Ga direct naar de content

Macro-economische aspecten van militaire bestedingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 11 1985

Macro-economische aspecten van
militaire bestedingen
PROF. DR. H. DE HAAN*

Er is veel discussie over de vraag of en in welke mate militaire bestedingen de economische
ontwikkeling in positieve of negatieve zin be’mvloeden. Sommigen leggen de nadruk op het
,,verspillende” karakter van de militaire sector; anderen wijzen daarentegen op het technisch
innovatieve karakter van deze sector. In dit artikel gaat de auteur dieper op de macro-economische
aspecten van militaire bestedingen in. Na een uiteenzetting over de omvang van de militaire
bestedingen in de wereld besteedt hij aandacht aan de effecten van deze bestedingen op de
economische groei, de inflatie, de werkgelegenheid, de technische ontwikkeling en het gebruik van
schaarse grondstoffen.

Het belang van militaire bestedingen voor de economische
wetenschap
De economische aspecten van militaire bestedingen hebben
tot nu toe te weinig aandacht gekregen van het economistendom
in Nederland. Bij mijn weten is het slechts Duisenberg geweest,
die zich — zij het reeds twee decennia geleden — op diepgaande
en professionele wijze met dit complex van vraagstukken heeft
beziggehouden 1). Dat wil niet zeggen dat er geen economen zijn
die zich er niet mee bezighouden, doch die doen dat meestal op
deeltijdse basis en verrichten hun werk doorgaans buiten de voor
economen vertrouwde instellingen als economische faculteiten.
Ook schrijver dezes houdt zich slechts zo nu en dan met genoemde aspecten bezig.
Die geringe belangstelling is niet gerechtvaardigd. In de eerste
plaats nemen de militaire bestedingen ca. 6 procent van het bruto
nationale produkt in de wereld in beslag. Er zijn talloze andere
bestedingscategorieen waarvoor een lager percentage van toepassing is, doch waaraan door talloze economen wel voldoende
aandacht wordt geschonken.
Van groot belang is of en in welke mate de militaire bestedingen de economische ontwikkeling op lange termijn in positieve
of negatieve zin bepalen. Hierover treft men nogal wat niet gefundeerde opvattingen aan. In de ene ..school” legt men sterke
nadruk op het ..verspillende karakter” van de militaire sector; in
de andere wordt daarentegen de nadruk gelegd op het technisch
innovatieve karakter van deze sector. Beide visies berusten doorgaans niet op zorgvuldige analyse en afweging van positieve en
negatieve aspecten van militaire bestedingen.
Naast de effecten op de economische groei zijn ook de gevolgen voor de stabilisatiepolitiek van belang. In dit kader kan men
zich afvragen of b.v. een verhoging van militaire bestedingen een
doelmatig middel is om het bestaan van conjuncturele werkloosheid te bestrijden. Evenzeer is het van belang na te gaan in hoeverre veranderingen in militaire bestedingen de inflatie bevorderen of onevenwichtigheden op de betalingsbalans genereren.
Bovenstaande deelproblemen hebben een macro-economisch
karakter. Evenzeer zijn de problemen op het meso-niveau van
belang. Welke gevolgen hebben militaire bestedingen en vooral
militaire produktie op de industriele structuur. Heeft het benadrukken van militaire onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten
ESB 18/25-12-1985

positieve of negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van
de industrie?
Een ander probleem is in hoeverre de aan de wapenwedloop
verbonden internationale machtssferen en wapenleveranties het
geheel der internationale (economische) betrekkingen bepalen.
Een uiterst interessant vraagstuk op het overgangsgebied van het
vakgebied der internationale economische betrekkingen en de
internationale politicologie, waarop tot nu toe slechts weinig onderzoek is verricht.
In veel van de bestaande economische literatuur worden de
militaire bestedingen als een gegeven grootheid beschouwd. Dat
wil zeggen dat niet wordt onderzocht van welke factoren de omvang van deze bestedingen afhankelijk is. Beperkt men zich tot
een puur nationale analyse van dergelijke bestedingen dan kan
het autonome karakter daarvan wel worden verdedigd. Doch
aangezien de aard en omvang van de bewapening van een land of
een groep van landen in sterke mate wordt bepaald door de acties
van ..tegenstanders” kan men in een internationale analyse de
veronderstelling van autonome militaire bestedingen niet handhaven. Hierbij doen zich twee mogelijkheden voor onderzoek
door economen voor. Men kan zich in de eerste plaats afvragen
in hoeverre bestaande wiskundige economische analyses zoals de
speltheorie kunnen worden gebruikt voor de verklaring van de
hoogte van militaire bestedingen en de aard en omvang van de
produktie en aanwending van wapensystemen. In de tweede
plaats moet men zich afvragen of economische factoren oorzaken kunnen zijn van militaire bestedingen of – algemener geformuleerd – of er economische factoren zijn die de veiligheid van
een land of een groep van landen be’invloeden.
* Hoogleraar internationale economische betrekkingen aan de Economische Faculteit der Rijksuniversiteit te Groningen. De auteur was lid
van de Group of Experts on the Economic and Social Consequences of
the Arms Race and Military Expenditures en van de Group of Gouvernmental Experts on the Relationship between Disarmament and Develop-

ment van de Verenigde Naties. De in dit artikel gegeven analyse stemt in
belangrijke mate overeen met de bijdrage aan het jaarboek van de Stu-

diekring Post-Keynesiaanse Economic; zie B. Goudzwaard (red.), Economic, bewapening en ontwikkeling, Alphen aan den Rijn, 1985.

1) W.F. Duisenberg, Economische gevolgen van ontwapening, Assen,
1965.

1285

Er is dus voldoende ,,voer voor economen” en de geringe aan-

Tabel 2. Militaire bestedingen; aandelen en groeivoeten

dacht van de Nederlandse economen is derhalve geenszins te
rechtvaardigen. In dit artikel zullen wij ons beperken tot slechts

Aandeel in het

van de omvang van de militaire bestedingen zal worden ingegaan

op de gevolgen van militaire bestedingen voor de economische

1973

groei. Daarna zal aandacht worden besteed aan de invloed van

Wereld
ontwikkelde landen

deze bestedingen op de bestrijding van conjuncturele werkloosheid en het veroorzaken van inflatie.
Een verdere beperking van de analyse is dat in dit artikel voor-

Regie’s
Afrika

al wordt ingegaan op de invloed van militaire bestedingen in de
ontwikkelde landen. Aan de bijzondere omstandigheden in de

ontwikkelingslanden wordt derhalve geen aandacht geschonken.
Tabel 1. Militaire bestedingen in constante prijzen van 1982 (in
miljarden VS dollars)
1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983

Wereld
Ontwikkelde
landen
Ontwikkelingslanden
NAVO
Warschau Pact
OPEC

Verenigde Staten
Sovjetunie

Verenigd
Koninkrijk
Frankrijk

West-Duitsland
Japan
Nederland

Belgie

565 596 619 634 644 657 672 700 727 762 799

470 485 490 494 506 514 526 549 568 597 616
95 111 129 140 138 143 146 151
235

240 236 230 238 242 248
234 243 253 255 259 264
18 29 41 49 47 51 46
154 155 150 142 149 150 155
189 199 207 216 219 223 227

