Ga direct naar de content

De drie sporen van het kabinetsbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 12 1983

De drie sporen van het
kabinetsbeleid
&
it

MR. F. F. OTTEN

Het kabinet heeft in de Miljoenennota 1984 een drie-sporenbeleid uitgezet: verminderen van het
financieringstekort, versterking van de marktsector en herverdeling van arbeid. Het belangrijkste
spoor is, zo stelt de auteur, het tweede spoor. De overige sporen dienen dit spoor te versterken. In dit
licht worden door hem de kabinetsvoorstellen beoordeeld. In het verleden is het beleid er niet in
geslaagd de afbraak van de marktsector te stoppen. De arbeidsinkomensquote bleef toenemen en de
positieve effecten van loonmatiging werden teniet gedaan door voortdurende appreciate van de
gulden. In de laatste Miljoenennota worden volgens de auteur bruikbare aanzetten gegeven om de
scheefgroei die in het verleden is opgetreden te corrigeren. Het structurele beleid gericht op reductie
van het aandeel van de collectieve uitgaven biedt perspectieven voor herstel. Niettegenstaande
kritische kanttekeningen betreffende het gevaar dat gunstige gevolgen van loonmatiging weer
ongedaan worden gemaakt door een apprecierende gulden, het ontbreken van een adequaat
besluitvormingskader en het uitblijven van concrete dereguleringsmaatregelen, is de auteur van
mening dat in 1984 een keerpunt in de economische ontwikkeling kan worden bereikt.

Inleiding
Het sociaal-economisch beleid van de Nederlandse regering is de
laatste jaren onderwerp geworden van een discussie waaraan vrijwel
iedereen is gaan deelnemen. Niet alleen economen en politici, maar
ook ondernemers en werknemers zijn hier continu en intensief mee
bezig. Het is inmiddels de vraag of er bij alle participanten wel een
duidelijk beeld is ontstaan. Meningen over het te voeren beleid lopen nog steeds sterk uiteen. Wel is gebleken dat over de oorzaken
van de economische problemen van dit ogenblik, alsmede over het
primaire doel, de bestrijding van de werkloosheid, juist weinig verschillcnd wordt gedacht.
Het huidige kabinet heeft niet ten onrechte geoordeeld dat een
beleid alleen dan succesvol kan zijn wanneer verscheidene deelvraagstukken tegelijk in de beleidsdoelstellingen worden opgenomen. Zo is dan het drie-sporenbeleid ontstaan, dat bestaat uit:
— vermindering van het financieringstekort van de overheid en het
beheersbaar maken van de collectieve uitgaven;
— versterking van de marktsector, waarin nog steeds ruim tweederde van de werkende beroepsbevolking actief is;
— herverdeling van de beschikbare arbeid.
Ik zou de tweede doelstelling, versterking van de marktsector, de
centrale doelstelling willen noemen, hetgeen niet geheel zal verrassen. De politieke discussie ter voorbereiding van troonrede en Miljoenennota 1984 is deze keer uirvoerig in de media weergegeven en
ook de economische wetenschap heeft zich zoals gewoonlijk niet
onbetuigd gelaten. Het valt op dat de discussie nogal beperkt wordt
tot de vraag: moet het financieringstekort afnemen en vraaguitval
voor lief worden genomen, of moet vraaguitval juist worden voorkomen en accepteren we tegelijkertijd enige oprekking van het financieringstekort? Naar mijn mening wordt hiermee het probleem
enigszins versimpeld.
Ik wil u er graag op wijzen dat ik mijn bijdrage in de discussie lever
als ondernemer en niet als econoom. Het is daarbij voor u van belang te weten dat Philips niet alleen voor bijna f. 3 mrd. afzet op de
Nederlandse markt doch dat tevens door Philips vanuit Nederland
voor ruim f. 10 mrd. aan goederen en diensten wordt geexporteerd.
Hierbij speelt met name de functie van Nederland als innovatie- en
kenniscentrum voor het totale concern een belangrijke rol. Dat mij
om een bijdrage is gevraagd, zie ik als een erkenning: de beoordeling
ESB 19-10-1983

