Ga direct naar de content

Werklozenprojecten en ondersteunende instanties in Nederland

Geplaatst als type:

Werklozenprojecten en
ondersteunende instanties
in Nederland
DRS. F.W.M. BOEKEMA – DRS. L.H.J. VERHOEF DR. M.H. STIJNENBOSCH – DRS. M.M.M. SCHRODER
DRS. A.J.A. VAN DEN BERG*
De laatste jaren zijn werklozen, met name langdurig werklozen, steeds actiever geworden in het
zoeken naar zinvolle bezigheden buiten de arbeidsmarkt om. Lokale instellingen en overheden hebben
daarop ingespeeld en in veel gevallen een initierende, ondersteunende en/of coordinerende rol op zich
genomen bij projecten op dit gebied. Hoewel er veel gebeurt, is er weinig bekend over de
achtergronden, de beleidsrelevantie en de resultaten van deze lokale initiatieven. In dit artikel wordt
verslag gedaan van een inventariserend onderzoek naar werklozenprojecten op regionaal en lokaal
niveau, dat de auteurs in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben
verricht. Het belang van deze activiteiten blijkt o.a. uit het feit dat bij de projecten die binnen de
omschrijving van het onderzoek vielen, eind 198346.804 personen waren betrokken, ofwel een op de
twintig werklozen.
Inleiding
De algemene economische recessie en de daarmee verbonden
massale structurele werkloosheid roept de laatste jaren in toenemende mate readies op van allerlei kanten en op diverse niveaus.
Opvallend hierbij is dat veel van deze readies geinitieerd c.q.
geentameerd worden vanuit de maatschappij. Een groeiend aantal langdurig werklozen probeert door allerlei adiviteiten weer
zinvol bezig te zijn, waardoor nieuwe sociale contaden ontstaan
die een bepaald ritme in hun leven brengen. Anderen zoeken hun
heil in het starten van een eigen bedrijfje. Steeds meer instanties
spelen in op deze ontwikkelingen. De veelheid van activiteiten
die zodoende in lokale en regionale gemeenschappen ontstaat,
wordt wel aangeduid als ,,lokale initiatieven” 1).
Lagere overheden kunnen bij lokale initiatieven op verscheidene wijzen een fundamentele rol spelen. De praktijk heeft inmiddels uitgewezen dat lagere overheden niet alleen initierend en
coordinerend kunnen optreden, maar ook een substantiate bijdrage kunnen leveren door actieve participatie en door in sommige gevallen zelfs het voortouw te nemen. Ook voor de rijksoverheid lijkt hier een taak weggelegd. Zij zou de kaders moeten
aangeven waarbinnen de lokale initiatieven zich kunnen ontwikkelen.
Enkele aanzetten in deze richting hebben reeds plaatsgevonden. Zo is het Ministerie van Economische Zaken doende om de
problematiek rond startende ondernemers aan te pakken en zijn
verscheidene pogingen ondernomen om de gehele institutionele
infrastructuur rond het midden- en kleinbedrijf te reorganiseren
2). Ook via het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaan mogelijkheden voor starters. De Rijksgroepregeling Zelfstandigen maakt het mogelijk het inkomen van starters
aan te vullen tot het bijstandsniveau, terwijl ook leningen tot
f. 25.000 mogelijk zijn.
De onstuimige groei van het aantal lokale initiatieven roept
nog veel vragen op. Inmiddels lijken ook veel particuliere organisaties dit gat in de markt ontdekt te hebben. Mislukkingen,
foutieve aanpakken en opzetten zijn duidelijke symptomen van
enige wildgroei. Tot op heden is er nog onvoldoende bekend
over de achtergronden, het onstaan, de ontwikkelingen, de beleidsrelevantie en de resultaten van lokale initiatieven.
De Atlas van lokale initiatieven in Nederland 1983 biedt een
eerste globaal inzicht in de opzet, filosofie en werkwijze. De
hierin beschreven initiatieven bewegen zich voor een groot gedeelte op het terrein van de infrastructuur en faciliteiten ten be616

hoeve van het starten van een eigen bedrijf 3). Weliswaar wordt
in genoemde atlas ook een veertigtal regionale werklozenprojecten beschreven, maar die beschrijvingen vertonen nogal wat
manco’s. Dit overzicht is verre van volledig en betreft hoofdzakelijk de zogenaamde werkervaringsprojecten. De belangstelling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voor de ontwikkelingen van de lokale initiatieven die zich specifiek richten op de werklozenprojecten, is groot. Onder andere
het feit dat er zo weinig bekend is over deze initiatieven was aanleiding om een inventariserend onderzoek te laten verrichten
naar wat er verder door en voor werklozen op het lokale en regionale niveau gebeurt. De opzet en aanpak van dit onderzoek alsmede een eerste indruk van de resultaten staan in dit artikel
beschreven.
Doel en werkwijze
Het doel van het onderzoek naar werkprojecten voor werklozen enerzijds en ondersteunende instanties gericht op werkprojecten anderzijds, was tweeledig. In de eerste plaats had het onderzoek ten doel het systematisch inventariseren en rubriceren

