Ga direct naar de content

Demografische ontwikkelingen en bedrijfsleven

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 2 1988

Demografische ontwikkelingen
en bedrijfsleven
Demografische ontwikkelingen worden vaak met zorg tegemoet gezien. Groeit de
bevolking, dan is net de vraag of de voedselproduktie wel voldoende verhoogd kan
worden, en krimpt de bevolking, dan stelt de bijkomende vergrijzing ons weer voor
andere problemen. In dit artikel wordt het laatste fenomeen bekeken. De auteur staat
met name stil bij de effecten voor arbeidsmarkt en consumentenmarkt en constateert dat
de vergrijzing niet alleen problemen oplevert, maar ook mogelijkheden biedt.

MR. DRS. H.K. KLAMER*

Het Internationale perspectief
De cultuurfilosoof Spengler schreef in zijn boek Untergang des Abendlandes dat de ondergang van een cultuur
veelal gepaard gaat met een stagnerende bevolkingsgroei.
Het betreffende volk heeft blijkbaar niet de wil om het eigen geslacht voort te planten.
Demografische prognoses dragen veelal een reuk van
pessimisme om zich. Zo voorspelde de econoom Malthus
in 1798 dat de economische groei geen gelijke tred zou
kunnen houden met de bevolkingsgroei1. Het pessimisme
van Malthus is voor Europa geloochenstraft door industrialisatie en produktiviteitstijging in de landbouw. Thans staan
de ontwikkelingslanden voor de gigantische opgave om de
dreiging van de bevolkingsgroei het hoofd te bieden. De
tendenties in de wereldvoedselproduktie lijken vrij ongunstig2.
In vergelijking met vorige eeuwen is de wereldbevoling
in deze eeuw exponentieel gegroeid. Aan het eind van
deze eeuw zal de wereldbevolking ten opzichte van 1950
meer dan verdubbeld zijn (van 2,5 miljard tot ca. 6 miljard
mensen) aldus de prognose van de VN. Deze is weergegeven in tabel 1. De groei treedt thans met name op in ontwikkelingslanden. In Afrika zal de bevolking verviervoudigen tussen 1950 en 2000. Ook de bevolking in LatijnsTabel 1. Ontwikkeling wereldbevolking wereld en een aantal werelddelen, in mrd. mensen

1950
Wereld
Europa
Noord-Amerika
Afrika
Latijns-Amerika
Zuid-Azie

1980

2000

2025

2,51
0,39
0,17

4,45
0,49
0,25
0,48
0,36
1,41

6,12
0,51
0,30
0,87
0,55
2,07

8,12
0,52
0,35
1,62
0,78
2,81

0,22
0,17
0,70

Bron: United Nations, Populations Studies, nr. 98, New York, 1986.

ESB 2-10-1988

Amerika en Azie blijft sterk groeien. Deze groei van de wereldbevolking zal zich tot ver in de volgende eeuw voortzetten. Op het noordelijk halfrond zwakt de bevolkingsgroei
sterk af.
In Europa komt de groei aan het eind van deze eeuw nagenoeg tot stilstand; in mindere mate geldt dit ook voor
Noord-Amerika en de Sovjet-Unie. Europa lijkt het bejaardenoord voor de wereld te worden. In Duitsland neemt de
bevolking thans reeds af. Nederland steekt daartegen nog
‘gunstig’ af. In Nederland zijn de geboortes langer op een
hoog niveau gebleven, waardoor Nederland thans een jongere bevolkingsopbouw kent dan Duitsland, Zweden, Belgie en Engeland. Het geboortencijfer in Nederland is later
gedaald dan elders, maar de daling was wel sterker3.
Dit internationale expose moge ons vergrijzings-‘probleem’ relativeren. Het is de vraag trouwens of wel van een
‘probleem’ sprake is. Ons vergrijzings-‘probleem’ steekt in
iedergeval schril af tegen de problemen van de bevolkingsgroei waarmee de ontwikkelingslanden te maken hebben.
Het is trouwens de vraag of de bevolkingsgroei in de derde wereld voor ons veel gevolgenza hebben. Wellicht zullen de noordelijke landen te maken krijgen met een demografische druk uit het zuiden van mensen die in noordelijke richting een baan zoeken. Omgekeerd zal ons bedrijfsleven kansen kunnen vinden in de opbouw van de ontwikkelingslanden en de groeiende consumentenmarkten in
deze continenten. In delen van Azie (onder meer China) en
Noord-Afrika is sprake van een zich vrij gunstig ontwikkelende koopkracht. Daarentegen is met name in de Afrikaanse landen bezuiden de Sahara de inkomensontwikkeling erg ongunstig. Latijns-Amerika geeft een wisselend
beeld te zien4.
* De auteur is beleidsmedewerker Sociale Zaken bij het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
1. P.E. Samuelson, Handboek voorde economie, 2e druk, Aula,
Het Spectrum, Utrecht, 1969.
2. NRC Handelsblad, 11 oktober 1988, bijlage.
3. Vgl. Sociaal Economische Raad, Sociaal- economische aspecten van demografische ontwikkelingen, Den Haag, 1987.
4. ILO, World Labour Report, Geneve, 1987.

