Ga direct naar de content

De kosten van de Vierde nota voor de Randstad-provincies

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 26 1988

De kosten van de Vierde
nota voor de
Randstad-provincies
Inleiding
In maart van dit jaar werd de Vierde
nota over de ruimtelijke ordening gepresenteerd, verder te noemen Vierde
nota1. In deze nota zijn de ruimtelijke
ontwikkelingen tot het jaar 2015 geschetst. De nota kan een belangrijk
stempel drukken op zowel de ontwikkeling van de infrastructuur, de regionale
ontwikkeling, als in samenhang daarmee de totale economische ontwikkeling in de komende decennia. Het unieke van deze nota is dat veel nadruk
wordt gelegd op het ten dienste stellen
van de ruimtelijke ordening aan de economie. Nederland zal, als de grenzen
na 1992 opengaan, zijn huidige distributiefunctie moeten kunnen blijven vervullen. Daarbij is de Randstad aangewezen om een voortrekkersrol te vervullen in Nederland. Zo zal de Randstad
beter bereikbaar moeten zijn vanuit andere stedelijke centra in Europa, zoals
Brussel, Londen, Parijs en het Ruhrgebied. Een van de mogelijkheden om dit
te bereiken is bij voorbeeld het aanleggen van de hoge-snelheidsspoorlijn.
Op de Vierde nota zijn inmiddels 500 inspraakreacties bij de Raad van Advies
voor de Ruimtelijke Ordening binnengekomen. De Vierde nota doorloopt namelijk een inspraakprocedure en kan
eventueel bijgesteld worden. Aan het
eind van het jaar zal de regeringsbeslissing aan de Tweede Kamer worden
aangeboden.
De kritiekpunten op de Vierde nota
zijn onder andere het ontbreken van
een openbaar-vervoerbeleid en een onzeker infrastructureel beleid2. De nota
is voorts vrij abstract, omdat het om een
zogenaamde paraplunota gaat, dat wil
zeggen het beleid wordt in principe uitgewerkt in sectornota’s. Enkele van
deze nota’s zijn het Bereikbaarheidsplan voor de Randstad en Volkshuisvesting in de jaren negentig3. Opvallend in de economisch getinte Vierde
nota is dat de kosten van de verschillende beleidsvoornemens niet duidelijk
gemaakt zijn. De regering stelt zich bij
de uitvoering van het beleid terughoudend op. De rijksoverheid beperkt zich
bij voorbeeld tot de bekostiging van
voorbeeldprojecten. Voor de provincies, de gemeenten en de particuliere

ESB 26-10-1988

sector wordt een belangrijke taak weggelegd, zonder dat extra financiele middelen door de rijksoverheid worden ingezet.
Gezien enerzijds de belangrijke rol
die de Randstad wordt toebedeeld en
anderzijds de voorgestane taakverdeling in de bekostiging, is het belangrijk
aandacht te besteden aan de kosten
van de Vierde nota voor de Randstadprovincies. Immers, het ontbreken van
een financiele onderbouwing kan de
nodige gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van de nota.

De Vierde nota
De belangrijkste thema’s in de Vierde nota zijn de Nederlander in zijn dagelijkse leefomgeving en het ruimtelijk
ontwikkelingsperspectief. In het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief wordt
een internationaal vestigingsmilieu
voorde Randstad bepleit. Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag dienen daarin,
samen met zes andere steden buiten
de Randstad, een voortrekkersrol te
vervullen. De Randstad moet aantrekkelijk worden gemaakt voor het internationale zakenleven. Om de Randstad
ligt de stedenring Centraal Nederland,
waarin met name infrastructurele maatregelen genomen gaan worden om beide ‘mainports’ Schiphol en het Rotterdamse haven- en industriegebied (nog)
beter te ontsluiten. De ideeen in de Vierde nota worden echter niet ondersteund
met extra financiele middelen. De nota
rekent voor de uitvoering kennelijk op
de markt.
De nota is opgebouwd uit drie delen
en de planologische kernbeslissing. In
het eerste deel staat “de Nederlander
in zijn dagelijkse leefomgeving” centraal. Samen met de lagere overheden
moet de burger over een aantal basiswaarden waken, zodat de Nederlander
beter in zijn dagelijkse leefomgeving
functioneert. Om tijdig op de 21 e eeuw
voor te sorteren zal bij voorbeeld zorgvuldig moeten worden omgegaan met
grondstoffen en afval. Het beleid in bepaalde delen van steden zal gericht
moeten zijn op vernieuwing van de
ruimtelijke structuur. Zowel de kwaliteit
van het landelijk gebied als van de