van het beleid door een ondernemer wordt van betekenis geacht. Ik
denk terecht, gezien de centrale doelstelling van het regeringsbeleid: herstel van de marktsector, het hoofdspoor van beleid waaraan
naar mijn mening alle maatregelen mogen en moeten worden getoetst. Bij de beoordeling van het beleid dienen wij ons niet alleen te
richten op de vraag of het de marktsector weer financicle ruimte
geeft, maar ook of het de dynamiek bevordert c.q. herstelt. Daarbij
denk ik aan versnelling van besluitvorming en versterking van de
z.g. ,,incentives”.
Laat ik vooropstellen dat we, gegeven het zeer open karakter van
de Nederlandse economic, de binnenlandse economische problemen niet los kunnen zien van de Internationale context. Een land dat
bijna tweederde van het bruto nationaal produkt afzet in het buitenland kan natuurlijk niet ,,tegen de wind in behangen”. Het zal zich
een concurrerende positie op de exportmarkten moeten verwerven.
In ons stelsel betekent dit de de economische politick primair moet
zijn gericht op de kracht van de marktsector. Met name de voorstanders van een z.g. progressieve politick hebben dit niet altijd even
scherp gezien. Dat is niet alleen mijn opvatting, ook mijn coreferent
drs. P. J. Vos spreekt in een recent opstel over de marktsector als ,,de
blinde vlek van de PvdA” 1). Herstel van de marktsector moet derhalve het centrale spoor van het overheidsbeleid zijn. De twee andere sporen zijn geen zijsporen maar sporen die het hoofdspoor moeten versterken. Het eerste spoor zie ik als een voorwaarde voor het
vertrek van de trein op het hoofdspoor. Bij het derde spoor moet ervoor worden gezorgd dat de trein niet ontspoort!
Herstel van de marktsector
Ik zie de onbeheerste en voortdurende groei van de collectieve
sector, die zich uit in een explosieve ontwikkeling van collectieve
druk en financieringstekort, als een overheersende factor bij het
zoeken naar de verklaring waarom onze economische groei zo achterbleef. Internationale vergelijkingen geven de uitzonderlijke positie van Nederland voldoende weer. Het stemt tot voldoening dat de
*De auteur is lid van de Raad van Bestuur van de N. V. Philips’ Gloeilampenfabrieken.
1) P. J. Vos, De sociaal-democratie en de verzorgingsmaatschappij, in: Het
vierde jaarboek voor het democratische-socialisme, Wiardi Beckman Stichting, 1983.

937

nu gepresenteerde beleidsvoornemens een eerste — zij het beschei-

Tabel 1. Kerncijfersomtrenthetprijsverloop

den — ombuiging van deze hardnekkige trend indiceren.

sief energie (mutaties in %)

van de uitvoer exclu-

Een land dat zo afhankelijk is van het buitenland kan zich over

langere tijd gezien geen scheefgegroeide en onevenwichtige overheidshuishouding permitteren. De lasten daarvan verstoren de ba-

1979-1981

1983

1982

lans in de marktsector. Dat het beleid gericht op beheersing van de

overheidsuitgaven tot nu toe weinig succes heeft opgeleverd is naar
mijn mening het gevolg van een aantal verschijnselen die sterk met
elkaar zijn verbonden. Dat zijn de stagnerende wereldhandelsontwikkeling, de slechte positie van de Nederlandse bedrijven en de in-

3,5
2,5

Bron: MEV1984, biz. 65.

flexibiliteit van de collectieve sector.

currentiepositie moet derhalve vooral komen van loonkostenmatiDe ontwikkeling van de wereldhandel
De belangrijkste vraag bij de beoordeling van de kabinetsplannen

ging. Dit mag dan evenwel niet worden uitgehold door een voortgaande appreciatie van de gulden. Gemeten op basis van relatieveloonkostenontwikkelingen zijn 1980 en 1981 jaren geweest dat Nederland wat heeft kunnen inhalen. Voor 1982 en 1983 zal door de

is of de Nederlandse economie i.e. de marktsector onder invloed van
dit beleid zal kunnen profiteren van de door alle deskundigen ge-

