Ga direct naar de content

Economische en politieke integratie in de VS

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 23 1988

Economische en politieke
integratie in de VS
Sinds de publikatie van het witboek van Lord Cockfield is het denken over de Europese
integratie in een stroomversnelling geraakt. Aan het nut van het slechten van de
binnengrenzen wordt door weinig mensen meer getwijfeld, maar hoe het verder moet
met de integratie is een open vraag. Dit artikel bespreekt de wijze waarop de
economische integratie in de VS vorm heeft gekregen. Als geruststelling voor degenen
die benauwd zijn dat nationale overheden hun beleidsruimte verliezen, geldt dat in de VS
een belangrijke mate van decentralisatie de integratie niet in de weg heeft gestaan.

DRS. H.C. J. VAN DER WIELEN*
Inleiding
De discussie over Europa 1992 roept de vraag op hoe
een economisch gei’ntegreerd Europa er in de verdere toekomst zal uitzien. Er moet worden bepaald hoe de taken
moeten worden verdeeld over de centrale Europese overheld en de lidstaten, hoe de centrale overheld en de lidstaten moeten omgaan met het macro- en micro-economische
beleidsinstrumentarium, welke autonomie de twaalf lidstaten nog zullen hebben in de financieel-economische besturing van hun land. Daarnaast is het de vraag welke gevolgen de nieuwe Europese organisatie voor de economische
ontwikkelingen in de lidstaten zal hebben.
Voor het zoeken naar de antwoorden op deze vragen
kunnen de ervaringen van andere landen die een integratieproces hebben doorgemaakt, nuttige aanknopingspunten bieden. In dit artikel worden de VS onder de loep genomen. Er wordt uiteengezet hoe in de VS taken en bevoegdheden zijn verdeeld tussen de federale overheid
enerzijds en de afzonderlijke staten en lokale overheden
anderzijds. Daarnaast wordt aangegeven hoe de taken en
bevoegdheden in de loop van het Amerikaanse eenwordingsproces zijn geevolueerd. De economische ontwikkelingen in de verschillende regie’s van de VS worden kort
besproken1. In de slotbeschouwing worden de belangrijkste Amerikaanse ervaringen nog eens bezien in het licht
van de Europese eenwording.

Decentrale besturing________________
Woorden als ‘Europese integratie’ en ‘Europese eenheid’ roepen bij velen het beeld op van een betrekkelijk
sterke centrale besturing vanuit Brussel. Centralisme is
echter niet noodzakelijk voor integratie. Integratie is ook
mogelijk bij betrekkelijk decentraal bestuur. Zo wordt het
huidige bestuurlijke bestel van de VS gekenmerkt door een

1104

vergaande verdeling van bevoegdheden tussen de lokale
overheden, de vijftig staten (die alle eigen grondwetten
hebben) en de federale overheid. Op het derde bestuursniveau, dat van de lokale overheid, is weer sprake van een
vergaande decentralisatie van taken en bevoegdheden. Er
zijn bijna 80.000 lokale besturen, te weten counties, municipalities, townships, school districts en special districts.
Aan de federale overheid zijn taken toegedacht als de
nationale defensie, het ruimteonderzoek, de buitenlandse
betrekkingen, de geldcirculatie en de postdienst. Alle overige taken, zoals onderwijs, infrastructuur, sociale zekerheid, gezondheidszorg en volkshuisvesting, berusten primair bij de lagere overheden (staten en lokale overheden).
Ook op deze terreinen is de invloed van de federale overheid in de loop van de tijd echter steeds groter geworden.
Dit komt ook tot uitdrukking in de verdeling van de overheidsuitgaven over de verschillende overheidsniveaus (tabel 1). De kosten van oorspronkelijk lagere-overheidstaken
worden thans gedeeld met de federale overheid via een
systeem van federale financiele bijdragen. Via dit systeem
heeft de federale overheid tevens invloed gekregen op de
wetgevende en de uitvoerende taken van de staten en lokale overheden.
De staten en lokale overheden nemen nog wel het grootste deel van de kosten van het onderwijs, infrastructuur en
de gezondsheidszorg voor hun rekening (label 2). Verder
zijn de staten verantwoordelijk voor de strafwetgeving, de
politie, de communicatie, de nutsvoorzieningen, en kunnen
zij regulerend optreden met betrekking tot bedrijfsleven,
bankwezen, arbeidsomstandigheden enzovoort.
* De auteur is hoofd van de Studiedienst van de Nederlandsche
Bank. Dank is verschuldigd aan J.H. Brits, N.P. Driesprong, A.G.
van Riet en J. Swank voor de stimulerende discussies over de Europese integratie en aan H.M.M. Claassen en L.H. Hoogduin voor
commentaar op een eerdere versie van dit artikel. De verantwoordelijkheid voor dit artikel berust uitsluitend bij de auteur.
1. Het beschikbare cijfermateriaal Net veelal niet toe de recentste
ontwikkelingen te beschrijven. Voor het dpel van dit artikel – het
belichten van een integratieproces – lijkt dit geen onoverkomelijk
probleem.

