen rekening met de toekomstige generatie zou worden gehouden. Zie H. Hochman en J. Rodgers,
Pareto optimal redistribution, American Economic Review, 1969,

biz. 542-557; P. Casenave en C. Morrisson, Justice et redistribution, Parijs 1978, biz. 85-118 en P. Hennipman, De verdeling in de
Paretiaanse welvaartstheorie, in: P.J. Eijgelshoven en LJ. van Ge-

merden (red.), Inkomensverdeling en openbare financien, opstellen voor Jan Pen, Utrecht 1981, biz. 128-170.

samenhang van bij voorbeeld de opgeofferde energie NZI
en de produktie Qi beschrijft.
Doordetechnische ontwikkeling Tworden de betrekkingen als zodanig beihvloed, maar ook het niveau van de ingevoerde grootheden, Ai , A2, V, Q, en R. Over de aard van
de relaties laat ik mij wederom niet uit. Doortechnische ontwikkeling kan meer, maar ook minder vervuiling ontstaan.
Als de doorbraak op het terrein van de kernfusie snelle toepassing mogelijk maakt, komt de energie- en milieubalans
er ineens anders uit te zien8. De betrekkingen zijn niet zelden wederkerig, maar ook die omstandigheid is voor ons
thans van ondergeschikte betekenis.
Van belang is nog het invoeren van een schadebeperkingsfunctie, die aangeeft welk veranderingsproces van
kwalitatieve aard het beperken van de schade met zich
brengt9. De schadebeperkingsfunctie luidt dan (Ri, Anb,
A2ib, Vib) = Gi(Kib, Lib, Nnb,N2ib, N3). Wederom treft men
dan naast de gewone produktiefunctie, die beschrijft hoe
de produktie van R afhangt van de opgeofferde middelen,
het onvermijdelijke pakket afval en vervuiling aan. Aan de
ene kant dus opnieuw economische groei in de enge kwantitatieve zin en aan de andere kant negatieve kwalitatieve
effecten op de welvaart, die opnieuw om schadebeperking
vragen. De potentiele produktie Qn hangt af van de hoogte van RI, dat wil zeggen, hoe meer de huidige generatie
de schadelijke gevolgen van de aantasting van het milieu
beperkt, hoe hoger in de toekomst de potentiele groei kan
zijn. In hoeverre een hogere potentiele groei ook een hoger feitelijk groeitempo oplevert, hangt af van het wegnemen van de eerder vermelde knelpunten.
Samenvattend gaat het om de volgende vectorwaardige welvaartsfuncties:
Wi = Wi [ Nn°, Qj(p, A2|(T), V|(T), R|(T)]
Wn = WH [ Mm0, Qii(T,R,,A2i,V|), A2n(T), Vn(T), R|I(T) ]

en de gewogen som aWi + (1- a) Wn met (0< a ^1). De
volgende vectorwaardige produktiefucties zijn ingevoerd:
F|[Kia(T),L|a(T),Niia,N2ia,N3]

[Ri(T)Ai,bm,A2ib(T),V,(T)l =
Gi[Kib(T),Lib(T),Niib(T),N2ib,N3]
met Nn° = NiiB- Nna- Nnb en Lia + Lib < LB en Kia + Kib

^ KB bij elke stand van de techniek. Analoog kunnen de
produktievoorwaarden voor generatie II worden opgesteld.
Vele milieustudies zijn als bijzondere gevallen van dit globale schema op te vatten10.