223

21
16
20
6
4

22
17
21
6
4

21
17
20

22
18

22

20

7
4

7

20
8

2

2

2

4
2

onlwikkelingslanden

Oost-Azie
Europa, alle landen
NAVO Europa
Warschau Pact
Overig Europa

Latijns-Amerika
Midden-Oosten
Noord-Amerika

Oceanic
Zuid-Azie
Organisaties
NAVO

Warschau Pact
OPEC
OECD

1983

1973-83

1980-83

100,0
83,1
16,9

100,0
79,1
20,9

3,1

3,8
4,1
2,1

1,3
3,0
55,2
13,6
39,5
2,1
1,4

51,1
12,5
36,9

2,7
4,7

2,1

7,3

2,7

11,8
2,3

1,7

28,0
0,6
0,9

1,3
7,8
27,5
0,6
1,1

41,7
39,5
3,2
45,2

42,0
36,9
7,3
43,5

4,2

2,3
2,4

0,8
3,4
7,6
3,1

3,2
2,1
2,2
2,4
2,3
0,5
-0,7
30,7

3,8
5,3

7,5
6,1
9,5

2,9
2,4
9,3
2,9

5,8
2,3
3,5
5,7

158 165
264 279 297
270 274 284
52 58 60
167 181 196
233 237 243

163
312
288
57
208
248

23
22
23
10
4

24
23
22
10
4

26
23
23
11
4

berekenen, dan zou men voor die gevallen waar met gemanipu-

3

3

3

leerde prijzen wordt gewerkt moeten rekenen met de alternatieve

22
21
21
9

24
21

4

22
20
21
8
4

4

2

3

3

4
3

19

Reele groeivoet

wereldtotaal

enkele van bovengenoemde problemen. Na een kort overzicht

22
9

Bron: ACDA, World military expenditures and arms transfers, Washington, 1985

De omvang van de militaire besledingen

Bron: ACDA.

zen, doch voor zover in andere (b.v. westelijke) landen het leger
bestaat uit dienstplichtigen worden ook daar de werkelijke

kosten van de militaire sector vertroebeld. Wil men van economisch gezichtspunt de werkelijke kosten van de militaire sector

kosten van b.v. een soldaat. Deze aanpak heeft voor talloze landen verstrekkende gevolgen en zal derhalve nimmer aanvaardbaar zijn. Een ander uitgangspunt is uiteraard zich volstrekt te

baseren op de werkelijk geregistreerde overheidsuitgaven (gegeDe tabellen 1 en 2 geven een beeld van de omvang en de regionale aandelen van de militaire bestedingen. Daaruit kan een aan-

ven dat men een oplossing heeft gevonden voor de onder 1 en 2

volgens internationale bronnen zou moeten zijn. Zo lang men

beschreven vraagstukken). In wezen zou het voor de vergelijkbaarheid van de data het beste zijn indien alle landen de beschikking zouden hebben over een beroepsleger, waarvan de loonkosten door de omstandigheden op de arbeidsmarkt worden bepaald, en dat alle andere militaire bestedingen worden gepleegd
bij de particuliere marktsector.
4. Verwant met het waarderingsprobleem is het wisselkoersvraagstuk, dat zich niet specifiek bij vergelijking van militaire
budgetten voordoet, doch bij vergelijking van alle bestedings-

deze budgetten als een soort staatsgeheim blijft beschouwen, zal

componenten. Ook hier doet zich echter een probleem met de

dit vraagstuk vrijwel onoplosbaar zijn. Dit is niet alleen betreurenswaardig voor statistische doeleinden, doch doet evenzeer
ieder voorstel om de militaire budgetten evenwichtig te reduceren schipbreuk leiden, omdat Westelijke landen immer de eis
van verifieerbaarheid vooropstellen 2). Steeds meer komt men
tot het inzicht dat belangrijke defensie-uitgaven (vooral in nietdemocratische landen) buiten het officiele budget worden gehouden 3). Dubbele boekhouding, extra-militaire assistentie en
manipulatie met wisselkoersen zijn aan de orde van de dag 4).
2. Vervolgens dient men het eens te worden over het standaardisatievraagstuk. Dit houdt in dat alle landen het eens moeten

Oostbloklanden voor, omdat de officiele koersen sterk afwijken
van die koersen, die een weerspiegeling vormen van relatieve
schaarsteverschillen tussen landen 6). Ook voor landen, waarvoor wel marktkoersen beschikbaar zijn, kan men echter niet
zonder meer stellen dat deze gelijk zijn aan de koopkrachtpariteiten 7).

2) Een overzicht van dergelijke voorstellen, waarin de ontwikkelingslan-

worden over de inhoud en de afbakening van het begrip militaire

den zouden profiteren van de vrijgekomen middelen, kan men vinden in

bestedingen. Aan de hand van een aantal vragen kan dit probleem duidelijk worden gemaakt. Is het NASA-project militair
of civiel? Wat doet men met pensioenuitgaven, met burgerpersoneel in dienst van defensie, met (verkapt) militair onderzoek,

velopment. New York, A/36/356, 5 oktober 1981, hoofdstuk 5.
3) Zie b.v. Nicole Ball, Measuring third world security expenditure: a research note, World Development, februari 1984, biz. 157-164.

tal conclusies worden getrokken. Alvorens die echter te vermelden, moet een aantal kanttekeningen worden gemaakt bij de in-

terpretatie van de vermelde cijfers.
1. In de eerste plaats is er het beschikbaarheidsvraagstuk.
Vooral de Oostbloklanden weigeren tot nu toe met hun werkelijke militaire budgetten voor de dag te komen. Het door de Sovjetautoriteiten gepubliceerde budget is nog niet de helft van wat het

met infrastructurele voorzieningen die tevens voor militaire

doeleinden (kunnen) worden aangewend? En ga zo maar door.
Men moet terzake de problemen niet onderschatten. De Verenigde Naties heeft d.m.v. groepen deskundigen baanbrekend werk
verricht 5). Ook hier stuit men op onwil van Oostblokzijde aan
dit project mee te werken.

3. Evenzeer heeft men te maken met het waarderingsvraagstuk. Tegen welke prijzen moet men de middelen die in de
militaire sector worden verbruikt, waarderen? Ook hier doet
zich onder meer een Oost-Westvraagstuk voor. Vooral in het
Oostblok heeft men te maken met volstrekt gemanipuleerde prij1286

Het is hier zeker niet de plaats om nog uitvoeriger op al deze

United Nations, Study on the relationship between disarmament and de-

4) United States Arms Control and Disarmament Agency (ACDA),

World military expenditures and arms transfers, 1972-1982, Washington, DC, 1984, biz. 104.
5) Zie b.v. United Nations, Reduction of military budgets; measurement
and international reporting of military budgets. New York,
A/31/I222/Rev. 1, 1977.

6) Zie E. Benoit en H. Lubell, The world burden of national defence, in
E. Benoit (red.), Disarmament and world economic interdependence,
Oslo, 1967.

7) Zie I. Kravis, A. Hestonen R. Summers, World product and income:
international comparisons of real gross product, Baltimore en Londen,
1982 (een studie die tot stand kwam op initiatief van de Verenigde Naties

en de Wereldbank in samenwerking met de University of Pennsylvania).

problemen in te gaan 8). Doch uit bovenstaande opmerkingen
moge duidelijk worden, dat op dit moment de beschikbaarheid
van betrouwbare en internationaal vergelijkbare statistieken
omtrent militaire bestedingen een illusie is.
De Verenigde Naties publiceren data omtrent militaire bestedingen in nationale valuta, die volstrekt overeenkomen met officie’le nationale budgetten en derhalve van zeer geringe betekenis
zijn 9). Uitvoerige documentatie wordt eveneens verstrekt door

blokken houden elkaar ongeveer in evenwicht, zij het dat in
de recente jaren de N AVO de overhand heeft door de stijging

van de militaire bestedingen in de Verenigde Staten.
5. De ontwikkelinglanden geven als percentage van het bruto

nationale produkt ongeveer evenveel uit als de ontwikkelde
landen. Per hoofd van de bevolking is dat uiteraard niet het
geval (45 tegen resp. 557 dollar in 1983).