openbare ruimte tussen steden zal gehandhaafd moeten blijven.
In het tweede deel wordt het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief “Nederland op weg naar de 21 e eeuw” uitgewerkt. Het rijksbeleid richt zich op:
– het versterken van economische en
ruimtelijke mogelijkheden van ons
land die al sterk ontwikkeld zijn;
– het vergroten van de ruimtelijke verscheidenheid van ons land;
– het benutten en versterken van deeigen kwaliteiten van de verschillende
landsdelen.
Enkele maatregelen die de regering
wil nemen, zijn toegespitst op de versterking van de kennisintensieve industrieen, de hoogwaardige landbouw, de
zakelijke dienstverlening en het transport. In aansluiting hierop wordt een
versterking van het internationale hoogwaardige vestigingsmilieu in de Randstad bepleit waarin Schiphol en het Rotterdamse haven- en industriegebied de
grote voortrekkers zijn. Op deze wijze
kan het sterke deel van ons land concurreren met stedelijke centra als Brussel, Parijs en het Ruhrgebied.
In totaal wordt het nationale ontwikkelingsperspectief gevormd door zeven
elementen:
– het versterken van een aantal stedelijke knooppunten: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Enschede/Hengelo, Maastricht,
Eindhoven en Arnhem/Nijmegen.
Deze steden komen in aanmerking
voor grootschalige overheidsvoorzieningen, zoals bij voorbeeld telecommunicatie. Uiteraard staan ook
hier de goede bereikbaarheid en een
ondersteunend milieubeleid centraal. De willekeurige aanwijzing van de
stedelijke knooppunten buiten de
Randstad heeft ook andere gemeen-

1. Ministerie VROM, Vierde nota over de
ruimtelijke ordening, Op weg naar2015, deel

a: beleidsvoornemen, Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 490, nrs. 1-2.
2. H. Priemus, Vierde Nota over de Ruimte-

lijke Ordening, veel nota, weinig beleid, Socialisme en Democratic, nr. 7/8, juli/augustus1988, biz. 231/232.

3. Projectgroep Mobiliteitscenario Randstad, Selectie van de investeringsprojecten
in het kader van het bereikbaarheidsplan
voorde Randstad, Den Haag, 1988.

1011

ten er toe aangezet zich te profileren
als stedelijk knooppunt om op deze
wijze extra middelen ter beschikking
te krijgen voor grootstedelijke voorzieningen;
de regie’s op eigen krachtz\\r\ gebieden buiten het economische kerngebied die versterkt moeten worden;
de stedenring Centraal Nederland \s
een gebied dat als een schil om de
Randstad ligt. Hier zal een (nog) betere ontsluiting van de ‘mainports’
Schiphol en het Rotterdamse havenen industriegebied plaats gaan vinden;
de Randstad zal als internationaal
concurrerend vestigingsmilieu voor
bedrijven moeten fungeren. Aandacht daarom voor de bereikbaarheid en de verscheidenheid in de
Randstad en de toeristisch-recreatieve mogelijkheden in het Groene
Hart en de Randstadgroenstructuur;
de kwaliteiten van Nederland-Waterland zullen verder uitgebouwd moeten worden. Met Nederland-Waterland wordt het natuur- en recreatiegebied in nat Nederland bedoeld;
bepaalde kwaliteiten in het landelijke
gebied zullen gehandhaafd blijven,
andere zullen vernieuwd worden;
een ondersteunend milieubeleid zal
noodzakelijk zijn voor alle elementen
uit het ontwikkelingsperspectief.