Het onderkennen van de globale samenhangen leert dat
de baten van milieumaatregelen niet alleen bestaan uit het
beperken van toekomstige schade, maar ook de welvaart
van de huidige generatie betreffen11. Deze baten zijn veelal niet of slechts zeer gebrekkig in geld uit te drukken, maar
daarom niet minder relevant. De mening dat een economische waarderingsmethode moet uitmonden in een financiele calculatie berust op het fundamentele misverstand
dat de motivatie van de mensen voor de kwaliteit van hun
bestaan kan worden herleid tot prijzen12.
Niet zelden duikt het misverstand op dat het investeren
in behoud en verbetering van het milieu opgespannen voet
staat met de economische groei. Soms wordt zelfs de mening uitgedragen dat aan het milieu alleen iets kan worden
gedaan, als de economische groei daartoe voldoende
ruimte laat13. Hier wordt welhaast letterlijk het paard achter de wagen gespannen. Onvoldoende wordt beseft dat
een kwalitatieve verbetering van de omgeving evenzeer in
behoeften voorziet als het verbreden van de statistisch
waarneembare goederenstroom. Verder wordt over het
hoofd gezien dat de toekomstige goederenstroom inkrimpt,
doordat thans het verminderen van de schade achterwege
wordt gelaten. Ten slotte wordt kennelijk uit het oog verloren dat ook het ontwikkelen, toepassen en verspreiden van
milieuvriendelijke produkten en produktieprocessen de
produktiegroei bevordert.
De wederkerigheid van de betrekkingen weerspiegelt
dat de subjecten, uit economisch oogpunt, veelal elkaars
vervuiler zijn. De traditionele juridische benadering van milieuvraagstukken berust op de gedachte dat de een vervuilt
en de ander wordt vervuild. Op dit uitgangspunt berust het
beginsel de vervuiler te laten betalen . Voor een belangrijk deel van de vervuiling geldt echter, dat deze het vanzelfsprekende produkt is van de door de subjecten gekozen gezamenlijke allocatie van de produktiemiddelen. Zolang de groep van betrokken individuen klein is, zijn zelfs
onder bepaalde voorwaarden rechtstreekse onderhandelingen denkbaar tussen de subjecten, met het oog op een
Pareto-optimale allocatie van de goederenstroom, afval en
vervuiling15. Normatieve betekenis komt aan dit Coaseoptimum niet toe, vanwege de uiteenlopende waarderingen omtrent verdelingseffecten, en omdat de lange-termijneffecten van aanhoudende vervuiling veelal buiten het
8. Zie over kernenergie A. Cottrell, How safe is nuclear energy,
Londen, 1981. Over het afwegen van risico’s en baten verscheen
al eerder, Energy and the environment, a risk- benefit approach,
onder redactie van H.A. Ashley, R.L. Rudman en C. Whipple, New
York, 1976.

9. Hueting, die zich al vroeg heeft beziggehouden met de hier be-

sproken vraagstukken, heeft voorgesteld het nationaal inkomen
te corrigeren voor de offers die worden gebracht met het oog op
het beperken van milieuschade. Zijn voorstel miskent helaas het

Misverstanden

____

___

Door het ontwikkelen en toepassen van technieken kan
aantasting van het milieu worden beperkt en kunnen schadelijke gevolgen van de produktie worden gereduceerd. De
mening dat het voortschrijden van de techniek op den duur
een schone wereld, zonder afval, vervuiling en energieproblemen oplevert, berust echter op het fundamentele misverstand dat God vanaf een bepaald tijdstip niet alleen een
einde maakt aan de schaarste, maar ook de tweede hoofdwet van de thermodynamica terzijde stelt. Afval en vervuiling blijven de onvermijdelijke produkten van onze produktieprocessen, ook al kunnen we de aard, de omvang en de
schadelijke gevolgen beihvloeden. Een dergelijke bei’nvloeding vergt overigens wel een bewuste correctie van de
normale uitkomsten van het marktproces, door particuliere
organisaties zoals Natuurmonumenten en optreden van de
overheid.

ESB 3-5-1989

welvaarts-theoretische gezichtspunt dat het terugdringen van de
schade een positief effect heeft, dat met inkomensvorming gepaard gaat. Bovendien ziet Hueting over het hoofd dat de schadebeperking weer nieuwe afval en vervuiling met zich brengt.
10. Een fraaie illustratie hiervan is R.J.M. Maas, A choice of technological futures, Paper gepresenteerd op het VTT-symposium on
non-waste technology, 1988, National Institute for Public Health
and Environmental Protection.

11. Dit misverstand bestaat onder meer bij Opschoor. Zie daartoe
H. Opschoor, Pleidooi voor een ecocentrische politick, Socialisme
en democratic, 1989, biz. 89-97 en dezelfde, Milieu en economie,
1989, biz. 6.

12. Vergelijk de indrukwekkende uitspraak van Vleeschhouwer
over het afleggen van de weg tussen motieven en prijzen: “Die
weg is niet afgelegd, wordt nooit afgelegd”. J.E. Vleeschhouwer,
Economische rekenvormen, Den Haag, biz. 232.
13. Dit misverstand beheerst thans het beraad in het kabinet Lubbers-Ruding.
14. Zie voor een recente grondige bijdrage, G. Huppes, De vervuiler betaalt, ESB, 1989, biz. 252-255.
15. Dit fundamentele inzicht dankt de economische theorie aan

R.H. Coase. Zie daarvoor zijn recente boek, The firm, the market
and the law, Chicago, 1988.