6. In de ontwikkelde landen vormen de ,,superpowers”, de

het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI),

Verenigde Staten en de Sovjetunie, de beide uitschieters

dat zich eveneens baseert op nationale gegevens, doch de militai-

grotingshoofdstukken verschijnen, doch militair van aard zijn
10). Ook het Institute of Strategic Studies (US) genereert zulk
soort data, echter veel minder veelomvattend en gedetailleerd
dan het SIPRI 11). De meest uitvoerige documentatie wordt

(6,6% resp. 14% van het bnp). Vooral voor de Sovjetunie
maar ook voor de Verenigde Staten zijn de gevolgen van militaire bestedingen op de economische ontwikkeling van groot
belang. Dit geldt in veel mindere mate voor landen als Nederland en Belgie, die slechts een bescheiden deel van hun bruto
nationale produkt aan de militaire sector uitgeven. Vooral

voortgebracht door het United States Arms Control and Disarmament Agency (ACDA), dat openbare gegevens aanvult met

Japan valt op door een gering belang van deze bestedingen
(1%).

die van het Central Intelligence Agency (CIA) en de Defence Intelligence Agency (DIA), welke uiteraard voor buitenstaanders
niet controleerbaar zijn, maar dat is eveneens het geval bij de officicle statistieken van de meeste ondemocratische landen 12).
Om het waarderings- en wisselkoersvraagstuk t.a.v. de militaire
bestedingen ,,op te lessen” hanteert ACDA het uitgangspunt
,,what it would cost in the United States in dollars to develop,
procure, staff and operate a military force similar to that of the
Sovjet Union” 13). Een dergelijke schatting van de Sovjetbestedingen gebaseerd op het prijzenstelsel van de Verenigde
Staten houdt – zoals ook ACDA erkent — over het algemeen
een overschatting in van genoemde bestedingen. Voor de andere

7. Per hoofd geeft de Sovjetunie ongeveer evenveel uit aan bewapening als de Verenigde Staten. Aangezien het inkomen
van de Sovjetburger slechts ongeveer 40 procent bedraagt

re budgetten in strikte zin aanvult met posten, die in andere be-

landen van het Warschau Pact baseert ACDA zich zoveel moge-

lijk op nationale bronnen, doch gaat voor de loonkosten eveneens uit van Amerikaanse verhoudingen. Met betrekking tot de

van dat van een Amerikaan is het aannemelijk, dat het offer

dat in de Sovjetunie wordt gebracht om de wapenwedloop bij
te houden groter is dan in de Verenigde Staten.
Militaire bestedingen en economische groei
Over de effecten van militaire bestedingen bestaan nogal wat

elkaar tegensprekende opvattingen, zoals reeds in de eerste paragraaf is aangeduid. Ideologische factoren spelen een grote rol in
de opinievorming, hetgeen meestal als resultaat heeft, dat de discussie omtrent dit vraagstuk niet helder is. De enige mogelijk-

wisselkoers baseert ACDA zich op schattingen van de koop-

heid om tot zinnige uitspraken te komen is gebruik te maken van

krachtpariteiten door het International Comparison Project van
de Verenigde Naties. Over het algemeen bestaat de indruk dat gegeven bovenstaande procedure – ACDA de militaire bestedingen van het Warschau Pact enigermate overschat. Daartegenover staat dat SIPRI de wisselkoersen m.b.t. deze landen
overschat waardoor dit instituut waarschijnlijk de desbetreffende bestedingen onderschat, hetgeen eveneens kan voortvloeien
uit het zich te veel baseren op nationale off icicle bronnen.

theoretische analyses en deze op een of andere wijze te confronteren met de werkelijkheid. In deze paragraaf zal daarom worden nagegaan welke invloed de groeibepalende factoren arbeid,
kapitaalformatie en technische vooruitgang in de militaire sector
in vergelijking met die in de civiele sector kunnen hebben op de
groei. Daarna zal worden ingegaan op het beslag dat de militaire
sector legt op schaarse grondstoffen, aangezien de aanwezigheid
daarvan kan worden opgevat als een beperkende factor voor het

Ondanks bovenstaande bezwaren tegen de data verstrekt door

groeiproces. Ten slotte zal in het kort een overzicht worden gegeven van enkele empirische studies op dit terrein.

ACDA is daarvoor toch gekozen in deze bijdrage. De publikatie
van ACDA World military expenditures and arms transfers is
namelijk het meest compleet en bevat de meest uitgebreide documentatie over de Internationale wapenhandel. De lezer zij echter
gewaarschuwd, dat de betrouwbaarheid van de gegevens gebrek-

kig is en voor de landen van het Warschau Pact enigermate overdreven zijn. Zij worden in deze paragraaf slechts behandeld om
een indruk te verschaffen omtrent het relatieve belang van militaire bestedingen en de internationale wapenhandel.
Uit de weergegeven tabellen zijn de volgende conclusies te

trekken.
1. De militaire bestedingen bedragen in 1983 ca. 780 miljard

dollar (gemeten in prijzen van 1982). Er is duidelijk sprake
van een reele stijging van deze bestedingen in de wereld. Gemeten in lopende prijzen zullen deze bestedingen in 1984 zo’n
940 miljard dollar en in 1985 iets minder dan 1.000 miljard
dollar bedragen.
2. Het totaal der militaire bestedingen legt voor ca. 6% beslag
op het bruto mondiale produkt. Na een daling in de jaren zeventig is in de jaren tachtig sprake van een toenemend aandeel. Deze toeneming moet vooral worden toegeschreven aan
de stijging van de militaire bestedingen in de Verenigde Sta-

ten in de jaren 1982 en 1983.
3. Het aandeel van de ontwikkelingslanden in het wereldtotaal

van militaire bestedingen is duidelijk toegenomen (1973:
16,9%; 1983: 20,9%). Dit wordt met name veroorzaakt door
de sterke toename van deze bestedingen in het Midden

Oosten en Oost-Azie. Oedurende de laatste jaren wordt deze
ontwikkeling echter duidelijk getemperd, hetgeen wel het gevolg zal zijn van de daling van de ontvangsten uit de olieuitvoer en de mondiale recessie.
4. De NAVO en het Warschau Pact nemen in 1983 bijna 79 procent van de totale bestedingen voor hun rekening. Beide
ESB 18/25-12-1985

In de vorige paragraaf is duidelijk gemaakt dat een groot aantal landen (en vooral die in het Oostblok) hun militaire bestedingen omgeven met geheimhouding. Dit is des te meer waar met
betrekking tot het beslag dat de militaire sector legt op de produktiefactoren, arbeid, kapitaal, technologie en grondstoffen.
Betrouwbare en internationaal vergelijkbare statistieken zijn
niet of nauwelijks aanwezig. In vele gevallen moet men zich verlaten op de resultaten van particuliere onderzoekers of onderzoeksinstituten alsmede voor enkele landen – vooral de Verenigde Staten – een aantal officiele documenten, die zo nu en

dan enig licht werpen op de reele kant van het bewapeningsproces 14). Vooral op dit terrein zal men dus moeten roeien met de
(statistische) riemen die voorhanden zijn.

8) Zie daarvoor b.v. M. Brzoska, P. Lock en H. Wulf, An assesment of

sources and statistics of military expenditures and arms transfers, Research document for U.N. Group of Experts on the Relationship between
Disarmament and Development, New York, 1981. Zie tevens ACDA,
voetnoot 4.
9) United Nations, Statistical yearbook en United Nations, National statistics yearbook, diverse jaargangen.
10) SIPRI, Yearbooks, Cambridge (Mass.), Londen en Stockholm, diverse jaargangen.
11) ISS, Military balance, Londen, diverse jaargangen.
12) ACDA, World military expenditures and arms transfers, Washington, DC, diverse jaargangen.
13) ACDA, World military expenditures and arms transfers, 1985, biz.
140.

14) Gedetailleerde informatie kan men tevens vinden in R. Sivard,
World military and social expenditures, Leesburg, diverse jaargangen
alsmede — zij het veel minder verfijnd — in IMF, Governmental finance

statistical yearbook, Washington DC, diverse jaargangen.