valuta-ontwikkeling ondanks de zeer bescheiden stijgingen van de

melde opleving van de wereldeconomie. Het gaat in de Verenigde

loonsom per werknemer op zijn best stabilisering van de concurren-

Staten beter, in Engeland is er weer sprake van groei en de verwachsteeds in positieve zin bijgesteld. Kortom, om ons heen doen zich
ontwikkelingen voor die zullen leiden tot een volumegroei van de

tiepositie tot stand kunnen komen 4). Een beleid gericht op herstel
via versterking van de marktsector dient een hoofdaccent in de versterking van de concurrentiepositie te hebben. Niet alleen de loonkosten zijn dan van belang, het gaat immers uiteindelijk om de kost-

Nederlandse exportmarkten. Natuurlijk zijn er nog grote risico’s te

prijzen. Daarbij is bij voorbeeld de relatieve energieprijs van belang.

melden en gaat het ook nog niet overal beter, maar dat neemt niet

Het blijkt weliswaar dat de afgelopen jaren het stijgingstempo van

weg dat wij moeten hopen dat onze economie zal worden gestimu-

leerd door een stijgende export.

kostprijzen aan het afhemen is, doch tevens blijkt uit de becijferingen van de ME V1984 dat onder druk van de prijs die concurrenten

De slechte positie van de bedrijven

zijn (zie label 1). Dat is dan hoofdzakelijk het gevolg van de nawer-

Nu de stagnatie van de wereldhandel als remmende factor weg
begint te vallen is de vraag hoe het vergelijkenderwijs is gesteld met

kingen van de effectieve appreciatie zoals die zich in 1982 heeft
voorgedaan. Overigens blijkt in het algemeen dat de effectieve
koers van de gulden de laatste jaren een ontwikkeling heeft doorge-

tingen over de opleving in West-Duitsland worden de laatste tijd

berekenen de wintsmarges van exporteurs toch nog verslechterd

de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. Het antwoord daarop

maakt die nadelig kan zijn voor de binnenlandse producenten, zo-

bepaalt in welke mate en in welk tempo wij van deze opleving kunnen profiteren.

wel voor hun positie op de buitenlandse als op de binnenlandse
markt! (zie de figuur). De gulden is t.o.v. de concurrerende export-

Het is met de financiele positie van Nederlandse bedrijven in het

landen in waarde gestegen en t.o.v. de leverancierlanden in waarde

algemeen bedroevend slecht gesteld. Dat is op macro-economisch

gedaald. De geografische spreiding van het export- en importpakket

niveau af te leiden uit de hoogte van de arbeidsinkomensquote

is kennelijk van dien aard dat wel de export aan concurrentiekracht

(aiq), die in de jaren zeventig is gestegen tot waarden boven de 90.
Te sterke stijgingen van de loonkosten zijn daar een voorname oorzaak van geweest. Daarbij is het zeker zo dat werkgevers weleens te
snel hebben toegegeven aan looneisen, met name in de vorm van het

Figuur. Effectieve koers van de gulden (januari 1981 —100)
Index

continueren van de prijscompensatie, maar de voornaamste oor-

I

zaak is gelegen in de sterke stijging van sociale kosten. Meer gede-

110

tailleerde analyses over de financiele positie aan de hand van CBS-

materiaal geven aan dat de winsten sterk zijn gedaald en dat de vermogensverhoudingen zodanig zijn verschoven dat het eigen vermogen gedaald is beneden de 25 % van het balanstotaal 2). De aiq loopt

in 1982 en 1983 niet verder op en op grond van overzichten van

105

jaarverslaggegevens zoals bij voorbeeld gepubliceerd door Hetfinancieele Dagblad 3) valt vast te stellen dat het aantal verliesgeven-

T.o.v. concurrerende
exportlanden

de bedrijven iets is afgenomen. Desalniettemin blijft het rendement
op het eigen vermogen relatief laag. Ongeveer tweederde van de in

100

HetfinancieeleDagbladgenoemde NV’s realiseerde in 1982 een lager rendement dan het in dat jaar gemiddelde rendement op staats-

leningen (10%). Het jaar 1984 zou volgens de ME V1984 voor het
eerst een duidelijke verbetering kunnen vertonen.
Hoewel de ontwikkeling dus in de goede richting wijst is het nog
lang niet zo dat financiele structuren inmiddels al weer zo sterk zijn