Tabel 1. Overheidsuitgaven op federaal, staats- en lokaal
niveau, verdeling in procenten
Federaal3

Staten0

Lokaal

31
50
64
61
68

13
14
12
18

56
36
24
21

1927
1936
1950
1975
1987

32

a. Inclusief overdrachten aan staten en lokale overheden.
b. Overdrachten aan lokale overheden zijn opgenomen als uitgaven van lokale overheden.
Bran: T.R. Dye, Politics in states and communities’, US Department of Commerce, Survey of current business, 1977.

Tabel 2. Verdeling van de Overheidsuitgaven naar beleidsterreinen, procentuele aandelen
1927

1938

1975

fede- lagere fede- lagere fede- lagere
raal over- raal over- raal overheld
heid
held
.100
Defensie
Ruimteonderzoek 100
1
Onderwijs
1
Infrastructuur
6
Sociale zekerheid
Gezondheidszorg 18
Volkshuisvesting

_
99
99
94
82

100
100
6
23
13
19

_
94
77
87
81

100
100
18
28
63
32
85

_

82
72
37
68
15

Bron: T.R. Dye, Politics in states and communities.

Tabel 3. Procentuele verdeling van de overheidsinkomsten
Federate

overheid

1913
1940
1960
1985

32
39
65
62

Lagere
overheid

68
61
35
38

Totaal

in%
natlonaal
inkomen
9
22
37
39

Bron: T.R. Dye, Politics in states and communities; US Department of Commerce, Survey of current business, 1977.

Met vergroten van de invloedssfeer van de federale overheid in de VS heeft zich aanvankelijk met name voltrokken
ten aanzien van nieuwe activiteiten en activiteiten die niet
door de staten en lokale overheden werden aangevat. Een
voorbeeld van een nieuwe activiteit was de conjunctuurstabilisatie in de jaren dertig. Een voorbeeld van een activiteit die niet voldoende door de lagere overheden werd
aangevat was de sociale wetgeving. Bij het begin van de
grote depressie in de jaren dertig bestonden er in de VS
(anders dan in Europa) nagenoeg geen sociale voorzieningen. Door de federale overheid werd toen in 1935 als onderdeel van de New Deal de Social Security Act aangenomen. Deze regelde aanvankelijk enkel een ouderdomsverzekering. Later is de wet uitgebreid met uitkeringen aan
weduwen en wezen en aan zieke en invalide werknemers.
De werkloosheidsverzekeringis in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke staten. De uitkeringen worden aangevuld met federale middelen. De werkloosheidsuitkeringen worden gefinancierd uit federale en
staatsbelastingen die de werkgever betaalt. Het aandeel
van de federale overheid in het totaal van de werkloosheidsuitkeringen bedroeg in 1979 21,7%. Er zijn grote verschillen in de toelatingseisen, de hoogte en de duur van de
werkloosheidsuitkeringen tussen de afzonderlijke staten.

ESB 23-11-1988

Vele projecten, zoals de bijstand, zijn het initiatief van de
federale overheid en worden gezamenlijk gefinancierd
door de staten en de federale overheid. De omvang van de
federale bijdragen is veelal recht evenredig met de uitgaven van de staten aan deze diensten. Het niveau van de
uitkeringen wordt bepaald door de staten. Bijgevolg zijn er
grote verschillen in sociale voorzieningen van staat tot
staat. In 1987 varieerde de maximale bijstand voor een-oudergezinnen met twee kinderen van $ 118 per maand in
Alabama tot $ 749 in Alaska.