* Drs. F. Boekema is wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep Regionale Economic van de Katholieke Hogeschool Tilburg. Drs. L. Verhoef is eveneens part-time verbonden aan deze vakgroep en aan de Rijksdienst voor de Usselmeerpolders. Dr. M. Stijnenbosch is verbonden aan
het Geografisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht. Drs. M.
Schroder en Drs. A. van den Berg waren als pas afgestudeerde sociaalgeografe resp. econoom verantwoordelijk voor de coordinate en uitvoering van het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag heeft gelegen. De
algemene leiding en vormgeving was in handen van de drie eerstgenoemde auteurs.
1) Voor een algemene beschrijving van lokale initiatieven zie: Local initiatives, een nieuwe aanpak van het regionale stimuleringsbeleid, ESB, 2
maart 1983.
2) Zie bij voorbeeld het rapport MKB-voorlichtingsinstrumentarium
van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. Dit rapport bevat de uitgebreide readies op de adviesaanvraag betreffende het MKBvoorlichtingsinstrumentarium van de staatssecretaris van Economische
Zaken d.d. 16augustus 1982.
3) Bij voorbeeld regionale bedrijfscontactbeurzen, regionale bedrijfsfinancieringsmogelijkheden, regionale bedrijfsstimuleringsbureaus, bedrijvencentra voor startende en jonge ondernemers, regionale innovatieen uitvindersbureaus en regionale management-informatiebijeenkomsten.

van informatie van een uitgebreide enquete bij alle gemeenten,
alle stadsgewesten, de regionale coordinatoren van de Projecten
Mensen Zonder Werk, organisaties voor jeugd en jongerenwerk
en de kerken. In de tweede plaats ging het erom te onderzoeken

– werkplaatsen; activiteiten gericht op kleinschalige, niet commerciele produktie van goederen en/of diensten.

of, en zo ja op welke wijze, van de zijde van de rijksoverheid lo-

len sprake van een combinatie van begeleiding, bemiddeling en

kale initiatieven kunnen worden gestimuleerd.
Zoals uit de samenvattende gegevens hieronder zal blijken
heeft het eerste doel – de inventarisatie – een grote schat aan
informatie opgeleverd 4). Voor de aan die informatie ten

teerd; in eerste aanleg zijn alle bovengenoemde instanties benaderd met een korte schriftelijke enquete, waaruit duidelijk moest
worden hoeveel werkprojecten en ondersteunende instanties inclusief contactpersoon in de betrokken plaats c.q. regio bekend
waren. Op basis van deze verzamelde schriftelijke informatie
volgde een uitgebreide telefonische enquete waarbij naast feite-

advisering. Hoewel de meeste instanties te kennen gaven dat ze
zich met begeleiding en bemiddeling bezighielden, bleken er ook
ondersteunende instanties te zijn die zelf werkprojecten opzetten. Voor de beschrijving en rubricering van ondersteunende instanties is gekozen voor de volgende zes verschijningsvormen:
– gericht op jeugd-en jongerenwerk;
– stichtingen voor opbouwwerk;
– stichtingen voor sociaal-culturele activiteiten;
– vrijwilligerswerk;
– gemeenten (indien ten minste een persoon zich daarmee meer
dan 20 uur per week bezighoudt);

lijke vragen ook gei’nformeerd is naar ondervonden problemen

– organisaties/stichtingen specifiek gericht op werkloosheids-

grondslag liggende enquete werd de volgende werkwijze gehan-

en knelpunten. De respons op de enquete onder de gemeenten
was uitzonderlijk hoog, namelijk ruim 97%.
Definities en criteria

Ten behoeve van het onderzoek en de inventarisatie zijn de
volgende omschrijvingen en criteria gehanteerd: werkprojecten
voor werklozen dienen te omvatten alle activiteiten die worden
opgezet om werkzoekenden in de gelegenheid te stellen (weer)
zinvol bezig te zijn. De volgende acht criteria gelden voor
werkprojecten:
– doelgroep: werkzoekenden;

– door de lokale gemeenschap opgezet;
– doelstelling: behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid of opvang van de deelnemers;
– minimaal (beoogde) duur: 3 maanden;
– draaiend en ten minste formeel geaccordeerd, of recent (na 1
juli 1983) afgesloten;
– minimaal aantal personen: drie (geen commercieel startende
ondernemer);
– (in eerste instantie) niet op loonvorming gericht;
– vorm: projectgewijze activiteiten, dat wil zeggen dat ze ein-

dig (met beperkte duur) en kleinschalig zijn en een duidelijke
organisatie en planmatige opzet hebben.

Ten aanzien van de ondersteunende instanties is in veel geval-

problematiek.
Andere stichtingen, organisaties, instituties en verschijningsvormen zijn alleen opgenomen als het opzetten van werkprojecten en het bemiddelen van mensen zonder werk een duidelijk afzonderlijk deel van het takenpakket vormde.