95

geworden dat ondernemers weer ten voile bereid zijn risico’s te ne-

men. Ondanks de sterke stijging van aandelenkoersen op de Amsterdamse beurs is het bovendien niet zo dat alle ondernemingen nu
direct in staat zijn om door emissies hun solvabiliteitsverhoudingen

te verbeteren. Immers, het aantrekken van risicodragend vermogen

1981

1982

1983

Jar

Bron: MEV 1984. biz. 50.

blijft een relatief dure operatie vanwege de fiscale behandeling van

ondernemerswinsten. Te duur in een hele reeks gevallen, omdat het
rendement op het eigen vermogen veelal nog te laag is vergeleken

met de ,,risicoloze” rentevoeten.

2) Ecostat, 83/3, uitgave van de Vereniging voor Nederlandse Ondernemingen, geeft de volgende cijfers:
Resdement op bet
eigen vermogen

Eigen vermogen in procenten,
van de totaalstaat

De concurrentiepositie
1965

De concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven, die is

verslechterd in de jaren zeventig onder invloed van loonkostenstijgingen die boven de toename van de arbeidsproduktiviteit uitgingen, is verder verzwakt door de continu apprecierende gulden en

moet dan ook als kwetsbaar worden gezien. Verbetering van de con938

1981

1965

1981

7

1
5

33
46

23

8

3) Het fmancieele Dagblad, 2 September 1983.
4) Miljoenennota 1984, biz. 30.

23

I

heeft ingeboet, doch dat niet terzelfder tijd het positieve effect van

Beleid 1984: een eerste beoordeling

een verlaging van de inflatie door goedkopere import heeft kunnen
plaatsvinden.

De hiervoor gegeven schets van de voornaamste factoren die
mijns inziens de economische stagnatie hebben veroorzaakt biedt

Het verband tussen concurrentiepositie, loonkostenstijging en
wisselkoers ligt derhalve niet zo eenvoudig als soms wel eens wordt

evenzovele aanknopingspunten voor een succesvol herstelbeleid.

aangenomen. De Miljoenennota 1984 gaat diep op deze materie in

die de crisis een eigen Nederlandse dimensie hebben gegeven, zal
ook een jarenlange inspanning nodig zijn. Het beleid zoals dat voor

en concludeert dat kennelijk in de samenstelling van ons produktie-

Gegeven de jarenlange scheefgroei en uitholling van de marktsector

en exportpakket een van de zwakheden van de Nederlandse eco-

1984 is gepresenteerd zou ik in dat licht willen bezien en beoorde-

nomie ligt 5). Dat is overigens niet zo’n verrassende conclusie na de

len.

rapporten van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en de studies gedaan op verzoek van de Commissie-Wagner.

een acceptabele combinatie is gevonden van maatregelen gericht op

Rapporten die overigens ook wijzen op de grote potentie die in som-

structurele ombuigingen en maatregelen die de meer conjuncturele

mige sectoren aanwezig is. Het is dan ook een goede zaak dat beleid

problematiek proberen op te vangen. Dit positieve oordeel is geba-

wordt gericht op structuurverbetering van het exportpakket, doch

seerd op de wijze waarop de ombuigingen deze maal zijn ingevuld.
In tegenstelling tot voorgaande jaren toen ombuigingen steeds las-

het gaat niet aan om helemaal voorbij te gaan aan het verband tussen
loonkostenmatiging en wisselkoers. Een land dat matigt ter wille

Als eerste opmerking zou ik willen stellen dat naar mijn mening

tenverzwaringen bleken te zijn betreft het nu vooral een aantal aan-

van structurele ombuigingen moet zoveel raogelijk voorkomen dat

passingen die ook doorwerken naar het uitgavenniveau van de vol-

deze matiging ongedaan wordt gemaakt door een apprecierende

gende jaren. Waar naar mijn mening echter nog te weinig voortgang
mee is gemaakt is het ontwikkelen van een beter kader van besluit-

munt. Het belang hiervan wil ik met klem poneren. Ik geef de voor-

keur aan een monetair beleid dat verdere appreciatie van de gulden
tegengaat boven een beleid dat is gericht op stimulering van de binnenlandse vraag door een vergroting van het financieringstekort.
Verlaging van de rentetarieven vormt daarbij op zich zelf een bijdrage aan de verlichting van de lasten van de bedrijven.

