Ga direct naar de content

De economische ontwikkeling van de DDR

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 14 1981

De economische ontwikkeling van de
DDR
DRS. R. KNAACK*

De DDR heeft zich in de afgelopen jaren door zeer goede economische prestaties van de meeste
andere kleine Oostbloklanden onderscheiden. Ook in het nieuwe Vijfjarenplan 1981-1985 wordt
van een ambitieuze groeidoelstelling van 5% per jaar uitgegaan. In dit artikel worden de
vooruitzichten voor de Oostduitse economie besproken. Aan de orde komen o.a. de typische
economische problemen van staatssocialistische landen en de bijzondere positie van de DDR ten
opzichte van de Duitse Bondsrepubliek. De auteur verwacht dat de economische groei tot 1985 zal
achterblijven bij de doelstelling.
Inleiding
Voor zover er in de Westerse landen wordt geschreven over
de economie van de kleine staatssocialistische landen, wordt
er aan de economie van de Deutsche Demokratische Republik (DDR) betrekkelijk weinig aandacht geschonken 1). De
economieen van landen als Hongarije, Joegoslavie en Polen
staan veel meer in de belangstelling. Dat is om yerschillende
redenen merkwaardig. In de eerste plaats kan de DDR bogen
op een in vergelijking met de meeste andere landen in Oost- en
West-Europa, stabiele economische groei van 4 a 5% gedurende een lange reeks jaren. In de tweede plaats is die groei
voornamelijk via een stijging van de arbeidsproduktiviteit tot
stand gekomen, wat voor een staatssocialistisch land een vrij
uniek verschijnsel is. Al met al is dit voor sommige auteurs
reden genoeg om van een ,,Wirtschaftswunder” in de DDR te
spreken 2).
De leiding van de DDR blaakt tegenwoordig dan ook van
zelfvertrouwen. Zij laat geen gelegenheid voorbijgaan om te
wijzen op de met de Bondsrepubliek vergeleken gunstige
werkgelegenheidssituatie. De DDR kent een zeer krappe
arbeidsmarkt; in de Bondsrepubliek zijn daarentegen 1,1
miljoen mensen werkloos. Dat zelfvertrouwen wordt ook
weerspiegeld in de ,,Direktive” voor het nieuwe Vijfjarenplan
1981-1985, die op het tiende Partijcongres van de Socialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) in april 1981 zijn
vastgesteld. Deze zijn gericht op een jaarlijkse groei van het

1028

bruto nationaal produkt van 5%. Dit is zelfs wat meer dan in
het vorige Vijfjarenplan, dat overigens niet helemaal werd
gehaald.
In dit artikel willen wij nagaan of het in het Vijfjarenplan
1981-1985 vervatte groei-optimisme gerechtvaardigd is. De
DDR worstelt namelijk met een aantal problemen die een
nadelige invloed op de ontwikkeling van de economie hebben.
Voor een deel zijn deze problemen specifiek voor de DDR,
zoals gevolgen van de deling van Duitsland, de positie ten
opzichte van de Bondsrepubliek, gebrek aan grondstoffen en
voor een deel zijn deze problemen inherent aan elk staatsocialistisch land, zoals een krappe arbeidsmarkt, een autarkische
economie en een gebrekkig functionerend economisch systeem. Bovendien ondervindt ook de DDR problemen door de
oliecrisis.
Wij zullen eerst de genoemde problemen behandelen;
daarna zullen wij nagaan in hoeverre het tiende partijcongres
bij het vaststellen van ,,Direktive” rekening heeft gehouden
met deze problemen.
* De auteur is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de
leerstoel economie van de centraal geleide volkshuishoudingen van
de Universiteit van Amsterdam. Hij dankt Annegreet van Bergen,
Pieter Boot, Erik Dirksen, Michael Ellman, Michael Masuch en
Batara Simatupang voor hun waardevolle suggesties en opmerkin-

gen.