Problemen
De grote variatie in verschijningsvormen, structuren, organisaties en instituties bij zowel de werkprojecten als de ondersteunende instanties heeft de nodige problemen opgeleverd, met na-

me ten aanzien van selectie, rubricering en afbakening. Zo zijn
grenzen en overgangen tussen bij voorbeeld vrijwilligerswerk,
sociaal-cultureel werk en projecten rond startende ondernemers
aan de ene kant en werkprojecten en ondersteunde instanties aan
de andere kant moeilijk traceerbaar. Aangezien de aard en verschijningsvorm van een werkproject mede afhangt van het ontwikkelingsstadium waarin het zich bevindt, leidde dit in veel gevallen tot onduidelijkheden 6).
Voorts leverde de afbakening van het aantal activiteiten dat
binnen een project zou moeten vallen, in enkele gevallen problemen op. Kortom, niet in alle gevallen kon op basis van een eenduidige afbakening de selectie van werkprojecten en ondersteunende instanties plaatsvinden. Ondanks genoemde problemen

Als omschrijving van ondersteunende instanties is uitgegaan
van de volgende definitie: alle organisaties of projecten die zich
bezighouden met:

en knelpunten heeft het onderzoek een groot aantal resultaten
opgeleverd die meer houvast bieden voor een kwantitatieve en
kwalitatieve beschrijving en analyse van de onderzochte

– het verlenen van service aan en/of het begeleiden van werkprojecten voor werklozen;

materie.

– het bemiddelen ten behoeve van individuele werkzoekenden
voor de niet-reguliere arbeidsmarkt.

Enige kwantitatieve resultaten

Voor de selectie van deze instanties werden de volgende vijf
criteria gehanteerd:

Het onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd voor interessante analyses en beschouwingen. De uitzonderlijk hoge respons
op de enquete (ruim 97%) biedt tevens de garantie voor een hoge

– werkzaam op lokaal/regionaal niveau;

mate van representativiteit. Wel moet nogmaals benadrukt wor-

– doelgroep: werkprojecten voor werklozen en/of individuele
werkzoekenden;
– doelstelling: het verlenen van service, begeleiden of bemiddelen buiten de reguliere arbeidsmarkt of een combinatie van
deze activiteiten;
– vorm: instantie, organisatie of project;
– feitelijk actief.

den dat met het oog op de gestelde criteria vele werkprojecten.

De op basis van bovenstaande criteria verkregen afbakening
van werkprojecten was nog te globaal. Vandaar dat een onderscheid werd gemaakt tussen de volgende soorten projecten 5):

uiteindelijk niet in de onderzoeksresultaten tot uiting komen.

Een groot aantal projecten voldeed niet aan een of meer van de
gestelde criteria en is derhalve buiten het onderzoek gebleven.
Daardoor is het niet mogelijk te stellen dat de resultaten een volledig compleet beeld geven van alle werkprojecten en ondersteunende instanties in Nederland. Door uit te gaan van de opgestelde criteria is echter wel bereikt dat de meer structured opgezette,
beleidsmatig ingepaste werkprojecten en ondersteunende instanties in kaart konden worden gebracht.

– opvangprojecten: activiteiten gericht op het wegnemen van

negatieve gevolgen van werkloosheid en op het versterken
van de maatschappelijke positie van de betrokkenen door
middel van informatie en voorlichting, individuele begeleiding en hulpverlening;
– scholingsprojecten: activiteiten gericht op het (aan)leren

en/of vergroten resp. verdiepen van vaardigheden en kennis
van de werkzoekenden om daarmee hun positie op de arbeidsmarkt te versterken;
– dienst- en hulpverleningsprojecten: maatschappelijk nuttige
activiteiten ten behoeve van derden die deze anders zouden
moeten ontberen;
ESB 11-7-1984

4) Het complete overzicht van de inventarisatie staat in de publikatie At-

las van lokale initiatieven in Nederland, 1984, Werkprojecten en ondersteunende instanties. Deze atlas is verkrijgbaar bij het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is te bestellen door overmaking
van f. .35 op giro 751 t.n.v. Distributiecentrum Overheidspublikaties,

postbus 20014, 2500 EA Den Haag, o.v.m. ISBN 9034602907.
5) Deze indeling is ontleend aan de IVA-publikatie Werkprojecten; een

alternatief?, Tilburg, 1983.
6) Zo blijken er projecten voor te komen die afhankelijk van het ontwikkelingsstadium in het ene geval meer kenmerken van een opvangproject
hebben en in het andere geval meer tenderer! naar scholingsprojecten.
617

Bij 532 van de 764 Nederlandse gemeenten worden in een of

specifieke beroepsgroepen, terwijl bij de werkplaatsen de parti-

andere vorm activiteiten voor werklozen georganiseerd die voldoen aan de hierboven gestelde criteria. Door de geringe nonrespons is onbekend gebleven welke activiteiten plaatsvinden in
een 24-tal kleine gemeenten. Aangenomen mag worden dat in
nagenoeg alle Nederlandse gemeenten wel op een of andere wijze
activiteiten ontplooid worden ten behoeve van werklozen. In
veel gevallen zal hierbij echter sprake zijn van een ad-hoc karakter, een incidentele aanpak, en/of een beperkt aantal deel-

cipatie van vrouwen groot kan worden genoemd. Voor beide
doelgroepen geldt dat bij het starten van werkprojecten het in