Eigen belastinggebied

__

__

De activiteiten van een federale overheid kunnen worden gefinancierd uit de f inanciele bijdragen van de deelstaten, zoals ook de activiteiten van de huidige Europese Gemeenschap worden gefinancierd uit de btw-afdracht van
delidstaten. Een rechtstreekse belastingheff ing door de federale overheid is eveneens denkbaar. Zo heeft de PvdA
zich onlangs uitgesproken voor een eigen belastinggebied
van een toekomstige Europese overheid met betrekking tot
de heffing van belasting over de winsten van bedrijven, een
suggestie die eerder al was gedaan door de WRR2.
In de VS lag, in de eerste zeven jaar van de Republiek,
de bevoegdheid tot het heffen van belastingen bij de individuele staten. Het Congres was voor de financiering van
haar uitgaven afhankelijk van de bijdragen van de staten.
Het Congres had echter niet de bevoegdheid om naleving
van de financieringsregeling af te dwingen. Het resultaat
was een snelle groei van de federale schuld en een bijna
bankroet. In Artikel 1 van de Amerikaanse Grondwet kreeg
het Congres vervolgens het recht om rechtstreeks belastingen te heffen. De verdere verschuivingen van de macht
van de onafhankelijke staten naar de federale overheid zijn
uiteindelijk mogelijk gemaakt door de veranderingen in de
belastingwetgeving. Het heeft echter meer dan honderd
jaar geduurd voordat het Amerikaanse volk daartoe bereid
was. De echte doorbraak in de verschuiving van de macht
naar het centrale niveau kwam namelijk pas in 1913 toen
de 16e herziening van de Grondwet werd aangenomen,
waardoor het Congres de bevoegdheid kreeg om progressie aan te brengen in de belastingheffing over de inkomsten van personen en bedrijven. Daarmee konden de belastinginkomsten sterk worden vergroot (tabel 3).
Een jaar na de introductie van de belastingprogressie
kwam het eerste zogeheten ‘grants-in-aid program’ tot stand.
Via de grants-in-aid programma’s draagt de federale overheid bij in de financiering van de activiteiten van de lagere
overheden, waarbij de federale overheid tevens voorwaarden stelt aan de wetgeving in de staten (bij voorbeeld: de federale overheid is bereid bij te dragen in de kosten van de
aanleg van een weg op voorwaarde dat de staat de snelheidslimiet van 55 mijl per uur oplegt). Via de belastingheffing door de federale overheid en de overdrachten aan de lagere overheden werd dus eenwording afgedwongen.
Er zijn thans vele grants-in-aid programma’s en de staten
en lokale overheden zijn in toenemende mate afhankelijk geworden van deze programma’s. Als reactie op het afkalven
van de macht van de staten en de lokale overheden zijn op
bescheiden schaal de zogeheten revenue-sharing programma’s ge’introduceerd, waarbij de federale overheid middelen
overdraagt aan de lagere overheden als bijdrage in de kosten van een bepaald project zonder voorwaarden te stellen.
Het gewicht van de grants-in-aid programma’s in recente jaren is mede daardoor wat teruggelopen (tabel 4).
2. PvdA-programma voor de verkiezingen van het Europese Parlement, de Volkskrantvan 15 September 1988; WRR, De financiering van de Europese Gemeenschap, Rapporten aan de regering
nr. 32, Den Haag, 1987.

1105

label 4. Aandeel van de grants-in-aidprogramma’s in de
totale inkomsten van staten en lokale overheden

1913

1960

1976

1985

<1

12

22

17

Bron: T.R. Dye, Politics in states and communities; US Department of Commerce, Survey of current business, 1977.

Tabel 5. Verschillen in belastingstructuur: staten en lokale
overheden, belasting in procenten van totaal, 1977
Onroerend Inkomsten
goed
Hoogste
Gemiddelde
Laagste

57
36
12

43
22
0

Omzet Selectieve
omzet3
43
21
0

30
14
7

a. Belasting op bepaalde goederen zoals alcohol en benzine.
Bron: R. Musgrave en P. Musgrave, Public finance in theory and practice,
New York, 1984.