1287

De militaire sector en de beroepsbevolking

te worden opgevat als eindprodukten en derhalve als consumptiegoederen. De gevolgen van de reductie van een afname van

Er zijn drie categorieen binnen de beroepsbevolking wier

militaire bestedingen voor de kapitaalformatie laten zich als

werkgelegenheid direct of indirect afhankelijk is van de militaire
bestedingen:
a. de beroepsbevolking, inclusief het geiiniformeerde perso-

volgt analyseren. Deze bestedingen kan men indelen in een drietal categorieen:
– defensieproduktie, die statistisch gelijk wordt gesteld aan de

neel, direct in dienst van een ministerie van defensie ten einde

uitbetaalde lonen en salarissen aan militair en civiel perso-

goederen en diensten voort te brengen met een exclusief mili-

neel in dienst van een ministerie van defensie;
– defensieconsumptie waartoe onder andere alle aankopen van
wapens moeten worden gerekend;
– defensie-investeringen.

tair karakter;
b. de beroepsbevolking die werkzaam is bij de produktie van

goederen en diensten geproduceerd in bedrijven die voldoen
in de behoeften van een ministerie van defensie aan eindprodukten met een gespecialiseerd militair karakter. Te denken

Een belangrijke eigenschap van defensiebegrotingen is, dat de

valt aan de werkgelegenheid bij,.sub-contractors” en bij bedrijven die leveren aan de „sub-contractors”. (Naarmate

consumptieve uitgaven ten opzichte van andere begrotingshoofdstukken relatief omvangrijk zijn. Het wapenaanschaf-

men dieper in de bedrijfskolom doordringt neemt het gespecialiseerde militaire karakter af);

dit voor de industrie. De bijzonderheden van dit beleid vallen

c. de beroepsbevolking die goederen en diensten levert aan een

fingsbeleid is voor de overheid van groot belang. Evenzeer geldt

echter buiten het bestek van dit betoog 24).

ministerie van defensie, welke niet of nauwelijks verschillen

van die voor de civiele markten, alsmede dat deel van de beroepsbevolking werkzaam bij toeleveranciers van de bedoelde bedrijven.
Uit bovenstaande blijkt, dat militaire bestedingen – evenals iedere andere bestedingscategorie – door de vermenigvuldigings-

factoren in de input-outputstructuur grote gevolgen kunnen
hebben voor de werkgelegenheid van de beroepsbevolking.

Zoals reeds is gezegd, zijn geen betrouwbare statistieken voorhanden omtrent deze direct of indirect van de militaire bestedin-

gen afhankelijke beroepsbevolking. In 1982 zijn ongeveer 27,5
miljoen mensen als militair werkzaam in de wereld 15). De

NAVO-landen hebben 5,0 miljoen mensen in dienst, de Warschau Pact-landen 5,8 en de ontwikkelingslanden 17,1 miljoen
16). Een aanmerkelijk deel van deze militaire beroepsbevolking

is relatief hooggeschoold. Te denken valt aan mechanicians,
technici, piloten en aan mensen met ervaring in organisatie en
leiding.
Daarbij komt nog de beroepsbevolking in para-militaire organisaties, 10 miljoen mensen, en 4 miljoen burgerpersoneel in
dienst van ministeries van defensie 17). Circa 0,5 miljoen mensen zijn werkzaam in militair onderzoeks- en ontwikkelingswerk
18).

Het sub-totaal bedraagt nu 42,0 miljoen. In een recente studie

van de International Metalworkers Federation wordt geschat
dat in de markteconomieen 2,8 miljoen mensen werkzaam zijn
in de industrieen die zich hebben gespecialiseerd in de produktie
van wapentuig. Indien men dit cijfer extrapoleert voor andere
landen komt men op een totaal van ca. 5 miljoen. Gansler heeft
berekend dat in de Verenigde Staten 8 tot 10% van de beroepsbevolking in de industrie werkzaam is bij de produktie van wapens
19). Tot een soortgelijke uitkomst komt het Congres van de Verenigde Staten: 1,8 miljoen 20). Ervan uitgaande dat de Verenig-

de Staten tussen de 30 en 35% van alle wapens in de wereld produceren komt men op een totaal van tussen de 4 en 6 miljoen
mensen werkzaam in de militaire industrie. Het sub-totaal van
rechtstreeks afhankelijken van militaire bestedingen komt zo op
circa 47 miljoen.
Voor de indirect afhankelijken kan men een vermenigvuldi-

gingsfactor van 1,5 tot 2 aanhouden 21), zodat het totale aantal
direct of indirect afhankelijken kan worden geschat op een aantal tussen de 70 en 95 miljoen mensen. Uiteraard verschillen de

desbetreffende cijfers zowel absoluut als relatief zeer van land

Bij een reductie van militaire bestedingen kunnen zich de volgende mogelijkheden voordoen.

1. Men handhaaft het totale niveau van de overheidsbestedingen en belastingontvangsten van de financiele overheidspolitiek.
In dit geval worden de vrijgekomen middelen overgeheveld naar

andere departementen. De onderverdeling tussen overheidsproduktie, -consumptie en -investeringen kan ongewijzigd blijven,

doch kan zich evenzeer wijzigen ten gunste van de overheidsinvesteringen. Gezien de relatief omvangrijke militaire consump-

tie bestaat bij de reductie van militaire bestedingen zeker de mogelijkheid de kapitaalformatie in de overheidssector te vergroten. In dit verband is het eveneens van belang voor landen als
Nederland en Bejgie en vooral voor de netto-wapenimporterende landen er op te wijzen, dat een aanmerkelijk deel van deze militaire consumptie terecht komt in het buitenland. Een verschui-

ving naar binnenlandse bestedingen bij andere departementen
zal de kapitaalformatie zeker bevorderen, zowel in de particulie-

re als in de overheidssector.
2. Men kan eveneens de verlaagde militaire bestedingen ge-

heel ten goede laten komen aan de particuliere bestedingen door
middel van belastingverlaging, verhoging van subsidies en overdrachtsuitgaven. Het effect op de verhouding tussen particuliere
consumptie en investeringen hangt in sterke mate af van de wijze
waarop de overheid reageert. Zo kan men zich voorstellen dat
een verlaging van de vennootschapsbelasting en verhoging van
investeringssubsidies de kapitaalformatie meer bevordert dan
een verhoging van alllerlei overdrachtsuitgaven, die veeleer de
consumptie zullen stimuleren.
Concluderend kan men stellen dat reductie van de militaire

overheidsbestedingen zeker de mogelijkheid verschaft de kapitaalformatie te stimuleren.

15) De drie genoemde getallen zijn groter dan 27,5 miljoen, aangezien
sommige lidstaten van beide militaire pacten tevens de status van ontwikkelingsland hebben.
16) ISS, op. cit., biz. 90-91.
17) United Nations, op. cit., 1981, biz. 49.
18) Zie voetnoot 17.

19) J.S. Gansler, The defence industry; Cambridge, Mass., 1980, biz. 4.
20) United States Congress, House of Representatives, Comitee of Ar-

tot land 22). Voor een land als Nederland zou men op deze wijze
calculerend op een van de militaire sector afhankelijke beroepsbevolking komen van circa 200.000 mensen.

med Services, Overall national security and related budget requirements,
december 1975, biz. 11.

Militaire bestedingen en kapitaalformatie

22) Voor informatie over de directe werkgelegenheid in de Nederlandse

21) U.S. Department of Defense, National defense budget for FY1979,

Washington DC, 1978, biz. 102.