een op de twee gevallen een werkplaats voor vrouwen betreft of
een dienst- of hulpverleningsproject voor bepaalde beroepsgroepen.
In totaliteit waren ten tijde van het onderzoek 46.804 personen actief als deelnemer bij de projecten betrokken. Gerelateerd
aan de officieel geregistreerde werkloosheid van ca. 860.000

nemers, zodat deze activiteiten buiten de inventarisatie zijn ge-

komt dit neer op ca. 5,5%. Met andere woorden, ca. 1 op de 20

bleven. Verder moet er op worden gewezen dat alle projecten die
in het kader van de Werkgelegenheidsverruimende Maatregel
(WVM) of in het kader van de Regeling inzake de Experimentele
Arbeidsplaatsen voor Jeugdigen (EAJ) plaatsvinden, niet in het
onderzoek zijn opgenomen. Bij bestudering en analyse van de
onderzoeksresultaten dient men zich goed rekenschap van deze
nuanceringen te geven.
In label 1 staan de werkprojecten nader uitgesplitst.
Van de werkprojecten blijkt het grootste deel opvangprojecten te zijn die voornamelijk gericht zijn op alle mensen zonder
werk. Het grote aantal deelnemers aan opvangprojecten illustreert duidelijk het belang; 32.880 mensen zijn hierbij betrokken, hetgeen neerkomt op gemiddeld ca. 100 personen per project. Verhoudingsgewijs worden de cursussen die ook onder de
opvangprojecten vallen, door veel mensen gevolgd. Wel moet
hierbij worden aangetekend dat in een klein aantal projecten relatief zeer veel mensen betrokken zijn. Zo zijn bij negen projecten in de grote steden rnaar liefst 1.000 mensen ingeschakeld. Als
we deze uitschieters buiten beschouwing laten, daalt het gemiddelde aantal personen in opvangprojecten met ruim een kwart
tot 72.
De scholingsprojecten inclusief de werk- en praktijkervaringsprojecten nemen een afzonderlijke plaats in. Werklozen onder
de dertig jaar vormen de belangrijkste categoric waarop de 167
projecten zijn gericht. Gemiddeld genomen zijn hierbij 48 mensen per project betrokken, dus duidelijk minder dan bij de algemene groep werklozen.
Tabel 1 laat verder zien dat dienst en hulpverleningsprojecten
in afnemende mate van belang zijn. Opvallend is dat eerstgenoemde projecten verhoudingsgewijs van meer belang zijn voor

werklozen is bij een project betrokken (n.b. exclusief WVM,
EAJ en andere specifieke projecten). Dit verhoudingscijfer zal
voor jongeren anders liggen, aangezien zij een groter aandeel

hebben in de werkloosheid.
In tabel 2 zijn enkele onderzoeksresultaten gerelateerd aan de

gemeenteklassen. Hieruit blijkt dat over het algemeen het aantal
deelnemers per project evenredig toeneemt met de grootte van de
gemeente. Behoudens enkele uitzonderingen geldt dit voor alle
projecten. Het leggen van een verband tussen het lokale werkloosheidspercentage en het lokale initatief levert enkele proble-

men op. Weliswaar is het absolute aantal werklozen per gemeente bekend, maar aangezien cijfers van de afhankelijke beroepsbevolking niet per gemeente beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om de werkloosheidspercentages per gemeente aan te geven .
Wel is het mogelijk om op basis van de potentiele beroepsbevol-

king (inwoners in leeftijdsgroep 15-65 jaar) verminderd met het
aantal arbeidsongeschikten (WAO/AAW) een werkloosheidspercentage te berekenen dat als (redelijk betrouwbare) indicator
kan worden gebruikt.
In tabel 3 is te lezen hoe het aantal werkprojecten en deelnemers zich verhouden tot het werkloosheidspercentage in de gemeente. Er moet hierbij op worden gewezen dat de weergegeven
werkloosheidspercentages door de gekozen berekeningswijze lager liggen dan de landelijk gepubliceerde percentages. Deson-

danks biedt deze methode enig zicht op het verband tussen het
aantal werklozen enerzijds en het aantal lokale activiteiten/werkprojecten anderzijds.

Nadere bestudering van tabel 3 maakt de volgende voorzichtige conclusies mogelijk. De mate van deelneming en het aantal lokale initiatieven vertonen geen consistent verband met de werk-

Tabel 1. Werkprojecten naar type verdeeld over doelgroepen, aantal projecten en aantal deelnemers, situatie eind 1983
Type projecten

Doelgroep

Opvangprojecten
aantal

aantal
deelnemers

Scholingsprojecten

Dienst- en hulpverleningsprojecten

aantal

aantal

abso- gemidluut
deld
Alle mensen zonder werk
Mensen < 30 jaar
Vrouwen
WW/WAO-uitkeringsgerechligden
RWW/WWV-uitkeringsgerechtigden
Beroepsgroep
Randgroepen