Tabel 6. Werkgelegenheidsstructuur, in procenten vanhet
totaal
Industrie

Diensten

Overheid

Overig

1950 1975 1950 1975 1950 1975 19501975
Noordoost

38,1 24,5 44,0

52,9 12,2 18,5

5,8 4,0

Noord-centraal 38,4 27,6 44,0

50,5 11,8 17,5

5,8 4,4

Zuid
West

27,7 22,9 46,2
22,2 17,9 51,3

49,6 15,4 19,8 10,7 7,7
54,5 17,6 22,0 8,9 5,7

VS

33,9 23,7 45,4

51,6 13,4 19,2

7,2 5,4

Bron: OECD, Regional politics in the United States, Parijs, 1980.

Verschillen in belastingen
Een belangrijk thema in de discussie rond de Europese
integratie is de toelaatbaarheid van verschillen in de belastingtarieven. Dediscussiesworden veelal ingegevendoorde
vrees dat verschillen in belastingtarieven zullen leiden tot
verschillen in economische prestatie doordat de bedrijvigheid zich verplaatst naar landen met de laagste tarieven.
Daarentegen kunnen verschillen in belastingtarieven een
weerspiegeling zijn van bewuste verschillen in keuzes van
het collectieve-voorzieningenniveau door diverse lidstaten.
In de VS zijn de vijftig staten wat de belastingheffing betreft autonoom. De enige beperking die door de Grondwet
wordt opgelegd is het verbod op het heffen van belastingen
op de export en import van de staten. De grondwetten van
de staten zelf daarentegen bevatten vele beperkende bepalingen, zoals maximalisering van de belastingtarieven, verbod om inkomsten- dan wel omzetbelasting te heffen, verbod om een progressieve belastingstructuur te introduceren
enzovoort. In het algemeen zijn de omzetbelastingen de
voornaamste bron van inkomsten voor de staten en de onroerend-goedbelasting voor de lokale overheden. De belastingstructuur van de staten is sterk verschillend (label 5).
Naast verschillen in belastingstructuren zijn er ook aanzienlijke verschillen in door de staten en lokale overheden
opgelegde belastingdruk. Uit een onderzoek van de Federal
Reserve Bank of Boston in 19793 bleek dat de belastingdruk
(staats- en lokale belastingen in procenten van het inkomen)
voor particulieren in de staat New York en een aantal staten
in New England ongeveer anderhalf maal boven het landelijk gemiddelde lag, terwijl de belastingdruk in de staat Texas
slechts de helft van het landelijk gemiddelde bedroeg.

1106

Begrotingstekorten en financiering_______

Een van de vragen die op weg naar pen volledige monetaire unie steeds belangrijker zal worden, is die van de
begrotingspolitiek4. Immers, in een uiteindelijk ge’integreerd Europa met een Europese munt kunnen onevenwichtigheden in de economische ontwikkelingen van een
of meer deelstaten niet langer worden gecorrigeerd door
een aanpassing van de wisselkoersverhoudingen. Is het in
die situatie toelaatbaar om de begrotingspolitiek over te laten aan de deelstaten met het risico dat de begrotingssaldi sterk uiteen gaan lopen?
In de VS is die vraag niet langer actueel doordat de individuele staten en lokale overheden zich zelf wettelijke beperkingen hebben opgelegd. Deze beperkingen verschillen weliswaar van staat tot staat, maar houden over het algemeen in dat de gewone dienst van de begroting sluitend
moet zijn. Deze wettelijke beperkingen vinden hun oorsprong in de f inanciele crises in de 19e eeuw. De aard van
de beperkingen varieert sterk van staat tot staat. Over het
algemeen dienen bouwinvestering gefinancierd te worden
uit belastingen en andere lopende ontvangsten. Voor de financiering van investeringen aangegane leningen hebben
meestal het karakter van belastingvrije obligatieleningen.
Van tijd tot tijd hebben de lagere overheden echter ook
schuld uitgegeven om lopende uitgaven te financieren.
Korte financiering van tekorten door lagere overheden
komt weinig voor. In de afgelopen zestig jaar boekten de
staten en de lokale overheden als totaal vrijwel steeds begrotingsoverschotten – in 47 van de 60 jaar – terwijl de fe
derale overheid vrijwel steeds tekorten registreerde.
Al met al is de budgettaire speelruimte van de individuele staten en de lokale overheden nogal beperkt. Naast de
zelf opgelegde restricties ten aanzien van de tekortfinanciering leggen, zoals reeds vermeld, de grondwetten van
de staten ook vaak beperkingen op met betrekking tot de
belastingheffing in de staten. Concurrentie-overwegingen
spelen daarbij een rol. Bovendien is de helft van de belastingopbrengsten voorbestemd voor bepaalde activiteiten
(bij voorbeeld opbrengsten van de onroerend-goedbelastingen zijn bestemdvoordefinanciering van het onderwijs).
Ook de overdrachten van de federate overheid hebben grotendeels een vaste bestemming.