431

gezichtsveld van de onderhandelende subjecten blijven.
Met het groter worden van de groep worden rechtstreekse
onderhandelingen tussen alle betrokkenen moeilijker,
waardoor de subjecten in de richting van een prisoners’ dilemma worden gedreven. Dit doet echter niets af aan de
betekenis van het door Coase naar voren gebrachte gezichtspunt, dat de verantwoordelijkheid van subjecten voor
milieuschade wederkerig kan zijn16. Het optreden van de
overheid betreft immers niet alleen het bevorderen van een
voor verdelings- en lange-termijneffecten gecorrigeerd
Coase-optimum en het bevrijden van de subjecten uit het
prisoners’ dilemma door het tot stand brengen van communicatie, maar bepaalt ook de aard van de te treffen maatregelen17.
Aan de markt komt grote betekenis toe, uit een oogpunt
van het signaleren van de bewegende behoefte aan en de
veranderende vraag naar produkten. Daarnaast is de
markt belangrijk als mechanisme voor het ontdekken van
nieuwe produkten en produktiemethoden en derhalve als
allocatie- en ontdekkingsmechanisme. Door de economische aspecten van de energie- en milieuvraagstukken in
de bredere welvaarts-, produktie- en schadebeperkingsfunctie te verwerken, boet de markt als institutie in aan betekenis voor de besluitvorming overde aanwending van de
schaarse middelen. De markt signaleert niet, of niet tijdig,
of te gebrekkig, in hoeverre te veel natuur wordt opgeofferd, te veel afval en vervuiling wordt geproduceerd en of
de schade in voldoende mate wordt beperkt. Zijn in dit opzicht eenmaal optimale kwantiteiten en kwaliteiten vastgesteld met behulp van andere instituties, zoals vormen van
maatschappelijke besluitvorming, het optreden van actiegroepen en de overheid, dan komt aan de markt weer grote betekenis toe bij de uitvoering van milieuprogramma’s,
daar de benodigde technische kennis is verspreid over vele
met elkaar concurrerende ondernemingen en niet op een
centraal niveau voorhanden is. De functie van de markt
komt bovendien naar voren indien het milieubeleid minder
op regelgeving en meer op financiele prikkels wordt gebaseerd . Het in het bedrijfsleven bestaande misverstand
dat de markt wel bij machte is de milieuproblematiek tijdig
en verantwoord op te lossen, hangt dan ook samen met de
omstandigheid, dat het karwei uiteindelijk in hoge mate
door de ondernemingen moet worden geklaard, waarbij onvoldoende wordt beseft dat het antwoord op de vraag welk
karwei moet worden geklaard overwegend elders moet
worden gegeven.

Beleidsconclusies
Met betrekking tot het beleid kunnen uit het voorafgaande verscheidene conclusies worden getrokken, maar ik wil
mij thans beperken tot de samenhang van financieringstekort en milieubeleid. De laatste tijd krijgt men wel eens de
indruk dat het beperken van het financieringstekort een
zelfstandig oogmerk van het beleid is, waaraan de kwaliteit van het bestaan ondergeschikt wordt gemaakt. Nu is
het tegen de achtergrond van de in het verleden uit de hand
gelopen openbare financien en de nog steeds onaanvaardbaar hoge rentelasten en aflossingsverplichtingen van de
staatsschuld niet onbegrijpelijk, dat het financieringstekort
tot dusverre de hoeksteen van het beleid is geweest. Toch
is, in het licht van de milieuvraagstukken, de vraag gerechtvaardigd of deze beleidslijn moet worden doorgetrokken.
Laat ons eens een moment van de gedachte uitgaan dat
dit a la Ruding gebeurt. We laten de vervuiling en verloedering over ons komen, nemen geen compenserende
maatregelen, investeren niet in een schoner milieu en bevorderen geen nieuwe milieuvriendelijke technieken. Zo op
het oog zijn er dan in eerste aanleg geen extra bestedin432