209

Tolaal

302

70
3
6
12
1
1

26.809 128,2
4.506 64,3

aantal
deelnemers
abso- gemidluut
deld

50

33 11,0
109 18,1
1.381 115,0
8
8,0
34 34,0

94
6
4
11
2

32.880 108,8

167

aantal

abso- gemidluut
deld

68
63
506
73

81,8
34,5
11,3
15,7
46,0
36,5

104
33

8.053

48,2

4.093
3.250

aantal
deelnemers

Werkplaatsen

3.393

aantal
deelnemers

aantal

abso- gemidluut
deld

3
2
17

336
54
6
275

32,3
10,1
18,0
3,0
16,1

47
44
8
1
6
1

159

4.063

25,3

107

788

Totaal

Overige projecten
aantal
deelnemers

aantal

abso- gemidluut
deld

abso- gemidluut
deld

4

4,0

3

52
16

8,6
16,0

413
241
17
9
19
35
4

1.418

13,2

3

390

130

738

420
138

16,7
9,5
17,2

aantal
deelnemers

390

130

35.472 85,68

46.804 63,3

8.512
239
163
1.454
841
123

35,3
14,0
18,1
76,5
24,0
30,7

Tabel 2. Werkprojecten naar type verdeeld over gemeenteklassen, aantal projecten en aantal deelnemers, situatie eind 1983

Gemeenteklassen naar

Opvangprojecten

Dienst- en hulpverleningsprojecten

aantal

aantal

aantal inwoners
aantal

aantal
deelnemers
abso- gemiddeld
luut

0-

5.000

5.000 – 10.000
10.000 – 25.000
25.000 – 50.000
50.000 – 100.000
100.000 en meer
Totaal

618

19
69
98
62
29
25
302

545 28,6
3.284 47,5
7.673 78,3
10.408 167,8

aantal
deelnemers
abso- gemidluut
deld

6

6.874 274,9

21
42
40
22
36

32.880 108,8

167

4.0% 141,2

Type projecten
Werkplaatsen

Scholingsprojecten

aantal
deelnemers

aantal

abso- gemiddeld
luut

aantal
deelnemers

Overige projecten
aantal

abso- gemidluut
deld

aantal
deelnemers

Totaal
aantal

abso- gemidluut
deld

aantal
deelnemers
abso- gemidluul deld

16
37
42
32
17
15

81

5,0

4,5

82
260
298
257
512

9,1
15,0
11.9
13,3
14,6

129
270

120
135

797

8,3
18,4
25,6
102,6
15,3

_
1
2

43

310
775
820
1.848
229

2
9
17
25
19
35

9

3.247

27,0
26,5
35.1
34,1
56,6
90,1

137
201
159
87
111

4.354
10.453
12.890
7.448
10.862

8.053

48,2

159

4.063

25,3

107

1.418

13,2

3

390

130

738

46.804 63,3

162
558
1.475
1.364
1.247

18,5
31,8
52,0
81,0
84,6
97.8

Van de 1410 personen die aan de ondersleunende inslanlies

Tabel 3. Aantal werkprojecten en deelnemers naar werk-

verbonden zijn, blijkt een overgrote meerderheid (91%) in panlime verband werkzaam le zijn. Veel van de taken die vanuil of
door ondersleunende inslanties worden verricht, komen voor
een niet onaanzienlijk deel op de schouders van onbetaalde vrij-

loosheidspercentage in de gemeente
Wcrkloosheids
percentage
in de gemeente

Projecten
absoluuut

absoluut

in procemen

gem.
project

1.092
1.880
1.115

2,3
4,1
2,4

5.288

11,4

55

7,4

9.343
5.494
2.159
3.248
6.690
4.906
5.589

19,9
11,6
4,6
6,9
14,4

78

4,9
11,8
8,9
13,5
13,1
10,6
5,7
8,4
5,1
10,6

11,9

30,3
21,6
16,8
52,8
96,3
70,4
51,4
52,3
176,0
62,8
101,6

zien de hiervoor geschelste kenmerken van ondersleunende inslanlies zou men de volgende algemene karaklerisiiek kunnen
geven: ondersleunende inslanlies draaien voor en door mensen

738

100,0

46.804

99,9

63,3

zonder werk, waarbij hel pan-lime dienslverband een dominan-

36
87
66
100
96
78

0 – 4%
4 – 6%
6 – Tin

1 – 8%
8 – 9%
9 – 10%
I’O – 11%
II – 12%
12 – 13%
13 – 14%
> 14%
Totaal

Deelnemers

in procenten

42
62

38

10,4

willigers lerecht. Bij vrijwilligerscentrale ligt dil uileraard voor

de hand. Ook de slichlingen die speciaal in hel leven zijn geroepen len einde specifieke dienslverlening en begeleiding voor

werklozen le realiseren, worden ge’iniiieerd, georganiseerd en
beheerd dank zij enlhousiasie inbreng van niet in loondienst
werkende vrijwilligers. Ruim een derde (515 personen) onlvangt

een honorarium voor de verrichle laken en we’rkzaamheden. Ge-

le plaals inneemt.
Tabel 5 laal zien hoe de diverse doelgroepen zowel van de ondersleunende inslanlies als van de werkprojeclen zijn samengesleld. Driekwarl van de ondersleunende inslanlies richlen hun

loosheidspercentages. Ruim een vierde (27%) van de ontplooide

initiatieven vindt plaats in gemeenten met een werkloosheidspercentage tussen 7 en 9%, terwijl 31 % van het totale aantal deelnemers hierin participeert. Kennelijk is de aanwezigheid van een