In het derde dee/wordt onder de titel
“Nederland in 2015. Daar wordt nu aan
gewerkt” ingegaan op de realisatie van
de beleidsvoornemens. In dit deel zouden de middelen weergegeven moeten
worden die nodig zijn om het beleid uit
te voeren. De ideeen in de Vierde nota
worden echter niet ondersteund met extra financiele middelen. De nota bevat
weliswaar een financiele paragraaf,
maar deze is niet ingevuld. Duidelijk
wordt evenwel gesteld dat een bijdrage
van de rijksoverheid niet of nauwelijks
gegeven zal worden. Voor ‘de Nederlander in zijn dagelijkse leefomgeving’
is de burger zelf samen met de lagere
overheden verantwoordelijk. Meer dan
in het verleden zal gesteund moeten
worden op de samenwerking tussen
overheden en publiek-private samenwerking (pps). Maar hoe wil de regering
publiek-private samenwerking bereiken
als niet duidelijk is hoeveel geld hiervoor beschikbaar is. Neem bij voorbeeld de herstructureringen van bedrijfsterreinen in de Randstad als middel om een internationaal vestigingsklimaat te creeren. Gemeenten noch provincies kunnen investeringen doen
sinds het wegvallen van het voorwaardenscheppende beleid van het rijk. Terecht wordt in de nota gewezen op een
bijdrage uit het bedrijfsleven, maar als
de overheden geen middelen hebben
om samen met het bedrijfsleven be-

1012

drijfsterreinen te saneren zal er weinig
van terecht komen.
Het laatste deel van de Vierde nota
bestaat uit de planologische kernbeslissing (PKB). De beleidsvoornemens uit
de PKB zijn belangrijk, omdat de PKB
het inspraakinstrument bij uitstek is in
de ruimtelijke ordening. De beleidsvoornemens zijn echterte bondig om de
hele nota te beslaan. Voorts is niet duidelijk hoe de beleidsvoornemens uitgewerkt gaan worden. En tot slot is het opvallend hoe alle elementen uit het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief aan de
orde komen behalve hetondersteunende milieubeleid. De kosten van bij voorbeeld bodemsaneringen lopen al snel
in de miljarden guldens. Blijkbaar wil de
regering geen extra middelen beschikbaar stellen om haven- en industrieterreinen te saneren (internationaal hoogwaardig stedelijk vestigingsmilieu). Het
ondersteunende milieubeleid wordt nog
slechts genoemd als een van de beleidsvoornemens met betrekking tot de
dagelijkse leefomgeving, namelijk het
zorgvuldig omgaan met grondstoffen
en afval. En juist daar berust de verantwoordelijkheid bij de lagere overheden
en de burgers zelf.

Milieubeheer;
Recreatie;
Economische en agrarische zaken;
Welzijn;
Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