Monetair beleid
Terwijl in de VS van vandaag sprake is van een betrekkelijk decentrale besturing op allerlei terreinen van overheidszorg, is op het monetaire terrein daarentegen sprake
van een sterke centralisatie5. Dat is niet altijd zo geweest.
De centralisatie is stap voor stap tot stand gekomen als resultante van een aantal financiele debacles.
Aanvankelijk hadden de staten het recht om bankbiljetten in omloop te brengen. Het heeft meer dan 100 jaar geduurd voordat de staten deze bevoegdheid overhevelden
naar de federate overheid. In 1913 kwam de Federal Reserve Act tot stand, waarbij het Federal Reserve System
werd opgericht dat schuldpapier, ‘federal reserve notes’,

3. Zie New England Economic Review, september/oktober 1979.
4. Zie W.E. Mitchell, in: M.E. Polakoff (red.), State and local borrowing: financial institutions and markets, 1970.
5. Zie ook Federal Reserve System, The Federal Reserve System, purposes and functions, 1979; P. Korteweg en F. Keesing,

Het moderne geldwezen, Deel II, De techniek van het betalingsverkeer, 1974; P. Meek, US monetary policy and financial markets, 1982; K. Spong, Banking regulation. It’s purposes, implementation and effects, 1985.

mocht uitgeven. Pas in 1935 kreeg de Fed het monopolie
van de bankbiljettenuitgifte.
Aanvankelijk was de macht in het Federal Reserve System gedecentraliseerd. Daarbij werkten de twaalf semicentrale banken uit de twaalf Federal Reserve Districts,
voor zover nodig, samen in een gemeenschappelijk bestuursorgaan, de Board of Governors. In 1935, na de grote depressie, werd de macht gecentraliseerd en functioneert het Federal Reserve System als een centrale bank
met twaalf kantoren. Het Federal Reserve System werkt
betrekkelijk onafhankelijk van de overheid. Er bestaat geen
aanwijzingsrecht. Wel wordt halfjaarlijks over het monetaire beleid aan het Congres gerapporteerd (ingevolge de
Humphrey-Hawkins Act).
De doelstellingen van het huidige monetaire beleid ten
aanzien van de geld- en kredietgroei (ten behoeve van het
halfjaarlijkse verslag aan het Congres) zijn geformuleerd in
macro-termen. Wel wordt kennis genomen van de economische ontwikkelingen in de diverse regie’s. Het beleid
wordt vastgesteld in het Federal Open Market Committee,
dat bestaat uit de zeven leden van de Federal Board, de
president van de Fed in New York en op roulatiebasis vier
van de elf presidenten van de overige centrale banken (de
zeven niet-stemmende presidenten worden wel gehoord).
Wanneerde beleidsdoeistellingen zijn vastgesteld, worden
de beleidsinstrumenten – uniform – ingezet en wordt geen
onderscheid naar regio’s gemaakt.
In het verleden zijn diverse instrumenten van monetaire
politiek gebruikt, waaronder kredietplafonds. Thans worden het open-marktbeleid en het kasreserve-instrument
gebruikt. Het open-marktbeleid wordt uitgevoerd door de
Federal Reserve Bank van New York, voor rekening van
alle twaalf centrale banken naar rato van hun aandeel in
de totale open-marktportefeuille. De kasreservepercentages worden vastgesteld door de Board of Governors.
Verder worden door de twaalf centrale banken voorschotten tegen onderpand verstrekt. Het beroep dat op deze kredietfaciliteiten wordt gedaan is niet groot. De voorschotten
worden verstrekt tegen het discontotarief van de betrokken
centrale bank. Dit discontotarief wordt gewijzigd op voorstel
van een individuele centrale bank, na verkregen goedkeuring van de Board of Governors. Onderlinge afwijkingen van
de discontotarieven zijn beperkt en van korte duur als gevolg
van de sterke integratie van de financiele markten.
Met betrekking tot de meer bedrijfseconomische aangelegenheden hebben de individuele staten meer bevoegdheden. Er zijn verschillen tussen de staten met betrekking tot
de vestigingswetgeving, de bevoegdheid van de banken tot
het ontplooien van bepaalde activiteiten zoals buitenlandse
activiteiten, leasing en kredietverzekeringen. Het bedrijfseconomische toezicht wordt behalve door de afzonderlijke
staten uitgevoerd door een drietal federate instituten.
De verdeling van de bevoegdheden heeft dus vooral betrekking op het bedrijfseconomische toezicht. Voor het voeren van het monetaire beleid heeft het onderscheid tussen
de wel en niet bij het Federal Reserve System aangesloten banken geen gevolg, omdat alle geldscheppende instellingen verplicht zijn kasreserves aan te houden bij het
Federal Reserve System6.