hoog percentage werklozen op zich nog geen (voldoende) reden
voor het voorkomen van veel projecten. Andere factoren, zoals
initiatiefnemers (personen en/of instanties), spelen hierbij
klaarblijkelijk een belangrijke complementaire rol. Nader onderzoek naar de rol en betekenis van initiatiefnemers bij lokale

aciiviteiten op alle werklozen zonder nadere differenlialie of
specifieke kenmerken. De doelgroep jongere werklozen, d.w.z.
alle werklozen beneden de dertig jaar, is een relatief grole categoric. Zo zijn voor deze groep werklozen 50 ondersteunende instanlies actief en voldoen len minsie 241 werkprojeclen aan de
door ons gehanieerd seleciiecriieria. Deze cijfers ondersirepen

initiatieven kan mogelijk meer zicht bieden op deze relaties. In

nog eens welk belang men kennelijk hechl aan opvang c.q. voor-

het onderhavige onderzoek is ook ge’inventariseerd en geanalyseerd welke betekenis aan de zogenaamde ondersteunende instanties kan worden toegekend.

zieningen ten behoeve van jonge werklozen. Zeker als men voor

Ondersteunende instanties

bel 5 vermelde cijfers over jongeren zijn verlekend omdal alle

ogen houdl dal grole aantallen schoolverlaters ook in de nabije

toekomsl een nagenoeg kansloze posilie op de arbeidsmarki zullen innemen, verdienl deze categoric een aparle slatus. De in la-

EAJ-projeclen, d.w.z. maairegelen die enkel en alleen op jongeren van loepassing zijn, niel in deze inventarisatie zijn meegenomen. De werkelijke deelnemingscijfers beireffende maairegelen
en voorzieningen rond jeugdige werklozen zullen dus niet onaanzienlijk hoger uilvallen. De relaiieve beiekenis van ondersleunende inslanties voor specifieke andere doelgoepen zoals
bepaalde beroepsgroepen, randgroepen en WW/WAO-uitkeringsgerechligden, is zeer gering. Inslanlies die zich richlen op

In label 4 staan de ondersteunende instanties, uitgaande van
de hierboven gehanteerde definitie, gerubriceerd naar verschijningsvorm. Deze label laat duidelijk zien dat ondersleunende instanties die specifiek gericht zijn op werklozen een dominanle

posilie innemen. Bijna de helfl (48,6%) van het tolale aanlal instanties behoort tol deze categoric. Voorts blijki dal 58% (821)
van hel lolale aantal werkzame personen (1410) betaald of onbetaald bij deze instanties is ingeschakeld. Het aantal vrijwilligersvacaturebanken/-centrales neemt zowel gemeten naar aantal in-

vrouwen, op RWW/WWV-uilkeringsgerechligden en overigen
hebben verhoudingsgewijs iels meer gewichl, maar gerelateerd

stellingen als naar het aantal werkzame personen (resp. 79 en

aan het tolaal hebben zij loch maar een marginale betekenis.

322) een tweede plaats in. Deze gegevens onderstrepen eens te

Tabel 5. Ondersteunende instanties en werkprojecten naar

meer dat het particulier initiatief in veel gevallen de aanzet tot

doelgroep, situatie eind 1983

realisering van werkprojecten en ondersteunende instanties
geeft. Hieruit mag evenwel niet worden geconcludeerd dat werkprojecten een louter particuliere aangelegenheid zijn. Ook de

Doelgroep

Ondersteunende

Werkprojecten

tnstanties

overheden zijn op vele terreinen actief betrokken. Zo laat label 4
zien dat 34 gemeenten en 6 provinciale instellingen opereren als

aantal
Alle werklozen

ondersteunende instanlies die aan de geslelde crileria voldoen.

Jongeren (< 30 jaar)

Als belangrijksle maalstaf geldl dan de eis dal minimaal een
parl-limer (20 uur of meer) voor hel opzetten c.q. begeleiden van

Vrouwen

in procenten

aantal

in procenten

200
50
3

75
18
1

414
241
17

56
33

0

0

9

1

8
1
1

19
35
3
1

3

739

WW/WAOuitkeringsgerechtigden
RWW/WWVuitkeringsgerechtigden
Bepaalde beroepsgroep

projecten moel zijn aangesleld. Daarnaast heefl de overheid op

lal van andere manieren bemoeienis mel ondersleunende instan-

Overig

menwerkingsverbanden die in allerlei strucluren en organisalievormen gestalte krijgen. In verreweg de meeste gevallen wordl
de slichling als rechlspersoon gekozen.