Na inventarisatie van de additionele
beleidsinspanningen is een schatting
gemaakt van de hiermee verbonden
kosten. Terwijl in de Vierde nota als
tijdshorizon het jaar 2015 wordt gehanteerd, is in dit onderzoek gekeken naar
de kosten voorde eerste tien jaren. Veel
projecten zijn immers rond het jaar
2000 gerealiseerd en het ruimtelijke beleid zal er dan weer anders uitzien. Er
is een minimum- en maximumvariant
onderscheiden omdat het uitermate
moeilijk is een exacte berekening te
maken van de kosten. Aanvankelijk
werd van zowel incidentele als structurele kosten uitgegaan. Om deze incidentele kosten (investeringen) om te rekenen naar structurele kosten (jaarlijks
terugkerende kosten) zijn de incidentele kosten gedeeld door het aantal jaren
waarop ze betrekking hebben. Voor de
kosten van formatieplaatsen (inclusief
overheadkosten) is uitgegaan van
/ 100.000 per jaar. De resultaten van
het onderzoek zijn samengevat in de tabel. Het gaat daarbij niet om de totale
Financiele onderbouwing
kosten van de Vierde nota inzake de
Randstadprovincies, maar om de kosOm aan de belangrijkste kritiek op de ten die door de Randstadprovincies geVierde nota – het ontbreken van een fi- maakt gaan worden om het Vierde-nonanciele onderbouwing – tegemoet te tabeleid uit te voeren.
komen, is een onderzoek verricht naar
In het begrotingshoofdstuk Verkeer
de kosten die de Randstadprovincies en vervoergaat het om projecten die temoeten maken om het Vierde-notabe- rug te voeren zijn op het Bereikbaarleid uit te voeren4. Daartoe zijn twee on- heidsplan voorde Randstad5. Het gaat
derzoeksvragen gesteld:
met name om investeringen in provin- wat is het additionele beleid dat de ciale wegen en het openbaar vervoer.
In het begrotingshoofdstuk WaterRandstadprovincies moeten voeren
om inhoud te geven aan de Vierde huishouding zijn alleen de projecten die
betrekking hebben op onderzoek naar
nota over de ruimtelijke ordening?
– wat zijn de kosten van het additione- strategische watervoorraden opgenole beleid voor de Randstadprovin- men. Het gaat specifiek om de Utrechtse Heuvelrug en het Usselmeer.
cies?
In het begrotingshoofdstuk MilieubeVoordat de kosten berekend konden heerwordt de belangrijkste kostenpost
worden, moesten eerst de additionele gevormd door bodemsaneringen. Het
beleidsinspanningen (projecten) in gaat om saneringen voor infrastructurekaart worden gebracht. Daarbij gaat het le werken, de woningbouw en bedrijuitsluitend om provinciaal beleid dat ven. De kosten van bodemsaneringen
niet uitgevoerd kan worden met be- bedragen in de minimumvariant / 4 en
schikbare middelen (bij voorbeeld for- in de maximumvariant / 18 miljoen per
matieplaatsen). Om er zeker van te zijn jaar. Feitelijk zijn dit erg lage bedragen
dat het om Vierde-notabeleid gaat is als men bedenkt hoeveel grand er vereen koppeling aangegeven met de pla- vuild is in de Randstad. Andere ondernologische kernbeslissing.
werpen die betrekking hebben op miDe verschillende projecten zijn geidentificeerd in samenspraak met ver- 4. J.H. Miltenburg, B.F.J. Grimberg, B.G.M.
te Lintelo, C. Petersen, P.B. Boorsma, N.P.
schillende specialisten van de provin- Mol en A. van der Veen, Hetprijskaartje van
cies. Ten behoeve van de vergelijkbaar- de Vierde nota, de financiele gevolgen van
heid tussen de provincies zijn de projec- de Vierde nota over de ruimtelijke ordening
ten onder de volgende begrotings- voor de Randstadprovincies, Centrum voor
Bestuurskundig Onderzoek, 3e druk, Enhoofdstukken gerangschikt:
schede, 1988.
– Verkeer en vervoer;
5. Projectgroep Mobiliteitscenario Rand- Waterhuishouding;
stad, op.cit.

label. De kosten die de Randstadprovincies dienen te maken om het Vierdenotabeleid te realiseren, in mln. gld. perjaar
Totaal

Provincie

Zuid-Holland

Noord-Holland

Variant
Functie

Min.

Max.

Min.

Max.

Min.

Max.

Min.

Max.

Verkeer en
vervoer
Waterhuishouding
Milieubeheer

16,4

33,5

8,9

15,5

8,9

24,7

34,2

73,7

1,3
13,0

14,5
38,5

0,2
2,8
7,3

0,3
6,1
18,0

1,0
3,2
2,2

2,0
6,8
22,1

1,2
7,3
22,5

2,3
27,4
78,6

14,0

35,0

4,0

9,0

8,4
8,0

26,6
15,6

2,6
2,3

15,1
4,4

25,0
14,3

76,7
29,0

7,5

33,3

12,4

26,6

3,6

6,3

23,5

66,2

56,2

163,8

48,0

108,7

23,8

81,4

Recreatie
Economische en
agrarische zaken
Welzijn
Ruimtelijke ordening
en volkshu is vesting

Totaal

lieubeheer zijn: het tegengaan van milieubelasting in industriegebieden (Rijnmond), het meewerken aan voorbeeldplannen en het bevorderen van de waterkwaliteit in het IJ-, Gooi- en het Eemmeer.
Ook in het begrotingshoofdstuk Recreatie staan projecten die in de Vierde
nota genoemd worden. Het gaat specifiek om de ontwikkeling van het Groene
Hart met de Blauwe Kamer (waterrijke
gebieden), de Randstad-groenstructuur6
en het Rivierengebied. De totale kosten
zijn nogal hoog, maar in het onderzoek
is aangegeven hoe de provincies in het
huidige beleid op geldelijke steun van andere overheden kunnen rekenen.
In het begrotingshoofdstuk Economische en agrarische zaken komen zowel
de landinrichtingsprojecten (Utrechtse
Vallei en de Hollandse veenweidegebieden) als het vestigingsmilieu in de Randstad aan de orde. Met name de kosten
van economische projecten zijn hoog. Zij
bedragen in de minimumvariant / 24,4
miljoen en in de maximumvariant / 65,8
miljoen. Het gaat hier bij voorbeeld om
infrastructurele werken die nodig zijn om
bedrijven beter te bereiken, alsmede om
sanerings- en arbeidsmarktprojecten.
In het begrotingshoofdstuk Welzijn
is alleen de inventarisatie en restauratie van monumenten opgenomen. De
bedragen zijn op elkaar afgestemd op
grand van het aantal monumenten in de
verschillende provincies.
In het begrotingshoofdstuk Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting is de
grootste kostenpost de stadsvernieuwing. In de minimum- en maximumvariant gaat het om respectievelijk / 13,5
en / 47 miljoen per jaar voor de drie
Randstadprovincies te zamen. Andere
projecten die onder dit hoofdstuk zijn
gebracht zijn bij voorbeeld:
– voorbeeldprojecten onderhoud gebouwde omgeving;
– voorbeeldprojecten openbare ruimte;