Van alle overheidsaankopen (consumptie en investeringen)
gaat een zeer aanmerkelijk deel naar defensie 23). De kapitaalformatie zal zich slechts wijzigen indien de omvang en samenstelling van de defensieconsumptie en -investeringen veranderen. Het allergrootste deel van de aankopen van de departe-

menten van defensie bestaat uit consumptiegoederen. Ook duurzame goederen als tanks, raketten, schepen en vliegtuigen dienen
1288

militaire industrie zij verwezen naar J. Louisse, Bewapeningen werkgelegenheid, OSAC1, Amsterdam, 1983.
23) Louisse vermeldt voor 1981 een percentage van 63 voor de aankopen
van de rijksdiensten in enge zin, zie Louisse, op. cit., biz. 24.
24) Zie voor de Nederlandse situatie J. Louisse, op. cit. en C. Doorenbos, Wapens maken en verkopen, in K.G. van Smeeden, Bewapening,
Studium Generale T.H. Delft, 1982, biz. 89-105. Voor Belgie zie W.K.
Brauers, De Belgische produktie van militaire uitrustingsgoederen, Cahiers Economiques de Bruxelles, nr. 61, 1974.

Militaire bestedingen en technische vooruitgang

naar de militaire sector. De Group of Experts on the Economic

activiteiten op de economische groei is weinig bekend. Toch lijkt
het niet onaannemelijk dat deze aanbodfactor de belangrijkste

and Social Consequences of the Arms Race and Military Expen. ditures van de Verenigde Naties kwam in 1977 tot de conclusie
dat,,Military spin-offs from civilian research have been incomparably larger than civilian spin-offs from military research”

groeibepalende factor is. Immers indien technische vooruitgang

31). Dat wil echter niet zeggen dat met behulp van militaire on-

in zeer ruime zin wordt opgevat, namelijk als dat deel van de pro-

derzoeksfondsen geen voortgaande verbeteringen in materialen,
verdergaande miniturialisatie, grotere precisie van mechanieken
zijn bereikt, maar voor een groot deel vloeiden die voort uit de
grotere en gemakkelijkere beschikbaarheid van fondsen.
Voorts is volgens Long van belang, dat de militaire technologie steeds verder af komt te staan van zinvolle civiele toepassing
32). Ook in een OESO-rapport treft men dezelfde opvatting aan
33). Men kan zich derhalve niet aan de indruk onttrekken dat de
ontwikkeling van moderne wapensystemen technologieen voort-

Over de invloed van militaire onderzoeks- en ontwikkelings-

duktiegroei dat niet kaa worden toegeschreven aan de groei van

de beroepsbevolking en de kapitaalaccumulatie, dan heeft Solow voor de Verenigde Staten gevonden dat 87,5% van de groei
aan deze technische vooruitgang in ruime zin kan worden toegerekend 25). De Haan en Kuipers schatten dat effect op de Nederlandse economie op 53,5% 26). Alhoewel deze cijfers op jaren
slaan die wat ver achter ons liggen, mag toch worden verondersteld dat zij een redelijke indicatie geven van het belang van de

technische vooruitgang voor de groei.
De bewapeningswedloop is vooral een kwalitatief dynamisch
proces, dat is gebaseerd op een steeds voortgaande ontwikkeling
van nieuwe zeer geavanceerde wapensystemen. Mary Kaldor
spreekt in dit verband van een technologie met ,,barokke” ken-

merken. Voor vrijwel alle categorieen van belangrijke wapensystemen geldt dat om de vijf tot acht jaar volkomen nieuwe modellen worden ontwikkeld. In de tussenliggende periode worden
deze systemen overigens verfijnd en gemodificeefd. Een dergelijke ontwikkeling valt te constateren voor steeds meer wapensystemen. SIPRI schat dat in de Verenigde Staten, het Verenigd
Koninkrijk en West-Duitsland de onderzoeks- en ontwikkelingsinput per eenheid output in de militaire produktie ongeveer twin-

tig maal hoger is dan in de civiele produktie 27). In 1980 werden
35 miljard dollar of ongeveer een kwart van de 150 miljard dollar, besteed aan alle onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven, aangewend in de militaire sector 28). Het aandeel dat het militaire

onderzoek inneemt in de totale onderzoeksactiviteit is overigens
gedaald 29). Onderzoek en ontwikkeling zijn geconcentreerd in
een beperkt aantal landen: de Verenigde Staten, de Sovjetunie,
West-Duitsland, Japan, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk
nemen 85% van alle uitgaven voor hun rekening. Militair onderzoek en ontwikkelingswerk zijn nog meer geconcentreerd. De
beide ,,grootmachten” hebben een aandeel van 85% daarin.
Telt men Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en West-Duitsland
daarbij dan komt men op 90%.
Uiteraard betreft het hier zeer ruwe schattingen; landen zijn
nu eenmaal niet geneigd veel cijfers omtrent militair onderzoek
openbaar te maken. Dit geldt nog veel meer voor het aantal
wetenschapsbeoefenaren en technici dat werkzaam is in zulk
soort onderzoek. Volgens Ruth Leger Sivard zijn 500.000 van
dergelijke mensen werkzaam in dit onderzoek, dat is naar schatting 20% van het totale aantal onderzoekers. Ook hier is overigens sprake van een daling. Het betreft hier buitengewoon ruwe
schattingen, doch de indruk bestaat dat zij aan de lage kant zijn,
aangezien de activiteiten in het ruimte-onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten, terwijl deze wel degelijk militaire aspecten hebben. Carli geeft cijfers voor de onderzoeksuitgaven per
hoofd voor militair en ruimte-onderzoek alsmede andere onderzoeksactiviteiten voor alle landen van de OESO 30).
Dat onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in de militaire
sector een positieve invloed hebben op de economische groei is
een vanzelfsprekende zaak. Waar het echter om gaat is of deze
activiteiten de groei meer of minder beinvloeden dan dezelfde
activiteiten in de civiele sector. De moeilijkheid hierbij is dat er
zogenaamde ,,spin-offs” tussen beide sectoren zijn. Zo zijn er
civiele toepassingen van innovaties die in de militaire sector tot
stand kwamen. Op deze ,,spin-offs” wordt door diegenen gewezen die de technische vooruitgang in de militaire sector zien als
een van de belangrijkste motoren van de economische groei. In
dit verband wordt immer gewezen op hetzelfde gelimiteerde aantal voorbeelden: nucleaire energie, luchttransport, radar, ruimtetechnologie en een aantal andere militaire innovaties, die later
civiele toepassing kregen. Een eenzijdige benadrukking daarvan
is echter volstrekt onjuist. Het is juist opmerkelijk dat een zeer
groot aantal innovaties van het grootste civiele belang zoals produktietechnieken, materialen, krachtvoortbrenging, machines,
oppervlaktetransport, communicaties, medicamanten, enz.
niets uitstaande hadden met militair onderzoek. Hier is veelal
juist het omgekeerde waar: er was een ,,spin-off” van de civiele
ESB 18/25-12-1985

brengt, die veelal irrelevant zijn voor de oplossing van proble-

men in de civiele sector. De ,,spin-off” van militaire research
naar civiele toepassingen neemt in deze visie af.