1035

De Nederlandse situatie
Ik zal mij nu verder beperken tot Nederland. In ons land
is het aantal geboortes weliswaar sterk gedaald, maar zal
de bevolking nog blijven toenemen tot aan het begin van
de volgende eeuw. De ontgroening (door het gedaalde kindertal) leidt vanzelf tot vergrijzing van de bevolking, wat nog
eens wordtversterktdoorde hogere levensverwachting. Er
treedt een dubbele vergrijzing op. Deze demografische
ontwikkelingen moeten in nauwe samenhang worden bezien met sociaal-culturele en sociaal-economische veranderingen en ontwikkelingen van milieu en natuur. De demografische ontwikkelingen hebben voor het bedrijfsleven
twee effecten. Het bedrijfsleven krijgt te maken met een
veranderende consumentenmarkt en met een veranderende beroepsbevolking. Naast kwantitatieve veranderingen
treden ook belangrijke kwalitatieve veranderingen op, die
kunnen worden getypeerd als een tendens in de richting
van differentiate, individualisering en emancipatie. De
huishoudens worden kleiner en gevarieerder van aard.
Naast het huwelijk ontstaan nieuwe relatievormen. Relaties zijn veelal van kortere duur, wat onder meer blijkt uit
het toegenomen aantal echtscheidingen. Het aantal tweeverdieners neemttoe. Mensen willen steeds meer taken in
huishouden en opvoeding combineren met arbeid buitenshuis, hetgeen leidt tot een toename van deeltijdarbeid. Het
beeld van het gezin met drie kinderen, met een man als gezinshoofd, die 40 uur werkt en alleen de kost verdient, is
thans een van de mogelijke ‘life styles’ en niet meer het
enig mogelijke ideaal.
Deze verandering in gedrags- en leefpatronen hebben
te zamen met demografische ontwikkelingen een belangrijke weerslag op het consumentengedrag en de arbeidsmarkt.

Consumentenmarkt
Wat het consumentengedrag betreft laat kwantitatief onderzoek zien dat economische groei voor veel bestedingscategorieen belangrijker is dan de groei van de bevolking
en de samenstelling van de huishoudens5. De cijfers laten
zien dat tot het jaar 2000 de vraag naar persoonlijke verzorging, geneesmiddelen, ontwikkeling en ontspanning,
kleding en schoeisel en vervoer meer dan proportioneel zal
toenemen. Zeker zo belangrijk is dat de besparingen toenemen, want mensen sparen meer na nun 55e jaar.
Als ik de veranderingen op meer kwalitatieve wijze benader, denk ik dat 65-plussers in vergelijking met vroeger
een beter pensioen hebben en langer vitaal blijven. 65plussers willen niet meer als hulpbehoevend worden afgezonderd in een bejaardenoord. Men wil langer zelfstandig
blijven. Als doelgroep in de marketing worden ouderen een
interessantere groep, die evenwel vraagt om een eigen benadering. Speciaalzaken voor ouderen – zoals ‘Prenatal’
voor jonge ouders – of speciale reizen voor ouderen zullen
het slecht doen zolang ons westers ideaal is om lang jong
te blijven. Ouderen zullen indirect moeten worden benaderd door specifieke eigenschappen van produkten en
dienstverlening naar hen toe te schrijven. Een andere belangrijke trend, die van sociaal-culturele aard is, is de
emancipatie en – als consequentie – de herverdeling van
taken tussen man en vrouw in huishouden en arbeid buitenshuis. Reclamemakers zullen op de STER-spots vaker
mannen moeten laten zien die boodschappen of de was
doen. Tweeverdieners hebben behoefte aan meer gemak
in het huishouden, ‘kant en klaar’-produkten zoals ‘fast
food’ en eten vaker buitenshuis.
De trend naar kleinere huishoudens vraagt om aanpassing van de bestaande woningvoorraad waarin de klassieke eengezinswoning de standaard is. Meer en kleinere
huishoudens betekenen waarschijnlijk ook meer appara-