gen van de overheid. Dat duurt echter niet lang. De mensen worden vaker en langer ziek, autofiles worden langer
en komen veelvuldiger voor, de algemene gezondheidstoestand verslechtert verder, de kwaliteit van onze produkten blijft achter en de bodem wordt vrijwel onherstelbaar
vergiftigd. Bijgevolg gaat niet alleen de welvaart in ruime
zin hollend achteruit, maar schrompelt zelfs de produktie
in, omdat het draagvlak voor een kwalitatief hoogwaardig
produktievolume verschraalt. De winsten van het bedrijfsleven verminderen, de afdrachten aan vennootschaps- en
inkomstenbelasting worden minder en overdrachtsuitgaven in de vorm van onder meer ziekte- en werkloosheidsuitkeringen worden hoger. Kortom, het financieringstekort
stijgt onrustbarend door het niet aanpakken van alle externe nadelen van de produktiegroei.
Wordt daarentegen een actief en ingrijpend milieubeleid
gevoerd, dan wordt niet alleen de basis gelegd voor welvaart in de ruime zin, maar ook voor een kwalitatief hoogwaardig produktieapparaat en een omvangrijk, ook international verkoopbaar produktiepakket; kort gezegd, voor
economische groei in de enge zin. De investeringen in milieuvriendelijke produktieprocessen hebben een multiplierwerking voor de overige sectoren van de economie en
brengen de hele economie op een hoger groeipad. De
mensen werken met plezier en daardoor meer en beter; het
ziekteverzuim loopt belangrijk terug. De winstgevendheid
van het bedrijfsleven blijft op een hoog niveau, belastingontvangsten nemen toe en de overdrachtsuitgaven gaan
omlaag. We bereiken wat we willen bereiken: een aanvaardbaar financieringstekort en een compositie van de
overheidsuitgaven met een zwaarder accent op de overheidsinvesteringen, ten koste van de overdrachtsuitgaven.
Het financieringstekort is aanvaardbaar zolang de financierbaarheid mogelijk wordt gemaakt door het binnenlandse spaaroverschot en het overwegend voortvloeit uit publieke investeringen met een rechtstreeks maatschappelijk
en indirekt privaat rendement19. Dat de belastingen dan
minder omlaag kunnen en accijnzen meer omhoog moeten dan Ruding wil, is ondergeschikt aan het fundamentele inzicht, dat het verwezenlijken van een hogere kwaliteit
van de groei het bereiken van het aanvaardbare financieringstekort veeleer dichterbij brengt dan blokkeert.

A. Heertje

16. Zie voor de complicaties door het groter worden van de groep
onder meer W.J. Baumol en W.E. Gates, The theory of environmental policy, tweede druk, Cambridge, 1988, biz. 23-25.
17. Zie voor de betrekkingen tussen het Coase-theorema en het
‘prisoners’ dilemma’, M. Lipton, The prisoners’ dilemma and Coase’s theorem; a case for democracy in less developed countries?,
in Economy and democracy, onder redactie van R.C.O. Matthews,
Londen, 1985. Vergelijk ook de uitspraak van Rasmussen, “Whenever you observe individuals in a conflict that hurts all of them, your
first thought should be of the prisoner’s dilemma”, E. Rasmussen,
Games and information, New York, 1989, biz 29. Zie ook R. Rob,
Pollution claim settlements under private information, Journal of
Economic Theory, 1989, biz. 307-333 voor de beschrijving van
een onderhandelingsproces a la Coase op basis van een niet- co-

operatief spel.
18. Zie hierover A. Nentjes, Marktconform milieubeleid, ESB,
1988, biz. 401 -405. Actueel is zijn opmerking: “Het regeerakkoord
verbiedt de stijging van de collectieve-lastendruk en als een Cerberus waakt Ruding over deze afspraak; daarmede tevens een
politieke blpkkade opwerpend tegen een marktconform en kosteneffectief milieubeleid”.
19. Een suggestie is de overheid een speciale milieulening uit te
laten schrijven tegen een gemodereerde rente en in populaire coupures, waarop institutionele beleggers op grote schaal inschrijven
en waarmee uitdrukking wordt gegeven aan onze verantwoordelijkheid voor het milieu waarmee de toekomstige generatie moet
leven. Een via een nationaal televisieprogramma georganiseerde
lening op lange termijn moet een aantrekkelijk alternatief zijn voor
vrijgevigheid, vooral indien de belastingdruk dan minder hoog behoeft te worden opgevoerd.

Auteur