Inflexibiliteit overheidsuitgaven

vorming. Wel heeft het kabinet de aanbevelingen hierover van de

ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte in algemene zin onderschreven, maar vertaling naar de praktijk moet nog beginnen.
Aan een dergeh’jk kader is dringend behoefte omdat eerst dan directer en beleidsmatig kan worden gereageerd op mee- of tegenvallers.
Die noodzaak blijkt ook uit de discussies zoals die de afgelopen weken zijn gevoerd. De constatering dat het grote overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans voor de Nederlandse eco-

Uit het voorgaande blijkt dat bij een stagnerende ontwikkeling

nomie als geheel een bestedingsimpuls mogelijk zou maken wordt

van de wereldhandel en gegeven de problematische financiele situ-

eerder vertaald in voorstellen tot uitstel van structurele ombuigin-

atie en concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven een om-

gen dan in voorstellen tot uitstel van lastenverzwaringen of tijdelijk
additionele lastenverlichtingen. Hierin schuilt naar mijn mening een

buigingsbeleid in de collectieve sector niet zo eenvoudig succesvol
was uit te voeren. Door wat de studiegroep Begrotingsruimte ,,neer-

waartse rigiditeit en opwaartse dynamiek” noemt, zijn er voortdurend tegenvallers opgetreden. In tegenstelling tot hetgeen werd beoogd zijn de collectieve uitgaven in procenten van het netto nationaal inkomen fors gestegen. Dat komt uitsluitend door de stijging

groot gevaar. Laat men er vooral en primair voor zorgen dat een

structureel beleid, gericht op het reduceren van het aandeel van de
collectieve uitgaven in het nationaal inkomen, thans wordt ingezet
en gecontinueerd. Overigens acht ik, gelet op de omvang van het financieringstekort, verdere stimulering thans niet aan de orde.

van het aandeel van de overdrachtsuitgaven, waartoe overigens de
rente op de toenemende overheidsschuld een zeer belangrijke bij-

Mocht de conjuncturele ontwikkeling later verruimende maatrege-

drage heeft geleverd. De eigen bestedingen van de collectieve sector

lastendruk en niet in opnieuw uitstel of af stel van structurele ombuigingen te worden gezocht. De psychologische betekenis van realisatie daarvan voor het vertrouwen en herstel van daadkracht mag
daarbij niet worden onderschat.
Lastenverlichting voor het bedrijfsleven verdient een meer kritische beoordeling. Deze lastenverlichting krijgt hoofdzakehjk gestalte in de vorm van een verlaging van de vennootschapsbelasting. Met
de verlaging van 48% naar 43% en vervolgens naar 40% in 1985
wordt in Nederland weer aansluiting gevonden bij ook in andere
landen geldende winstbelastingtarieven. Dat is zonder meer toe te
juichen. Niettemin zou de belastingwetgeving meer als een instrument voor exportbevordering gebruikt kunnen worden. Ik denk
hierbij bij voorbeeld aan een soepel regime ter voorkoming van dubbele belasting bij projectuitvoering in het buitenland.
Het beleid t.a.v. de sociale lasten acht ik nog onvoldoende. De
voor 1983 toegezegde stabilisatie betekende voor onze onderneming een forse stijging van ruim 1%. Een representatief beeld naar
ons is gebleken. Het in de ME V1984 gepresenteerde beeld voor
1984 betekent voor ons stabilisatie, hetgeen iets anders is dan de
toegezegde daling. ..Stabilisatie” (1983) en ..Verlichting” (1984)
zouden te zamen toch ten minste echte stabilisatie moeten opleveren! Dat in dit kader intering op het vermogen van de ziektekassen
wordt gepresenteerd als lastenverlichting voor de niet-eigenrisicodragers, doet hieraan niets af: dit is immers een sigaar uit eigen
doos. Overigens moet worden voorkomen dat de kortingen op de
sociale uitkeringen leiden tot een automatische stijging van pensioenlasten en bovenwettelijke voorzieningen. Een begeleidende
wettelijke maatregel die ruimte schept voor onderhandelingen tussen sociale partners, is nodig. Immers, in lang niet alle pensioenregelingen en cao’s zijn voorzieningen getroffen die overleg mogelijk maken over de consequenties van dalende sociale uitkerin-