1036

ten, kleinere apparaten en meerenergieverbruik. Huishoudensverdunning leidt tot meer consumptie-eenheden6.
Tot slot leidt de individualiseringstendenslot zelfbewustere consumenten, die eigen leefstijlen hebben en gemakkelijk van voorkeur veranderen. Het consumentengedrag
wordt grilliger en onvoorspelbaarder. De individualisering
is bij voorbeeld te zien in de moderne woning. Zaten onze
voorouders vroeger nog gezellig met elkaar rond de haard;
thans hebben de huisgenoten liefst elk een kamer voor zich
zelf met een eigen radio en soms ook telefoon.
Arbeidsmarkt
Ook op de arbeidsmarkt zullen zich belangrijke veranderingen voordoen. De daling van het aantal geboorten in de
jaren zeventig leidt ertoe dat het aantal schoolverlaters in de
komende jaren fors afneemt. Het aantal schoolverlaters uit
het volledig dagonderwijs daalt tussen nu en 2000 met ca.
23%7. Reeds nu heeft een aantal bedrijfstakken moeite om
alle plaatsen in hun leerlingenstelsels op te vullen. Een sector als de verpleging heeft thans al te maken met personeelstekorten. Dit probleem zal waarschijnlijk toenemen, hoewel
men eventuele tekorten kan proberen op te vangen door herintreding van vrouwen te bevorderen of door meisjes meer
te interesseren voor een technisch beroep. Bedrijven zouden jonge vrouwen die stoppen met werken actief moeten
blijven volgen, zodat zij ze later wellicht kunnen overreden
opnieuw in dienst te treden. Ondanks het dalende aantal
schoolverlaters blijfl de beroepsbevolkingloi 2000 nog groeien; ten opzichte van 1985 met in totaal 17%, 9% bij de mannen en 32% bij de vrouwen8. De Nederlandse vrouwen zijn
hun achterstand aan op het gebied van de arbeidsparticipatie aan het inhalen. Deze stijgt van 36% in 1975 tot 47% in
1985 en 58% in het jaar 2000.
Het opleidingsniveau van de potentiele beroepsbevolking neemt nog steeds toe, zoals blijkt uit label 2. Daarbij
blijken vrouwen hun opleidingsachterstand ten opzichte
van jongens snel in te halen. Tegen het jaar 2000 verwacht
het CPB met name tekorten aan middelbaar en hoger opgeleid technisch en administratief personeel. Reeds thans
bestaan ernstige tekorten in bepaalde segmenten van de
arbeidsmarkt. Deze knelpunten zullen in omvang eerder
toe- dan afnemen, hetgeen een reele bedreiging vormt
voor onze economische ontwikkeling.

Tabel 2. Arbeidsaanbod naar opleidingsniveau 1985 2000
Aandeel

Opleidingsniveau

Mutatie

1985
Lager

Uitgebreid lager
Middelbaar
Semi-hoger
Hoger

2000

16,2
29,3

10,6
24,3
42,5
15,8
6,9

37,9
12,3
4,3

100

-35%
-17%
+12%
+28%
+60%

100

Bron:CPB, Dearbeidsmarktnaaropleidingscategorie, 1975-2000, Werkdocument 17, CPB, Den Haag, 1988.

5. R.J.M. Alessie, F.A. van Dewall, A. Kapteijn en E.R. Koster, De
invloed van demografie op bestedingen en besparingen, in: Demografische veranderingen en economische ontwikkelingen, Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Stenfert Kroese, Leiden, 1987.

6. Werkverband Periodieke Rapportage Bevplkingsvraagstukken,
Aspecten van het bevolkingsvraagstuk, Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen, Zoetermeer, 1987.
7. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Schoolverlatersbrief 1988, cijfers CPB.