Daar komt nog bij, dat de verspilling in de militaire onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten gro’er is dan in civiele projecten. Talloze prototypes van vliegtuigen en wapensystemen
zijn nimmer operationeel geworden. De ontwikkeling van vrijwel ieder modern wapensysteem gaat gepaard met aanmerkelijke budgetoverschrijdingen. Is eenmaal de politieke beslissing tot
het ontwikkelen van een nieuw wapensysteem genomen, dan
wordt aan kostenbewaking niet het hoogste gewicht toegekend.
Nu doet zich dat bij overheidsbemoeienis in de civiele sector ook
wel voor, doch het is ondenkbaar dat de genoemde verspilling en
budgetoverschrijdingen zich in die mate in de particuliere sector
kunnen voordoen. Met andere woorden de produktiviteit in het

militaire onderzoek is geringer dan in het civiele onderzoek.
Omtrent de kwantitatieve invloed van militaire onderzoeksen ontwikkelingsactiviteiten in vergelijking met die in de civiele

sector op de economische groei is tot nu toe weinig onderzoek
verricht. Smith en Smith kwamen op grond van een uit analytisch oogpunt overigens onbevredigend model tot een gering effect van militair onderzoek op de groei 34). Deutsch en Schopp
kwamen tot de conclusie, dat dit effect geringer is dan dat in de
civiele sector, alhoewel hun model geen ,,spin-offs” bevat 35).
Opvallend is het grote verschil tussen de militaire onderzoeksuitgaven per hoofd of als percentage van het BNP tussen
landen. Dit is vooral het geval indien men de Verenigde Staten
vergelijkt met Japan en de Europese Gemeenschap. De totale
onderzoeksuitgaven als percentage van het BNP bedragen voor
deze blokken 2.3, 2.0 resp. 2.0% 36), doch de militaire onderzoeksuitgaven verschillen volgens de in deze paragraaf weergegeven label zeer. Japan heeft zich zeer geconcentreerd op civiel
onderzoek terwijl in de Verenigde Staten de nadruk zeer sterk
25) R.M. Solow, Technical change and the aggregate production function, Review of Economics and Statistics, 1XL, nr. 3, 1977, biz. 312-320,
inzh. biz. 316.
26) H. de Haan en S.K. Kuipers, De produktiestructuur in Nederland,
1950-1966, De Economist, 118, nr. 4, 1970, biz. 370-395, inzh. 390-394.
27) SIPRI, World armament and disarmament, Yearbook 1981, biz. 7.
28) C. Norman, Knowledge and power: The global research and deve-

lopment budget, Worldwatch Paper, 31, 1979, biz. 5.
29) United Nations, op. cit., 1981, biz. 54-55.
30) G. Carli, Investment and technological competitiveness, in A.
Heertje (red.), Investment in Europe’s future, Oxford, 1983, biz.
100-116, inzh. biz. 107. Zie tevens A. Young, Science and technology indicators, OECD Observer, nr. 121, maart 1983, biz. 340-380.
31) United Nations, The economic and social consequences of the arms
race and military expenditures. New York, 1978, A/32/88 Rev. 1, biz.
47.

32) F.A. Long, Growth characteristics of military research and develop-

ment; impact of new technologies on the arms race, M IT Press, 1971, biz.
288-289.

33) OESO, Government and technical innovation, Parijs, 1966, biz. 31.
34) D. Smith en R. Smith, Military expenditure, resources and development, Rapport voor de U.N. Group of Governmental Experts on the Relationship between Disarmament and Development, New York, 1980.
35) D. Deutsch en W. Schopp, Factorproductivity and the impact of civil and military Rand D investments, Paper voor het Seminar van de International Economic Association over Military Expenditures, Growth
and Economic Fluctuations, Parijs, 1982.

36) Zie Carli, op. cit., biz. 103.

1289

ligt op militair georienteerd onderzoek. Dit is reeds tientallen jaren het geval. Het laat zich aanzien dat dit een van de verklarende factoren is waarom de Verenigde Staten op de markten van de

bruik in het totale verbruik geschat (zie label 3) 40). De basis van
deze label is uitermale smal, waardoor men de gegevens mel gro-

le terughoudendheid moel inlerpreleren.

civiele goederen sterk terrein hebben moeten prijsgeven aan Ja-

Hel olieverbruik in de mililaire seclor bedraagl 5 lol 6% van

pan. Slechts op het terrein van de ,,high tech”-sector, die sterk

het wereldverbruik; dal is meer dan hel verbruik van bij voor-

gelieerd is met militair gebonden onderzoek, hebben de Verenigde Staten een duidelijk comparatief voordeel opgebouwd, doch
op andere terreinen verliezen zij steeds meer terrein in de inter-

beeld Frankrijk en ongeveer de helft van het verbruik in alle ontwikkelingslanden.

nationale concurrentiestrijd.

Tabel3. Geschatte militaire consumptie van geselecteerde mineralen als percentage van de totale consumptie

Markant is eveneens de situatie in de Sovjetunie. Alhoewel
voor dit land de statistische gegevens hoogst onbetrouwbaar
zijn, wordt daar de militaire sector wat het onderzoek betreft

Mineraal

nog meer benadrukt dan in de Verenigde Staten. In dit land heeft

Aluminium
Chroom
Koper
Fluor
IJzererts
Lood
Mangaan
Kwik
Nikkel
Platina
Zilver
Tin
Wolfram
Zink

zich een bijkans duale economic ontwikkeld met een militaire
sector, die een zeer groot deel van de produktie- en onderzoeks-

capaciteit krijgt toegewezen, en een achterblijvende civiele sector 37). Bovendien is door het planningsmechanisme vrijwel

geen sprake van ,,spin-offs” van de militaire naar de civiele
sector.

Bovenstaande overwegingen bevatten geen bewijs dat militair
onderzoeks- en ontwikkelingswerk een geringere invloed hebben

op de economische groei dan de civiele pendant. Doch zij bevatten wel zoveel argumenten, dat met enige zekerheid kan worden
gesteld, dat landen die zich in sterke mate concentreren op mili-

Percentage
6,3
3,9
11,1
6,0
5,1
8,1

2,1
4,5

6,3
5,7

6,0
5,1
3,6
6,0

tair onderzoek daarvoor een prijs moeten betalen: een geringere
groei in de civiele sector en welllcht de gehele economic. Overigens moet bij deze conclusie wel worden aangetekend dat wordt
verondersteld, dat bij eventuele ontwapening het totale onderzoeksbudget constant blij ft. De vraag is echter of voor landen als
de Verenigde Staten en de Sovjetunie de bewapeningswedloop
niet een van de drijfveren voor de overheden is om dit budget op
peil te houden.

Bronnen: E.E. Hughes c.s., Strategic resources and national security: an initial assesment, Menlo Park, Stanford Research Institute, 1975 en The global 2000 report
to the president, Washington DC, 1980, vol. II, biz. 206-207.

Het beslag van de militaire sector op schaarse grondstoffen

hebben, niet zo zeer vanwege eventuele uitputling, doch veeleer

In de jaren zeventig is steeds meer aandacht geschonken aan

de beperkingen die aan de economische groei worden opgelegd
door de gevolgen van deze groei op het ecologische systeem en

door het eventueel in de toekomst niet beschikbaar zijn van bepaalde grondstoffen. Er bestaat op dit moment niet meer in die
mate grond voor het pessimisme dat aanvankelijk door het werk
van de Club van Rome werd verspreid, doch het valt niet te ontkennen, dat ten aanzien van een aantal grondstoffen zich in de

toekomst aanbodproblemen zullen voordoen. Volgens projecties van de OESO worden geen problemen verwacht ten aanzien

van ten minste acht mineralen, waaronder ijzer, aluminium,
chroom en magnesium, maar bij een twintigtal andere waaronder asbest, koper, lood, zink en tin doen zich talloze onzekerhe-

den voor zoals de groei van het toekomstige verbruik en de aangetoonde of vermoedelijk aanwezige voorraden 38).
In het kader van de invloed van militaire bestedingen op de

economische groei is het van belang na te gaan in hoeverre de militaire sector beslag legt op deze schaarse mineralen. Het lijkt
van groot belang dat (ook) economen zich in de toekomst meer
dan tot voorheen met de strategische vraagstukken van de

grondstoffenvoorziening bezighouden. De Westelijke industriestaten worden immers meer en meer afhankelijk van grondstoffen die elders in de wereld worden gevonden. Een ongestoor-

de aanvoer daarvan is voor deze landen van wezenlijk (economisch) belang. Men stuit hier op een van de economische overwegingen die de bewapeningsbestedingen kunnen stimuleren.
Deze problematiek valt echter buiten het bestek van deze bijdrage en komt in tal van andere bijdragen meer uitvoerig aan de orde 39).
Zowel diegenen, die geen beperkingen in de naaste toekomst