waren in procenten van het nationaal inkomen globaal stabiel,
waarbij wel de relatieve teruggang van de overheidsinvesteringen

opvalt (zie label 2).
Tabel2. Uitgaven van de collectieve sector, inprocenten van het nationaal inkomen
1977

1983
22,2

Bron: Miljoenennota 1984, biz. 316.

De ervaringen van de afgelopen jaren maken zonneklaar dat het
gebrek aan beheersingsmechanismen er de voornaamste oorzaak

van is geweest dat de doelstellingen niet zijn gehaald. Herstel van
bestuurbaarheid vergt onder meer het doorbreken van koppelingen
en indexeringsmechanismen. Niet alleen werkgevers houden dat
standpunt er op na, ook binnen de vakverenigingen worden deze ge-

luiden gelukkig meer en meer gehoord. Mijn coreferent drs. P. J.
Vos formuleerde dat vorig jaar in zijn preadvies van de Vereniging
voor de Staathuishoudkunde heel scherp. Hij stelde toen: nOm

tweeerlei redenen vereist een actieve en efficiente beleidsvorming
de afschaffing van deze systemen. In de eerste plaats extrapoleren zij

afspraken uit het verleden naar nieuwe situaties zonder een toetsing
op de vraag of ze daarin wel passen, in de tweede plaats maken zij elke afbakening van verantwoordelijkheden in de beleidsvorming tot

een farce doordat ze de grens tussen markt- en publieke sector in
twee richtingen doorkruisen” 6). Dat het voorgenomen beleid in
deze de eigen verantwoordelijkheid van de overheid voor de inkomens in de collectieve sector als uitgangspunt kiest zie ik dan ook als
een noodzakclijke voorwaarde tot beheersing van de publieke uitgaven.
ESB 19-10-1983

len wenselijk maken, dan dienen die in verlichting van de excessieve

5) Miljoenennota 1984, biz. 30 ev.
6) P. J. Vos, Arbeidsbeleid en aanbodeconomie, in: De economic van het
aanbod, preadviezen van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Leiden, 1982.

939

gen. Dat is ook een perspectief dat bij het ontwerpen van deze regelingen niet zo voorop stond. het is dan ook verheugend dat de

werkt het niet. Investeringen nemen toe omdat ondernemers verwachten een grotere produktiecapaciteit rendabel te kunnen aan-

minister van Sociale Zaken hier nu mee bezig is en dezer dagen hier-

wenden. Investeringen nemen toe om nieuwe technologieen renda-

over om advies van de Stichting van de Arbeid heeft gevraagd.

bel te kunnen toepassen. Investeringen nemen toe als ondernemin-

Overigens wordt in de ME V1984 gesteld dat het bedrijfsleven
niet alleen profiteert van de lastenverlichting maar ook van de loon-

matiging. Per saldo zal in 1984 sprake kunnen zijn van winstverbetering. Daarop is door de Amsterdamse effectenbeurs al vooruitgelopen gezien de opmerkelijke stijging van de aandelenkoersen. Ik
zou er echter voor willen waarschuwen dat dit op zich geen reden is

om een forse toename van de investeringsactiviteit van bedrijven te
verwachten. Met name in macro-economische beschouwingen

wordt de laatste tijd nogal eens gewezen op het feit dat louter door
de stijging van de beurskoersen de vermogenskosten van ondernemingcn aanzienlijk zijn gedaald en derhalve de economische activi-

teit wordt gestimuleerd 7). Ook de Miljoenennota 19op 8). Het is mijn opvatting dat de opleving van de beurs een gunstig
teken is, doch dat daarmee de problematiek van het tekort aan risicodragend kapitaal nog geenszins is opgelost. Het feit dat in 1982
70% van de nationale besparingen contractueel was 9) geeft al aan
dat van het risicodragend beleggen van deze besparingen voorlopig