ESB 26-10-1988

Utrecht

128,0 353,9

– overlegstructuren;
– het ontwikkelen van woonmilieus in
de Randstad-west.
In totaal is met de uitvoering van het
Vierde-notabeleid voor de Randstadprovincies in de minimumvariant / 128
miljoen en in de maximumvariant bijna
/ 354 miljoen aan kosten gemoeid. Indien alleen gekeken wordt naar projecten die in de Randstadprovincies voorkomen en niet in andere provincies, de
zogenaamde randstadspecifieke projecten, zijn de kosten in de minimumvariant / 80 miljoen en in de maximumvariant / 229 miljoen per jaar. Van de totale kosten die de Randstadprovincies
zullen moeten maken om het Vierdenotabeleid uit te voeren is dus ongeveer
63% Randstadspecifiek.
Het is interessant de bedragen die nodig zijn om de Vierde nota uit te voeren
te vergelijken met de omvang van de provinciale begrotingen. In Zuid-Holland
worden de uitgaven op de gewone dienst
van de begroting in 1988 op / 964 miljoen geraamd7. Bij de provincie NoordHolland en Utrecht zijn deze bedragen
respectievelijk / 723 en / 436 miljoen8.
De kosten voor de drie Randstadprovincies bij het inhoud geven aan de Vierde
nota in procenten van de uitgaven op de
gewone dienst bedragen in de minimumen maximumvariant respectievelijk 6 en
16,79. De investeringen en de lopende
uitgaven om het Vierde-notabeleid uitte
voeren zijn dan ook fors te noemen.

Bekostiging
Men kan zich afvragen hoe het beleid
bekostigd kan worden. Aangezien hierover in de Vierde nota geen duidelijkheid wordt gegeven, is in het onderzoek/
ook op de mogelijke manieren van bekostiging ingegaan10. De rijksoverheid

onderscheidt vier bekostigingswijzen
waarbinnen een principiele voorkeursvolgorde bestaat 1:
– gebruikersbijdragen;
– eigen belastingen;
– algemene uitkering;
– specifieke uitkering.
Voor een aantal provinciate projecten
is het zinvol een (gedeeltelijke) bekostiging via gebruikersbijdragen te overwegen. In principe wordt het profijtbeginsel toegepast. Dat houdt in dat individuen een bepaalde overheidsvoorziening kunnen verkrijgen indien ze bereid
zijn daarvoor een prijs te betalen12. De
vrijwilligheid van consumptie staat centraal.
Voor zover de verwachte additionele
beleidsinspanningen van de Randstadprovincies zijn gebaseerd op een ruime
interpretatie en uitvoering van het Vierde-notabeleid kan zelfs worden overwogen het provinciate belastinggebied aan
te spreken of te verruimen met een nieuwe provinciate belasting. Het zou dan feitelijk om taken moeten gaan die niet in
medebewind worden uitgevoerd, terwijl
het Vierde-notabeleid juist wel in medebewind wordt uitgevoerd. Zo hebben we
al eerder geconstateerd dat de rijksoverheid zich onttrekt aan haar verantwoordelijkheid als het gaat om projecten die
gerangschikt zijn onder ‘de Nederlander
in zijn dagelijkse leefomgeving’.
Bij de uitvoering van projecten uit de
Vierde nota in de minimumvariant gaat
het om de beleidsuitvoering door de
Randstadprovincies in medebewind.
De bekostiging van deze projecten zal
in beginsel uit nationale middelen moeten plaatsvinden, waarbij de algemene
uitkering uit het Provinciefonds de voorkeur heeft boven specifieke uitkeringen
van het rijk. Het aantal provinciate activiteiten dat in medebewind wordt uitgevoerd gaat immers ten koste van de autonomie van de provincies. Tevens wil
het rijk een aantal specifieke uitkeringen per 1 januari 1989 via een gebun6. Het geheel van groene ruimten rond de
steden in de Randstad. Daartoe behoren
bossen, plassen, natuurgebieden en recrea-