Uit de label kan worden opgemaakl, dal de mililaire seclor
een significanl verbruik verloont belreffende een aanlal mineralen, doch dal slechls voor een beperkl aanlal gesproken kan
worden van een exclusief gebruik. Een toename van het mililaire
verbruik kan voor zulk soort goederen aanmerkelijke gevolgen

door de invloed op de prijs van deze grondsloffen. Hveem en

Malnes komen tol de conclusie dat voor de belangrijkste mineralen geen conflicten voorlkomen uil globale aanbodbeperkingen,
doch dat de ongelijke regionale verdeling van hel verbruik en de

produklie een veel belangrijker bron van spanning zal zijn 41).
Dal zich voor de genoemde grondsloffen op grond van hel mililaire verbruik doorgaans geen aanbodbeperkingen zullen voordoen – uileraard afgezien van evenluele boycolacties – wordt
nog versterkl door hel relatief afnemende militaire verbruik van
deze grondstoffen. Dil wordl veroorzaakt door het geringere belang van convenlionele bewapening. Voor modern wapentuig
zijn echier veel ,,exolische” minerale nodig. Zo is voor de produklie van 200 op land geslationeerde mobiele interconlinentale
ballislische projectielen 10.000 ton aluminium, 2.500 Ion
chroom, 150 Ion tilanium, 24 Ion berillium, 890.000 Ion slaal en
2,4 miljoen Ion cemenl nodig.

Militaire bestedingen en de stabilisatiepolitiek
In de vorige paragraaf is uilvoerig slilgeslaan bij de effeclen
op lange lermijn van mililaire besledingen. Nu zal enige aandachl worden geschonken aan de invloed daarvan op de werkge-

legenheid en hel prijsniveau op korte termijn. Aan de invloed op
de betalingsbalans zal worden voorbijgegaan omdal deze van
land lot land zeer verschill en bovendien afhangt van de veronderstelde situalie. Indien bij voorbeeld alleen in Nederland de
militaire besledingen loenemen, zal dit op hel eersle gezichl aan-

leiding geven lol een verslechlering van de belalingsbalans, die
waarschijnlijk groter is dan die bij een vergroling van de lotale

onderkennen, als zij die waarschuwen voor uitputting van diverse strategische grondstoffen zijn het er over eens dat situaties van

schaarste en daardoor sterk stijgende kosten zeker kunnen
optreden. Deze kunnen mede worden veroorzaakt door het mili-

taire verbruik, dat mede van belang is voor de ,,life expectancy”
van sommige grondstoffen. Gegevens omtrent dit verbruik zijn
slechts in beperkte mate aanwezig. Voor de Verenigde Staten
werd op grond van extrapolatie van beschikbare gegevens in het
rapport van de Verenigde Naties over de Relationship between
disarmament and development het aandeel van het militaire ver1290

37) Ik heb er wel eens op gewezen, dat de Sovjetunie wel in staat is een
spoetnik naar de maan te schieten, doch onmogelijk een geheel gemoderniseerde personenauto kan maken zonder bijstand van Europeanen!
38) OESO, Facing the future (Interfutures), Parijs, 1979, biz. 65-96.
39) Voor een uitstekend overzicht van het vraagstuk van het militair verbruik van (minerale) grondstoffen, zie ook H. Hveem en P. Malnes, Military use of natural resources, Oslo, 1980.
40) United Nations, op. cit., biz. 50-52.

41) Hveem en Malnes, op. cit., hoofdstuk 5.

bestedingen, omdat de marginale invoerquote van militaire bestedingen naar verwachting groter is dan die van de totale bestedingen. Stijgen de militaire bestedingen in andere landen evenzeer, dan is het effect op de betalingsbalans neutraler. Zekerder
uitspraken vereisen echter complexe modellen.
Met betrekking tot het korte-termijn-effect op de werkgelegenheid kan men zich de vraag stellen of verhoging van de
militaire bestedingen een adequaat instrument is om de conjuncturele werkloosheid te bestrijden. Ook in dit geval moet men duidelijk het alternatief stellen: wat gebeurt er met de werkloosheid
indien de bestedingen in de civiele sector worden vergroot? In
Nederland is daaromtrent nooit enig onderzoek verricht. Toch
lijkt het niet onaannemelijk, dat een toename van civiele bestedingen een groter effect op de werkloosheid heeft dan een overeenkomstige stijging van militaire bestedingen, indien men althans veronderstelt dat de verhouding tussen overheidsproduktie, overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie ongewijzigd
blijft. Zou men bij voorbeeld beslissen in sterke mate de nadruk
te leggen op uitbreiding van het aantal dienstplichtigen, die relatief laag betaald worden, dan kan men de werkloosheid meer
verlagen dan bij het aanstellen van ambtenaren, die beter worden betaald dan dienstplichtigen. Vergroot men echter de militaire consumptie, dan mag niet worden vergeten dat alle belangrijke wapensystemen behoudens marinevaartuigen moeten worden gei’mporteerd. Het werkgelegenheidseffect in Nederland
moet derhalve als laag worden aangemerkt. Zelfs indien men
compensatie-orders bedingt, moet worden bedacht dat deze de
prijs van wapensystemen aanmerkelijk verhogen, zodat zelfs bij
deze mogelijkheid een vergelijking met civiele bestedingen waarschijnlijk negatief uitvalt. Het zij echter herhaald, kwantitatief
onderzoek op dit gebied is in Nederland niet verricht.
Voor de Verenigde Staten, waar de produktie van militaire
goederen van veel groter belang is, zijn enige gegevens bekend.
In label 4 staat het effect op de werkgelegenheid van een vergroting van militaire bestedingen van 1 miljard dollar in vergelijking met een zelfde bestedingsverhoging van de federale overheid voor civiele doeleinden en een vergroting van de particuliere
consumptie door een belastingverlaging van die omvang.
Tabel 4. Werkgelegenheidseffecten van een verhoging van verschillende bestedingscategorieen met I miljard dollar in de Verenigde Staten in 1975
Bestedingscategorie
Militaire bestedingen
Federale civiele bestedingen

Additionele banen
76.000

ruim 100.000

Particuliere consumptie door

belastingverlaging

112.000

Bronnen: United States Department of Labor, Bureau of Labor Statistics, Projections of the post- Vietnam economy, 1975 en The structure of the U. S. economy in
1980 en 1985.

Alhoewel op de wijze van berekening wel het een en ander valt
af te dingen en deze wellicht wat tijdgebonden is, geven deze cijfers wel aan dat de militaire bestedingen als werkgelegenheidsscheppend instrument de vergelijking met de civiele bestedingen
niet kunnen doorstaan. Ook uit een studie van Chase Econometrics kan een overeenkomstige conclusie worden getrokken: het
B-l bommenwerperprogramma creeert minder arbeidsplaatsen
dan een overeenkomstige civiele besteding.
Op grond van bestaande overweging bestaan er derhalve aanwijzingen dat een verhoging van militaire bestedingen geen doelmatig instrument voor de bestrijding van conjuncturele werkloosheid is.
Over het verband tussen militaire bestedingen en inflatie
bestaan zo mogelijk nog meer misverstanden dan over het verband tussen die bestedingen, de groei en de werkgelegenheid. Bij
niet-economen komt men veelal de volgende redenering tegen:
militaire bestedingen en produktie zijn niet produktief en dus inflatoir. Een onjuiste doch wijd verbreide opvatting. Overigens is
vooral op dit terrein opvallend weinig onderzoek gedaan door
economen. Indien men de welbekende inflatietheorieen als uitgangspunt kiest zou men tot de volgende redeneringen kunnen
komen.
Indien de produktiecapaciteit in een land volledig bezel is en
ESB 18/25-12-1985