5

3
0,5
0,5
2

Totaal

ties c.q. werkprojecten. In veel gevallen is daarbij sprake van sa-

268

100,0

Randgroepen

•>

5

0,5
0,5
100,0

Tabel 4. De ondersteunende instanties, aantal instellingen en werkzame personen naar verschijningsvorm, situatie eind 1983
Verschijningsvorm

bekend

Provinciale instellingen

Gemeenten
Organisatie/stichting specifiek
t.b.v. werklozen

onbekend

totaal
aantal

part-time

full-time
aantal uren
bekend

instellingen

aantal uren

onbekend

6

14

•y

10

34

6
34

Aard betrekking

Aantal werkzame personen

Aantal instellingen
waarvan aantal
werkzame personen

64

8

totaal

totale aantal
werkzame

loondienst

vrijwil-

onbekend

personen

58

12
66

26
130

26
118

12

114

15

129

129

98

594

692

821

233

449

139

77

2

79

46

48

274

322

368

83

150

135

10

2

12

26
7

5
1

13

4

18
1

44
8

34
8

5

5

13

13

162

954

1.116

1.410

515

Vrijwilligersvacaturebanken/centrales

Stichtingen voor sociaal culturele
activiteiten
Stichtingen voor opbouwwerk

4

10

Organisaties voor jeugd- en
jongerenwerk

Totaal

ESB 11-7-1984

1

246

1
19

8

265

294

599

296

619

Tabel 6. Ondersteunende instanties en werkprojecten verdeeld

over gemeenteklassen, situatie eind 1983
Gemeenteklassen
naar aanial inwoners
0-

Ondersteunende

Werkprojecten

Aantal

instanties
nwoners
aantal inproc. aantat inproc. inproc.

5.000

13

5,1

5.000- 10.000
10.000- 25.000
25.000- 50.000
50.000- 100.000
100.000 – en meer

31
85

11,7
31.9

74
28
37

27,5
10,3
13,6

43
137
201
159
88
111

5,8
18,5
27,2
21,5
11,9
15,0

4
11
25

19
14
26

len hangt dit samen mel het feil dat de kosten niel expliciel naar
voren kunnen worden gebrachl. (Bij voorbeeld doordal de acliviteiten deels verricht worden vanuil beslaande afdelingen van
hel gemeenielijke of provinciate apparaal of andere organisalies.) Voor zover de financiering wel in kaarl gebrachl kon worden, blijkl dal de lokale overheid een belangrijke rol speell mel

betrekking lol de exploilatie, adminislratieve ondersleuning,
huisvesling, projectbegeleiding en lonen, terwijl hel Koningin

Julianafonds in veel gevallen de slarlkoslen (inrichling) voor
zijn rekening neeml. Bij enkele probleemregio’s zijn bovendien
vaak exlra fondsen en/of subsidieregelingen in hel geding. Ver-

der onderzoek naar de effeclen van deze exlra middelen, bij
Een interessant beeld levert label 6 op. In deze label is gepoogd een relatie te leggen tussen de grootte van een gemeente
naar inwonersaantal en het aantal geregistreerde ondersteunende instanties en werkprojecten. Gezien de ernstige werkloosheidssituatie in de grote steden zou men hier een relatieve oververtegenwoordiging van zowel Ondersteunende instanties als

voorbeeld door vergelijking mel andere regie’s, kan mogelijk inleressante conclusies opleveren.
De spreiding van de onderscheiden calegorieen projecten naar

gemeenieklasse (zie label 6) zou verder uilgebreid kunnen worden door de regionale spreiding le onderzoeken, waarbij relalies
lussen hel werkloosheidscijfer en de werkgelegenheidsslrucluur

werkprojecten kunnen verwachten. De label laat echler een ander beeld zien. Zo zijn er in gemeenien mel meer dan 50.000 inwoners verhoudingsgewijs minder instanties en projecten dan
men op basis van him inwoneraanlal zou mogen verwachlen.

en zo mogelijk de polilieke kleur van een gemeenle(raad) en/of
regio aan de orde kan komen.
Meer onderzoek en een analyse van de rol en de invloed van de
verschillende parlicipanlen op hel slagen of falen van de projec-

Wel moet hierbij worden aangetekend dal uil label 2 is gebleken

ten lijkt zeer gewensl, in hel bijzonder len aanzien van de slarl-

dai hei aantal deelnemers aan werkprojeclen in grole sleden veel

fase. Wellichl dal tegelijkerlijd de veel genoemde oorzaken als

hoger ligt. Waarschijnlijk moet de nadere verklaring gezochl

financien, huisvesling en gebrek aan molivalie bij de deelnemers

worden in facloren van sociale aard. Zo kan men zich voorstel-

nader onder de loep kunnen worden genomen.
Een aspecl dat nog aandachi verdienl is de toelsing van zowel

len dat in kleinere gemeenschappen doorgaans een grolere iden-

lificalie zal plaaisvinden mel de lokale (werkloosheids)problemaiiek. De sociale infraslructuur en relalies in kleinere lokale

de werkprojeclen als de ondersleunende inslanlies. De invenlari-

gemeenschappen leiden eerder lol een klimaal waarin een grole-

loetsl wordl (c.q. moet worden). Deze loelsing kan op drie verschillende wijzen plaalsgrijpen: door uilgebreide RWW/WWV-

re geneigdheid aanwezig is om een werklozenprojecl le slarlen of

saiie heefl uilgewezen dat hel merendeel van de projeclen ge-

waarde voldaan om lokale inilialieven van de grond le kunnen

commissies, door commissies die voorlkomen uil de ondersleunende wereld (b.v. GAK, GAB, vakbonden) of door speciaal in
het leven geroepen regionale loelsingscommissies. Deze laalste