gen gegeven him financiele structuur verwachten dat zij de economische risico’s weer zonder direct gevaar voor hun voortbestaan
kunnen opvangen. Uitstel van de noodzakelijke ombuigingen zou
wellicht op korte termijn leiden tot een wat minder sterke teruggang
van de binnenlandsc bestedingen. Daaruit zouden naar mijn mening
ondernemers echter niet concluderen dat de werkelijke risico’s zijn
verminderd, zodat een substantieel herstel van de investeringsactiviteit dan ook niet mag worden verwacht. Het is mijn vaste overtuiging dat er op termijn pas een daadwerkeh’jk herstel van de investeringsactiviteit zal optreden als de economische vooruitzichten
structured verbeteren.

Wat het derde beleidspoor betreft is er geen enkel zicht op dat
volledige werkgelegenheid op korte termijn binnen bereik komt. De
explosieve groei van het aanbod van arbeid is daar de voornaamste
reden voor. Bovendien mogen in het bijzonder de toekomstige ontwikkelingen in onze sector van de industrie geen reden zijn tot overspannen verwachtingen over werkgelegenheid. Wij voorzien dat in

nog niet te veel terecht zal komen. Teleurstellend is dat maatregelen

de elektrotechnische industrie over een lange periode de stijging van

ter stimulering van beleggingen in aandelen, zoals een verhoging
van de dividendvrijstelling en vooral ook naar Frans en Belgisch

de arbeidsproduktiviteit aanzienlijk groter zal zijn dan die van het
omzetvolume. Wat eerder in de agrarische sector is geschied, hebben wij in onze nog steeds zeer arbeidsintensieve industrietak nog
grotendeels voor de boeg. Daarbij komt nog dat zowel de verloop-

voorbeeld de aftrekbaarheid van de aankoop van aandelen, kennelijk zoveel onderzoek vragen dat hierover nog geen besluiten konden worden genomen.
Van groot belang is dat er nu een innovatiestimuleringsregeling

komt die bijdraagt in de personeelskosten van onderzoeks- en ontwikkelingswerk. Gezien de rol die dit kan spelen ten gunste van de
Nederlandse export en het directe werkgelegenheidseffect is dat
een belangrijke zaak. Dat de regeling echter eerst per oktober 1984

als de verzuimpercentages een neerwaartse tendens vertonen.
Het is overigens toe te juichen dat in ons land het streven naar een

verkorting van de arbeidsduur een gedifferentieerde uitwerking kan
krijgen. Voor ondernemingen betekent dit dat zij voorstellen ter za-

ke mede kunnen richten op verbetering van de bedrijfsvoering door
bij voorbeeld een grotere flexibiliteit c.q. verlenging aan te brengen

ingaat, is in dat licht nogal teleurstellend. het is overigens goed dat

in de bedrijfstijd. Bovendien is het een goede zaak dat het aspect van

macro-economische modellenbouwers zich realiseren dat dergelij-

ten minste kostenneutraliteit tijdens de laatste ronde van cao-ge-

ke faciliteiten niet zozeer een impuls betekenen voor investeringen

sprekken zo duidelijk is onderschreven. Hoe zinvol het ook is om te
trachten door middel van arbeidsduurverkorting te komen tot her-

in vaste activa, maar juist een positief effect hebben op de economisch minstens zo belangrijke investeringen in kennis (,,human capital”).

verdeling van arbeidsplaatsen, er is geen reden om daarvan overdreven kwantitatieve verwachtingen te koesteren. Wat dat betreft on-