8. Centraal Planbureau, De arbeidsmarkt naar opleidingscategorie 1975-2000, Werkdocument nr. 17, Den Haag, 1987.

Verder treden kwalitatieve veranderingen op in het arbeidsaanbod. Het arbeidsaanbod wordt pluriformer. Door
de veranderde leefpatronen dienen zich meer vrouwenaan
en meer mensen die in deeltijd willen werken. Bovendien
zullen in de komende jaren ten gevolge van afschaff ing van
de verdiscontering in de WAO, meer gedeeltelijk gehandicaptentot de beroepsbevolking blijven behoren. En in de
toekomst zullen er meer ouderen zijn. Het aantal mensen
in de potentiele beroepsbevolking tussen 20 en 45 jaar blijft
tot 2000 stabiel, maar het aantal mensen tussen 45 en 64
jaar zal met een derde toenemen9. Wellicht zal ook het deel
van de oudere werknemers dat blijft werken toenemen, hetzij full-time, hetzij part-time. Dat zou wel een ommekeer betekenen, want het gedeelte 60-65-jarigen dat nog werkt, is
de afgelopen decennia drastisch afgenomen. Van 85% in
1960 tot 46% in 1981 enca. 25% in 198810. Dezedaling is
een gevolg van de WAO, de speciale werkloosheidsregeling voor 57,5-jarigen en de als tijdelijk bedoelde vut-regelingen. Overigens is de dalende arbeidsparticipatie van ouderen een vrij algemeen Europees verschijnsel.

Personeelsbeleid
De vergrijzing van het personeelsbestand in de bedrijven kan belangrijke consequenties hebben. Ouderen beschikken vaak over meer ervaring en wijsheid, maar aan
de andere kant lopen bepaalde lichamelijke functies bij ouderen terug. Vooral zwaarder lichamelijk werk kan een probleem gaan vormen, maar ook bij voorbeeld het werken in
ploegendienst. Ook in de commerciele functies kan sprake zijn van afnemende prestaties.
Ook in de research is de leeftijd een factor van betekenis.
In de exacte wetenschappen blijken onderzoekers het produktiefst te zijn op jonge leeftijd. In de scheikunde ligt de produktiefste leeftijd zelfs onderde 3011. De beperkte instroom
van schoolveriaters betekent minder nieuwe kennis. De bedrijven zullen daarom nog meer moeten investeren in opleiding voor nun eigen personeel. Dit betekent meer opleiding
binnen de bedrijven en minder opleiding buiten de bedrijven.
De groeiende groep ouderen zal vragen om meer bedrijfsgezondheidszorg, ergonomie en functieaanpassingen. Het
ziekteverzuim zal iets kunnen stijgen. Het ziekteverzuimvoor
50-plussers in 1987 was ca. 10,7%, tegenover een totaal gemiddelde van 8,1%. (Opvallend is dat ouderen minder verzuimen, maar wel langer12). Meer aandacht zal nodig zijn
voor het loopbaanbeleid voor ouderen. De huidige carriereorientatie is thans verticaal gericht. Functieveranderingen in
horizontale – laat staan, neerwaartse – richting zijn veel minder gebruikelijk. Het is ‘up or out’. Ook al vanwege de plattere organisatiestructuren kunnen ouderen minder doorgroeien naar hogere niveaus. Een verticale carriere-orientatie is
daarom minder adequaat. Ouderen zouden juist nun arbeidsleven geleidelijk en flexibel moeten kunnen afbouwen.
De huidige abrupte overgang naar inactiviteit zou moeten
plaatsmaken voor een geleidelijker ‘afbouw op maat’ (door
‘krimpbanen’). Het zou dan ook mogelijkzijn om ouderen langer en in grotere getale te behouden voor het arbeidsproces.
Een dergelijke vorm van flexibele uittreding is vrij ongebruikelijk en zou bij betrokkenen thans ook op financiele bezwaren stuiten. Het salaris gaat immers achteruit; het grootste
bezwaar is dat de pensioenaanspraken veelal zijn gebaseerd op het laatst verdiende salaris. Korter werken betekent
dan ook minder pensioen. Het verdient daarom aanbeveling
opbouwelementen in te bouwen in de pensioenregelingen.
Arbeidsvoorwaarden en -kosten
Door de knelpunten op de arbeidsmarkt zullen de lonen
van goede opgeleide jongeren wellicht onder opwaartse
druk komen te staan. De vergrijzing leidt ook tot meer jaarlijkse verhogingen in verband met leeftijd. Periodieke verhogingen in verband met ancienniteitbedragen veelal zo’n
2 a 3%; de vergrijzing zal ertoe leiden dat er meer mensen