krijgen en te onlplooien. Hel grole aantal onlwikkelde lokale in-

zullen in de toekomsl wellelijk verplichl worden. In hel bijzon-

itialieven in Nederland 7) toonl ook hel bewijs dat kleinschalige

der zou de samenslelling en hel funclioneren van loelsingscommissies alsmede de criteria die gehanleerd worden nader moelen
worden besludeerd. Een duidelijk en eenduidig beleid lijkl meer
dan wenselijk le zijn. Voor ondersleunende inslanlies geldl dil in
nog slerkere male omdal hierbij immers amper sprake is van enige geinslilutionaliseerde loelsing. Ten opzichle van de werkprojeclen zillen de ondersleunende inslanties in de rol van beoordelaar, maar in veel gevallen ontbreken heldere eisen len aanzien
van parlicipanlen en projeclen.

hel inilialief le nemen tol hel oprichlen van c.q. te parliciperen
in een ondersleunende inslanlie. Daarmee is aan de basisvoor-

projeclen in ruime male verlegenwoordigd zijn in de kleinere lokale (en regionale) gemeenschappen.

Kanttekeningen
In hel voorgaande zijn beknopl enkele eersle indrukken be-

schreven die uil de grote hoeveelheid onderzoekmaleriaal kunnen worden gedeslilleerd. Hel is van belang nogmaals le ondersirepen dal hel cijfermaleriaal en de conclusies mel de nodige
nuanceringen en reserves dienen le worden bekeken. Ten behoe-

Slot

ve van een nieuw le onlwikkelen beleid lijken nadere aanvullen-

zoek is hel slalische karakler, mel andere woorden de lijdsge-

De forse slijging van de werkloosheid in de afgelopen lien jaar
heefl veel maatschappelijke veranderingen leweeggebrachl. Mel
name binnen de populalie werklozen zijn vele acliviieilen en onlwikkelingen waar te nemen. Relalief is hierover nog zeer weinig

bondenheid. De cijfers, problemen en knelpunien hebben beirekking op de silualie van eind 1983. Aangezien hel hele veld

een aanial activileiten die de laalsle lijd van de grond zijn

van werkprojeclen en ondersleunende inslanlies wordl geken-

gekomen.

merkl door een grole dynamiek, nieuwe inilialieven en soms een

De resullalen van hel onderzoek rechlvaardigen de conclusie
dat veel meer inzichl nodig is, zodal meer gerichl onderzoek gewensl is. Voor de beleidsondersleuning is dil zelfs ononlbeerlijk,
le meer daar hel gigantische maatschappelijke probleem van de

de onderzoeken noodzakelijk. We zullen hieronder enkele conclusies vermelden en van een kori commentaar voorzien.
Een grool bezwaar bij hel verzamelde maleriaal van dil onder-

grole doorslroming, impliceert dit tevens dat het materiaal snel

verouderl. In feile zou een conlinue rapporlage gewensl zijn,
waarbij de acluele onlwikkelingen regelmalig worden verwerkl.

bekend. Hel hier beschreven onderzoek biedl een indicalie van

De gepresenleerde cijfers omvallen zeker niel alle projeclen en

werkloosheid en de voorgeslane oplossingen niet (meer) gebaat

de ondersleunende inslanties. We hebben al eerder benadrukt

zijn bij incidentele oplossingen. Hel beleidsmatig inpassen van

dat vele projecten en instanlies om een of meer redenen niel aan

lokale inilialieven in de werkloosheidsbeslrijding kan een slap

de vooraf opgeslelde criieria voldeden en derhalve niel zijn mee-

op weg zijn naar de oplossing op lange lermijn van de werkgelegenheidsproblemaliek 8).

gerekend in hel onderzoek. Dil laatste impliceert dal hel aanial
werklozen dal op een of andere wijze belrokken is bij werkprojeclen of bij de ondersleuning hiervan, naar alle waarschijnlijkheid (veel) hoger is. De cijfers die hier zijn weergegeven hebben

Frans Boekema

Leo Verhoef
Martin Stijnenbosch

daarenlegen wel belrekking op de meer slruclureel organisalo-

Arthur van den Berg

risch en beleidsmalig geinslilulionaliseerde werkprojecten en
inslanlies.

Moniek Schroder

Nader onderzoek

De enqueie heefl ook enkele hialen en manco’s zichtbaar gemaakl. Zo is er nog weinig zichl op de financiele slrucluren en
achlergronden van de werkprojecten en Ondersteunende instanties. Daardoor is hel ook onmogelijk om een goede vergelij-

kingsmaalstaf voor de diverse projeclen te vinden. In veel geval620

7) Zie ook de binnenkort te verschijnen Atlas van lokale iniliatieven in
Nederland, 1984. Stimulering van werkgelegenheidenbedrijvigheid. Deze atlas bevat een overzichl van de lokale initiatieven die zich afspelen
binnen de reguliere arbeidsmarkt.
8) Op 6 September a.s. zal aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg een
Internationale studledag worden gehouden onder de tilel: Lokale initiatieven; evaluatie en perspectief. Meer informatie: Congresgebouw Studiedag Lokale Initiatieven, tel.: 03405-64224.

Auteurs