Teleurstellend is ook de trage uitwerking van de deregulering op
sociaal-economisch gebied. De snelheid die de commissie-Van der

derstreep ik gaarne de opmerkingen die hierover worden gemaakt

Grinten heeft betracht zou op zijn minst hebben mogen doorwerken

ceerde benadering. Met name onderstreep ik de opmerking dat de

in de Werkgelegenheidsnota 10) en die getuigen van een genuan-

in een snelle en positieve besluitvorming van het kabinet. Het gaat

uitwerking en praktische invulling van de principeafspraken over

daarbij om maatregelen die de besluitvorming kunnen versnellen —
waarbij ook aspecten van het functioneren van de Wet op de onder-

arbeidsduurverkorting het beoogde rendementsherstel niet mogen
dwarsbomen. Het valt mij op dat de maatvoering ter zake in de col-

nemingsraden aan de orde moeten komen — dan wel nieuwe bureaucratic en kosten moeten vermijden. Ik beveel herlezing aan van
hetgeen de commissie-Van der Grinten ter tafel heeft gebracht, onder meer over de Wet arbeid gehandicapten, Wet openbaarheid
inkomens en Arbo-wet. Besluitvorming in lijn met haar adviezen
acht ik gewenst. Speciale aandacht wil ik in dit verband vragen voor
de kosten die samenhangen met de invoering van de Arbo-wet en
die voor onze onderneming in de eerste fase al f. 15 mln. bedragen.
Weinig waardering heb ik voor de poging het alom als fictief en irreeel bestempelde inkomensplaatje politiek bij te kleuren. Herstel
van dynamiek vergt herstel van een stimulerend fiscaal klimaat ook
en juist voor individuen. Denivellering als correctie op een veel te
ver doorgeschoten en disfunctionele nivellering zou met meer moed
verdedigd behoren te worden. Het politieke lot dat de Contourennota van de heer Van der Stee m.b.t. de herstructurering van de inkomstenbelasting beschoren lijkt, stemt mij niet tot vreugde. Integendeel, mijn ervaringen in ons bedrijf leren mij dat Nederland
werkelijk slecht staat opgesteld in de internationale arbeidsmarkt;
dat brengt ons echt schade toe.
Samenvattend meen ik dat met recht gesteld mag worden dat bij
het ontworpen beleid voor 1984 en gelet op de internationale opleving ook voor Nederland het keerpunt gepasseerd is in de economische ontwikkeling. Men kan en mag evenwel niet verwachten dat
het aanpassingsproces dat na twee oliecrises moet plaatsvinden,
binnen relatief korte tijd alle doelstellingen weer binnen bereik
brengt. Het doorrekenen van beleidsvarianten met behulp van de
CPB-modellen om te zien of een bijgesteld beleid niet wat eerder tot
positieve effecten leidt, moet wat mij betreft met de nodige voorzichtigheid worden gedaan. Men kan niet zo maar stellen, zoals de
heer Kok, dat bij het FNV-plan de bedrijfsinvesteringen meer zullen
stijgen dan zal gebeuren indien het kabinet zijn plannen uitvoert. Zo
940

lectieve sector leidt tot 2%-arbeidsduurverkorting in 1984 en dat

dus ook de overheid als werkgever zich goed bewust is in deze complexe materie niet overhaast te mogen handelen. Dit ondanks het
feit dat de collectieve sector in tegenstelling tot de marktsector niet

direct bevreesd behoeft te zijn voor haar concurrentiepositie.
Besluit

Het beleid van het kabinet brengt Nederland in 1984 op een keerpunt op weg naar herstel. Sanering van een scheefgegroeide economische structuur is een zaak van lange adem. Het ingezette beleid
moet evenwichtig en gericht op het hoofdspoor van de marktsector
worden doorgezet, omdat in een open economic als de Nederlandse
slechts dan weer positieve ontwikkelingen te melden zullen zijn als
de marktsector daadwerkelijk haar kracht herwint. De overheid
draagt daartoe bij met haar plannen, en schept op die manier een
deel — maar wel een belangrijk deel — van de condities waaronder
het Nederlandse bedrijfsleven weer beter kan opereren. Voor het
bedrijfsleven is het een grote uitdaging om op basis van de eigen verantwoordelijkheid meer dan ooit echt te ondernemen. Het vertrouwt er daarbij op dat de overheid nu een vaste koers uitzet en die
ook aanhoudt gedurende een aanzienlijk aantal jaren.
– F. F. Often

7) Bij voorbeeld OECD, Economic Outlook, juli 1983, biz. 42.
8) Miljoenennota 1984, biz. 24.
9) Idem.

10) Werkgelegenheidsnota, biz. 36 ev.

Auteur