de overheid besluit tot een verhoging van de militaire bestedingen, zonder de civiele bestedingen te verlagen bij voorbeeld door
belastingverhoging, dan ontsiaal bestedingsinflatie. Een dergelijke silualie deed zich voor in de beginperiode van de Vielnamcrisis loen de loenmalige regering Johnson de militaire bestedingen drastisch opvoerde zonder de belaslingen le verhogen. Er
trad mede hierdoor een versnelling van de inflatie op.
Indien de uit de verhoging van militaire bestedingen ,,ceteris
paribus” voortvloeiende begrolingslekorlen op monelaire wijze
worden gefinancierd onlstaat monetaire inflatie. Het is niel bekend in hoeverre zich dil in het recente verleden heeft voorgedaan.
In de militaire Industrie kan zich een autonome kosteninflatie
voordoen. Gesteld wordt dat deze Industrie minder weerstand
biedl tegen verhogingen van de arbeidskosten en de kosten van
andere produktiefactoren, ten dele door het kapitaal-intensieve
karakter van de produktie en ten dele omdal koslenstijgingen gemakkelijk kunnen worden afgewenteld op de enige opdrachtgever, de overheid. Dit effect kan zich zeer wel voordoen, ofschoon ieder kwantitalief gegeven hieromtrent ontbreekl. Zo dit
effect optreedt bij voorbeeld met betrekking tot de loonskosten,
dan is het uiteraard niet uitgesloten dat dit effect zich doorzet in
andere sectoren mel een lagere arbeidsproduktiviteit zodat de inflatie wordt bevorderd.
Indien bovenstaande inflatoire effecten van militaire bestedingen zich hebben voorgedaan en kwantitatief van significant
belang zijn geweest, hetgeen eigenlijk alleen in een land als de
Verenigde Stalen het geval kan zijn, dan kunnen de inflatoire effecten in dit land via tekorten op de betalingsbalans en de daarmede verbonden geldscheppende effecten in andere landen, alsmede via prijsverhogingen op markten van grondstoffen die
voor de militaire Industrie van belang zijn (b.v. koper en aluminium), overslaan naar andere landen.
Bovenslaande redenering is in zeer voorzichlige lermen gesteld. Hebben deze effecten zich op een kwanlilatief significant
niveau voorgedaan? Dat is onbekend. Het gaat zeker le ver de inflalie in de jaren zeventig louter en alleen toe le schrijven aan de
stijgingen van de militaire besledingen. Dal zou volslrekl onjuist
zijn, immers de versnelling in de inflatie in de jaren zeventig ging
gepaard met een afnemend aandeel van de mililaire besledingen
in hel BNP in vele Weslerse industrielanden.
Conclusies en aanbevelingen voor vender onderzoek
Over de economische gevolgen van militaire bestedingen
beslaan veel misverslanden, die doorgaans zijn terug te voeren
op ideologisch bepaalde vooroordelen. Economisch onderzoek
heefl lot nu toe geleid tol de volgende conclusies.
In de eersle plaats hebben militaire bestedingen in vergelijking
mel civiele bestedingen een negatief effecl op de economische
groei. Deze conclusie is vooral gebaseerd op de mogelijkheid van
een loename in de kapilaalformalie die kan voorlvloeien uil
evenluele onlwapening. Overigens dienl hier een voorbehoud le
worden gemaakl mel belrekking tot het te voeren overheidsbeleid. Militaire besledingen zijn immers bovenal consumpiieve
overheidsbesledingen. Een afname daarvan doel de investeringen slechts loenemen indien de overheid daarloe een gericht beleid voert, hetzij door slimulering van de overheidsinvesteringen
hetzij door het bevorderen van particuliere investeringen door
belasting-, subsidie- of premiemaatregelen, die mogelijk worden
door geringere militaire besledingen. Een zeer belangrijke rol
moet voorts worden toegekend aan de effectiviieil van onderzoek en onlwikkeling in de militaire seclor in vergelijking mel de
civiele seclor. In het mililaire onderzoeks- en onlwikkelingswerk
is de male van verspilling groler dan in de civiele pendanl daarvan. Bovendien zijn de fondsen per onderzoeker in de eersle seclor groler dan in de tweede. Een overheveling van middelen uil
hel mililaire onderzoek naar hel civiele onderzoek zal de economische groei posilief be’invloeden.
Ten aanzien van de doelmaligheid van hel verhogen van mililaire bestedingen ler beslrijding van conjuncturele werkloosheid
werd aannemelijk gemaakt dal een dergelijke poliliek minder
doelmatig zal zijn dan een verhoging van civiele overheidsbesledingen en een verlaging van de belastingen.
1291

De inflatie in de jaren zeventig is niet of nauwelijks in verband
te brengen met de militaire bestedingen. In Noord-Amerika en
West-Europa neemt in genoemde periode het aandeel van de militaire bestedingen in het bruto nationale produkt af terwijl de
inflatie juist toeneemt. De eventuele inflatoire invloed van verhogingen van de militaire bestedingen kunnen worden geanalyseerd met de gangbare inflatietheorieen.
Het empirische onderzoek omtrent de effecten van militaire
bestedingen wordt in belangrijke mate geremd door de geringe
betrouwbaarheid en de beperkte beschikbaarheid van gegevens
betreffende de aard en omvang van deze bestedingen. Vooral de
onbetrouwbaarheid van de data voor de landen van het Warschau Pact is opvallend. Voor vrijwel alle landen – en nog in het
minst voor de Verenigde Staten – geldt dat er onvoldoende gegevens zijn over het beslag dat de militaire sector legt op de produktiefactoren arbeid, kapitaal, technologic en grondstoffen.
Een verbetering van het statistische databestand is van grote betekenis voor de voortgang van het onderzoek.
Verder is het van belang de theoretische grondslag voor het
onderzoek naar de gevolgen van militaire bestedingen op de economische groei te verbeteren. Een eerste aanzet daartoe is de toepassing van de meersectorenanalyse. Het zou reeds een aanzienlijke verbetering zijn indien een groeimodel met een militaire en
een civiele sector kan worden opgesteld en empirisch getoetst.
Voor dat laatste moeten echter grootheden als relatieve prijzen,
relatieve kapitaal-arbeidsverhoudingen in de beide sectoren bekend zijn. Daarop is echter nog geen uitzicht.

Viering van de Oktober-revolutie op het Rode Plein (ANP-foto).
1292

Een belangrijke verbetering van de analyse kan eveneens worden bereikt door de militaire bestedingen niet meer als autonoom te aanvaarden, doch deze te endogeniseren, dus ze te verklaren uit andere variabelen. Een eerste aanzet daartoe is reeds
gemaakt door de incorporatie van een militaire sector in het
SARU-model en de verklaring van de militaire bestedingen daarin met behulp van het gedragsmodel van Richardson. Dit is een
aanpassingsmodel bekend uit de politicologie, waarmede het
verloop van de militaire bestedingen in twee of meer (groepen
van) landen kan worden verklaard 42).
In dit verband is tevens de toepassing van de moderne speltheorie van belang. Deze theorie is bij uitstek geschikt om de wapenwedloop tussen de beide grootmachten te verklaren.
Ook op andere terreinen kan de economie zeker een bijdrage
leveren aan het verhelderen van ons inzicht in de oorzaken en de
gevolgen van militaire bestedingen. Ik heb mij echter beperkt tot
de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van de macroeconomische aspecten van deze bestedingen.
H. de Haan

42) A.R. Gigengack, H. de Haan en CJ. Jepma, Military expenditures
dynamicsand a world model, te publiceren door SIPRI en de International Economic Association in 1986.

Auteur