Regionale ontwikkelingen

___________

lering van de welvaart gebaat is bij een intensivering van
het Europese regionale beleid.
Ook de VS kennen regio’s met zeer uiteenlopende fysiografische, economische en sociale structuren. Het ‘traditionele’ industriegebied en het financiele centrum bevinden
zich in het oosten en noord-oosten van de VS. Het noordcentrale gebied heeft een grote concentratie van zware Industrie zoals staal- en auto-industrieen. De landbouw en
de energieproduktie zijn vooral geconcentreerd in het zuiden. De verschillen in economische structuur in termen van
zijn in de loop van de tijd kleiner geworden. Het belang van
de Industrie voor de economie is thans in het zuiden vrijwel even groot als in het noord-oosten (label 6)8.
Het proces van convergence van industriele ontwikkelingen in de diverse regio’s is reeds rond de eeuwwisseling
begonnen9. Door de overheid is daartoe geen gericht regionaal beleid gevoerd. Wel zijn er in de loop der tijd op federaal niveau heel wat activiteiten ontplooid die als doel
hadden om de regionale ontwikkeling te bemvloeden, maar
er bestaat niet zoiets als de regionale politiek.
De regionaal gerichte activiteiten zijn aangevangen tijdens de grote depressie van de jaren dertig en waren gericht op mijn-, land- en bosbouw en op de opwekking van
elektriciteit. In de naoorlogse jaren concentreerde het regionale beleid zich op de problemen in de landbouw als gevolg van de ontvolking, waarbij overdrachten en leningen
werden verstrekt aan achtergebleven gebieden voor openbare werken en scholing. Via de Economic Development
Act van 1965 werd de reikwijdte vergroot en werden fondsen beschikbaar gesteld voor ontwikkelingsprogramma’s,
technische hulp, openbare werken en overige activiteiten
in de achtergebleven gebieden. Van belang voor de economische ontwikkeling van bepaalde regio’s is de verdeling van de federale uitgaven voor defensie en ruimtevaartonderzoek. In New England zijn deze uitgaven bepalend
geweest voor de opkomst van de nieuwe computerindustrie. California ontvangt de meeste onderzoeksfondsen,
gevolgd door de staten in New England. In het algemeen
is het voeren van een industriebevorderend beleid een
aangelegenheid van de individuele staten.
Indien structurele onevenwichtigheden in de economische ontwikkelingen, zoals langdurige, relatief sterke loonkostenstijgingen, niet kunnen worden gecorrigeerd door
aanpassing van de wisselkoersverhoudingen, zullen produktie- en werkgelegenheidsverlies het gevolg zijn. Een
dergelijke uitstoot van industrieen en werkgelegenheid
heeft plaatsgevonden in New England (noord-oosten van
de VS), waar de traditionele industrieen (textiel- en leerverwerking) na de tweede wereldoorlog snel aan gewicht verloren. Als gevolg van de standaardisatie van de produktieprocessen, werd produktie met goedkope arbeid mogelijk
en verplaatsten deze industrieen zich naar de zuidelijke
staten. Het in de tabellen 7 en 8 gepresenteerde cijfermateriaal wijst op dit soort ontwikkelingen.
In het genoemde voorbeeld van New England konden
door een verlaging van het relatieve loonkostenniveau,
maar ook door de beschikbaarheid van geschoolde arbeid,
in de tweede helft van de jaren zeventig weer nieuwe industrieen opkomen. Het actieve beleid in New England op
het gebied van het onderwijs, de regelgeving, bedrijvenacquisitie en belastingen heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
6. Ingevolge de Depository Institutions Deregulation and Moneta-