ESB 2-10-1988

Tabel3. Ontwikkeling premies voorvut, AOW en pensioenen bij de hoge- en lage-groeivariant volgens het CPE?
1988b

2000
H

Vut
AOW”

Pensioend

1,5
11,5
7,4

2010

2030

L
C

5,2
10,3
8,8

H

L

H

L

3,2
12,8
6,5

10
12,5

13
6,3

12,5
15,5

14,8
9,5

a. De hoge-groeivariant gaat uit van 3,75% groei van het reele netto nationale inkomen per jaar, de lage-groeivariant van 1,5% groei.
b. Bron: Macro Economische Verkenning 1989.
c. E.A. Bolhuis, De vut met pensioen, ESB, 1987, biz. 726 e.v.
d. Centraal Planbureau, De oudedagsvoorziening tot2030, Werkdocument

nr. 18, Den Haag (hoge demografische variant).

komen die hoger in de salarisschalen zitten. Daardoor nemen de loonkosten toe.
” De arbeidskosten zullen verder de gevolgen ondergaan
van de grote inspanningen voor scholing, waarvan de kosten gemiddeld 1,5% van de loonkosten13 zouden bedragen. Wat betreft de sociale premies en belastingen geldt
dat de collectieve uitgaven onder opwaartse druk komen
te staan. Dit hoeft niet tot een stijgende collectieve druk te
leiden, als wordt uitgegaan van een economische groei van
ca. 1,75%, aldus een ambtelijke werkgroep in 198614.
Daarbij is er van uitgegaan dat een herallocatie van de collectieve uitgaven zal plaatsvinden. Over het welslagen van
deze herallocatie is pessimisme zeker gerechtvaardigd.
Belangrijke kostenstijgingen zijn te verwachten van de
premies voorvutenpensioenen. In label 3 zijn de verwachtingen samengevat. Binnen het NCW is uitvoerig nagedacht over de gevolgen van de vergrijzing voor de vut en
de pensioenen . Werkgevers kijken vooral zorgelijk aan
tegen de ontwikkeling in de vut. De vut is een zeer zinvol
instrument gebleken, maar wordt steeds kostbaarder. Men
zou daarom allereerst kunnen denken aan meer flexibiliteit
in de vut, bij voorbeeld door vormen van deeltijd-vut, en
door langer werken te premieren (bij voorbeeld door een
leeftijdsstaffel). Veel – zeker niet alle – ouderen hebben
nog te veel fut om ineens geheel met de vut te gaan. Een
flexibeler vut zou beter aansluiten op de ‘afbouw op maat’
van de loopbaan, waarop ik in de vorige paragraaf ben ingegaan. Op de langere duur zal wellicht niet te ontkomen
zijn aan verhoging van de vut-leeftijd. Over de pensioenen
kan worden opgemerkt dat het netto-pensioenniveau door
het gunstiger bruto-nettotraject voor 65-plussers aanzienlijk is gestegen ten opzichte van het netto inkomen van werkenden. Het netto-pensioenniveau ligt thans aanmerkelijk
boven de 80% van het eindloon, dat de meeste pensioenregelingen voor ogen stond. Men zou daarom kunnen overwegen om het pensioenniveau aan te passen om weer het
oorspronkelijke niveau te bereiken.

H.K. Klamer

9. Cijfers Statistisch Bulletin CBS, no. 48, december 1987.
10. M.G.K. Einerhand, Werken en niet werken van 50-64 jarige
mannen in Nederland, Supplement Sociaal- Economische
maandstatistiek, CBS, nr. 10, 1985; Ministerie Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, Rapportage Arbeidsmarkt 1988.

1!. A.K. Korman, Industrial and organisational psychology, Prentice Hall, New Jersey, 1971, biz. 345.
12. Informatie Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden.
13. Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage
Arbeidsmarkt 1988.
14. Rapport Ambtelijke herovenvegingswerkgroep demografische
ontwikkelingen en collectieve sector, april 1986.
15. Zie met name Kijken naarde toekomst, een verkenning naar
de gevolgen van demografische ontwikkelingen en individualisering, Verslag Bilderberg discussieproject 1986/1987, Nederlands
Christelijk Werkgeversverbond, Den Haag.

1037

Auteur

Categorieën