tiegebieden, maar ook agrarische landschappen, zoals veenweidegebieden en de
droogmakerijen. Zie Min. VROM, Min. van

Landbouw en Visserij, Nota ruimtelijk kader
Randstadgroenstructuur, Den Haag, 1988.
7. Provincie Zuid-Holland, Begroting 1988,
december 1987, biz. 404-405.
8. Provincie Noord-Holland, Begroting 1988,
biz. 90-91. Provincie Utrecht, Begroting Provincie Utrecht 1988, biz. 268-269.
9. / 128 miljoen en / 354 miljoen gedeeld
door / 2123 miljoen x 100%.
10. Miltenburg, op.cit., biz. 35-48.
11. J.C. Koning en N.P. Mol, De voorkeurs-

volgorde en de financiele verhouding rijk-gemeenten, in: W. Derksen en A.F.A. Korsten,

Lokaal bestuur in Nederland, Deventer,
1985.
12. P.B. Boorsma c.s., Sanering in de collect/eve sector, Universiteit Twente, afdeling
Bestuurskunde, Enschede, 1981, biz. 51.

1013

delde rijksbijdrage overhevelen naar
het Provinciefonds. Een reden te meer
om de bestaande verdeelsleutel van
het Provinciefonds aan te passen, en
eventueel voor een verruiming van het
Provinciefonds te pleiten om zo beter
tegemoet te komen aan de behoefte
aan financiele middelen van de Randstadprovincies.

Tot besluit
Zoals uit de Vierde nota en de meeste kritieken bleek, mist de Vierde nota
over de ruimtelijke ordening een uitgewerkte financiele paragraaf. Om aan
deze tekortkoming deels tegemoet te
komen is voor de Randstadprovincies
een dergelijke paragraaf gemaakt. Juist
in de Randstad als economisch hart
van Nederland zijn investeringen nodig
om te kunnen concurreren met andere
steden in Europa als na 1992 de grenzen open gaan. Het additionele beleid
dat de Randstadprovincies geacht worden te gaan voeren op basis van de
Vierde nota kost in de minimumvariant
circa / 130 en in de maximumvariant
circa / 350 miljoen per jaar. Dit komt
overeen met 6% respectievelijk 17%
van de uitgaven op de gewone dienst
van de drie Randstadprovincies in
1988. De kosten van de zogenaamde
randstadspecifieke projecten bedragen
circa 63% van deze kosten. In tegenstelling tot de Vierde nota zijn de kosten
in het onderzoek voor de eerste 10 jaren berekend. Tevens zijn mogelijke alternatieven genoemd voor de bekostiging van de additionele beleidsinspanningen van de Randstadprovincies.
Daarbij kan afhankelijk van de aard van
de kosten gekeken worden naar gebruikersbijdragen, eigen belastingen, de algemene uitkering van het Provinciefonds en specifieke uitkeringen van het
rijk.
Zoals uit ons onderzoek blijkt is het
wel mogelijk een indicatie van de kosten van het ruimtelijke-ordeningsbeleid
te geven. Uiteraard gaat het om de
hoofdlijnen van het beleid en daarmee
ook om de hoofdlijnen in de analyse. In
de toekomst zal echter, wil het beleid bij
voorbaat kans van slagen hebben, nog
meerde nadrukgelegd moeten worden
op een financiele onderbouwing van het
ruimtelijke-ordeningsbeleid. ‘

J.H. Miltenburg
C. Petersen
De eerstgenoemde auteur is verbonden aan
het Centrum voor Bestuurskundig Onderzoek, Faculteit Bestuurskunde, Universiteit

Twente. De tweede auteur is zelfstandig
economisch en financieel consultant (Petersen-Consult) en verbonden aan de Faculteit
Bestuurskunde, Universiteit Twente.

1014

Auteurs