De economische structuur en de economische ontwikkelingen van de landen van de Europese Gemeenschap
vertonen grate verschillen7. Er bestaat verschil van mening
over de vraag of deze verschillen in een gemtegreerd Europa kleiner of juist groter worden. Daarbij is het van belang te weten welke economische mechanismen voor een
verkleining van die verschillen zorgdragen, en of een nivel-

ESB 23-11-1988

ry Control Act van 1980.

7. Gekozen is voor een beschrijving van de regio’s in plaats van
de staten, in verband met de overzichtelijkheid van het te presenteren cijfermateriaal.
8. De betekenis van de landbouwproduktie voor de Amerikaanse
economie komt in label 6 niet lot uildrukking, aangezien in genoemde label de werkgelegenheidsslrucluur is gepresenleerd. In
de landbouw is slechls 3% van de beroepsbevolking werkzaam.
9. Zie ook OECD, Regional policies in the United States, 1980.

1107

Tabel 7. Volumegroei van de netto investeringen, jaargemiddelden in procenten
1960-1965 1965-1970 1970-1976 1960-1976
Noordoost
Noord-centraal
Zuid
West

2,0
2,3
3,7
3,7

4,4
4,5
6,8
5,6

2,0
2,5
5,3
4,0

2,7
3,0
5,3
4,4

vs

2,7

5,2

3,4

3,8

Bron: New England Economic Review, augustus 1980.

Tabe/8. Werkgelegenheidsgroei, in procenten
1960-1970

Noordoost
Noord-centraal
Zuid

1970-1976

13,5

2,5

16,0

9,0
16,0

West

23,5
30,0

20,0

VS

19,5

11,5

Bron: New England Economic Review, augustus 1980.________

De beschreven processen dragen bii tot een convergentie van economische ontwikkelingen en verkleining van
structuurverschillen. In de VS zijn de inkomensverschillen
tussen de regie’s in de loop van de tijd aanzienlijk kleiner
geworden.
Als gevolg van de sterk verbeterde werkgelegenheidsen inkomensontwikkeling in de zuidelijke staten is het migratiepatroon sterk veranderd. De decennia lange trek uit
de zuidelijke staten is in de jaren zestig en zeventig omgeslagen in een trek naarde zuidelijke staten. De beschikbaarheid van werk, het klimaat en de bevolkingsdichtheid
lijken van doorslaggevende betekenis te zijn voor het op
gang komen van migratiestromen, en niet zo zeer verschiilen in sociale voorzieningen11.

Slotbeschouwing

__

In dit artikel is een aantal aspecten belicht van het integratieproces dat de VS hebben doorgemaakt en is een globale beschrijving gegeven van het huidige institutionele kader van dat land. Terwijl, vanwege verschillen in historische, economische en sociale achtergronden, aan een vergelijking van landen natuurlijk geen absolute waarde mag
worden toegekend, kunnen de ervaringen van de VS toch
dienen als referentiepunt bij het denken over een gei’ntegreerd Europa.
Zo lijkt uit de Amerikaanse ervaring te mogen worden afgeleid dat het voor het bereiken van integratie in Europa
niet noodzakelijk is dat alle macht wordt gecentraliseerd op
het federale niveau. Met het oog op een efficient en effectief bestuur ligt voor een groot aantal taken decentrale beleidsvorming en -uitvoering zelfs voor de hand. Ook het huidige bestuurlijke bestel van de VS wordt gekenmerkt door
een vergaande verdeling van taken en bevoegdheden tussen de federale overheid en de vijftig staten, die elk hun eigen grondwetten hebben.
Afgezien van taken als de landsverdediging en de diplomatieke betrekkingen, is de overdracht van taken en bevoegdheden in de VS slechts langzaam tot stand gekomen. De vergroting van de invloedssfeer van de federale
overheid in de VS had voornamelijk betrekking op activiteiten die voorheen niet bestonden of door de staten niet werden uitgevoerd. Voorbeelden daarvan zijn de conjunc-

1108

tuurstabilisatiepolitiek en (delen van) de sociale zekerheid.
Aangezien het niet voorstelbaar is – waarschijnlijk door het
gebrek aan futuristische verbeeldingskracht – dat de rol
van de collectieve sector in de toekomst veel verder wordt
uitgebreid, kan een voortgezette integratie van Europa alleen Van onderaf worden opgebouwd doordat de nationale overheden delen van hun taken en bevoegdheden afstaan aan een hogere bestuurslaag.
In de VS is bij voorbeeld – ondanks het feit dat er al lang
een munstelsel bestond – het monetaire beleid pas vrij laat
gecentraliseerd. Dit nadat decentrale besturing tot de nodigefinancieleproblemen hadgeleid. Indien in Europazou
worden besloten tot de introductie van een Europese munt,
dan wel vaste, niet meer aanpasbare wisselkoersen, bestaat bij een vrij kapitaalverkeer geen ruimte meer voor een
nationaal monetair beleid. Het monetaire beleid zou in dat
geval gezamenlijk of door een overkoepelend orgaan moeten worden vastgesteld en worden uitgevoerd door de nationale centrale banken.
Terwijl in de VS de bevoegdheden met betrekking tot het
monetaire beleid thans vooral op het federale niveau liggen, beschikken de staten en lokale overheden wat betreft
het begrotingsbeleid wel over de nodige bevoegdheden.
Met betrekking tot de omvang van de begrotingstekorten
hebben de staten zich zelf echter wettelijke beperkingen
opgelegd. Deze beperkingen verschillen weliswaar van
staat tot staat, maar houden over het algemeen in dat de
gewone dienst van de begroting sluitend moet zijn. Ook in
Europa zal, naarmate meer voortgang wordt gemaakt met
de monetaire unie en naarmate meer taken worden overgedragen aan het federale niveau, de noodzaak tot coordinatie van het begrotingsbeleid in de deelstaten groter
worden, zonder dat van een algehele overdracht van begrotingsbevoegdheden sprake hoeft te zijn. Zelf opgelegde beperkingen kunnen de coordinate van het begrotingsbeleid van de lidstaten aanmerkelijk vereenvoudigen.
De economische ontwikkeling in een ge’mtegreerd Europa zal in de deelstaten niet uniform zijn. Dat is de ontwikkeling in de deelstaten van de VS ook niet. Daar bestaan
behalve verschillen in de mate en wijze van overheidsbemoeienis en verschillen in belasting- en premiedruk ook
verschillen in loonniveaus, werkgelegenheidsontwikkelingen, investeringen enzovoort. Nationale conjunctuurbewegingen werken in uiteenlopende mate door in de afzonderlijke staten. Het Amerikaanse voorbeeld leert dat de structuur en de inkomensontwikkelingen in de afzonderlijke staten op de lange duur toch naar elkaar toegroeien. Maar
zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat de welvaartsverschillen tussen de Europese staten niet kleiner zouden
worden, zijn de individuele staten door de integratie beter
af, omdat aangenomen mag worden dat als gevolg van de
integratie de economische groei van het totaal groter zal
worden dan dat van de som der delen. Het is beter om een
klein stukje te krijgen van een grote koek dan van een kleine koek.

H.C.J. van der Wielen

10. Men zou kunnen verwachten dat de toegenomen integratie
van de Amerikaanse economie zou leiden tot een vermindering
van de verschillen in gevoeligheid van de regionale economieSn
voor nationale recessies. Onderzoek van de Federal Reserve
Bank of Boston heeft uitgewezen dat de verschillen in gevoeligheid (in termen van werkgelegenheid) gedurende de naoorlogse
zes conjunctuurcycli groter zijn geworden. De oorzaak daarvan
lijkt te moeten worden gezocht bij structurele knelpunten in de regionale economieen met betrekking totde arbeidsmarkten, al dan
niet versterkt door de regelgeving en de belastingwetgeving in de
afzonderlijke staten.
11. Zie ook New England Economic Review, december 1979.

Auteur