1) M. Keren, The GDR’s economic miracle, Problems of Communism,
1976, nr. 1, biz. 85.

2) Economisch Dagblad, 8 april 1981.

Structured problemen van de DDK

Ofschoon de DDR kan bogen op een aantal goede

Duitsland betekende voor de Sovjetzone dat het bijna de
helft van zijn aanvoer en afzet kwijt was.
Dit verlies aan handel met West-Duitsland zou niet worden

economische resultaten, kampt de DDR vanaf de oprichting

gecompenseerd door handel met andere landen. Dit was het

met een aantal structurele problemen die tot op vandaag een
negatieve invloed hebben uitgeoefend op de feitelijke mogelijkheden van economische groei. De problemen zijn: de

gevolg van de gevoerde autarkische politiek waartoe zij werd
gedwongen door de Sovjetunie en de onwil in West-Europa
om met de DDR te handelen. Het streven naar autarkic had

gevolgen van de deling van Duitsland, de integratie in de

twee belangrijke gevolgen 5). In de eerste plaats moest een

Comecon, de geopolitieke positie ten opzichte van de Bondsrepubliek, de schaarste aan arbeidskrachten en het bureaucratische economische systeem.

belangrijk deel van de investeringen worden gebruikt voor de
voorziening in de behoefte aan energie en halffabrikaten. In
de tweede plaats noopte het tot de produktie van een enorm
breed goederenassortiment, waardoor er geen optimaal ge-

Gevolgen van de deling van Duitsland

bruik kon worden gemaakt van schaalvoordelen. Het streven
naar een zo groot mogelijke autarkic wordt weerspiegeld in

Na 1945 werden de oostelijke provincies van Duitsland bij
Polen gevoegd, en het overgebleven gebied in vier bezettingszones opgedeeld. De economische uitgangspositie was aan-

het aandeel van de investeringen in de industrie in de totale

vankelijk voor alle vier dezelfde: het produktiepotentieel was
voor een belangrijk deel verwoest. Het capaciteitsverlies

investeringen. Dit aandeel is ongeveer 50%, wat meer dan
twee keer zo hoog is dan in bij voorbeeld de Bondsrepubliek
die meer heeft kunnen profiteren van de Internationale
arbeidsdeling.

bedroeg gemiddeld ongeveer 15%. In de Sovjetzone was het
verlies iets geringer dan in de overige zones 3). Daar kwamen

in de eerste na-oorlogse jaren echter de verliezen als gevolg
van demontages bij. Deze waren in de Sovjetzone veel groter
dan in de overige drie zones. Niet alleen werd de oorlogsindustrie ontmanteld, maar ook delen van de civiele industrie.
Al met al bedroeg het verlies aan industriele capaciteit, als

gevolg van oorlogsschade en demontages te zamen, ongeveer
25-33% in de Westelijke zones en in de Sovjetzone ongeveer
40-50% 4). Vanaf het moment dat de produktie weer op gang
kwam, werd de Sovjetzone bovendien gedwongen tot herstel-

Integratie in de Comecon
De exportquote van de DDR bedroeg in 1975 ongeveer

25%. Voor de oorlog was de verbondenheid van MiddenDuitsland met de wereldhandel echter twee keer zo groot. Het
handelsvolume per hoofd is tamelijk laag, gelet op het gebrek
aan grondstoffen en de beperkte binnenlandse markt.
Zoals reeds is gezegd, werd deze autarkische politiek de
DDR opgelegd door de Sovjetunie. Vlak na de tweede

betalingen aan de Sovjetunie. Deze herstelbetalingen vonden
plaats in lopende produktie. In de eerste drie jaar waren ze
groter dan de bruto investeringen.
De deling van Duitsland bracht met zich mee dat aan de
arbeidsdeling tussen de diverse delen van het voormalige
Duitse Rijk abrupt een einde kwam. In het Duitse Rijk waren
het westen (later Bondsrepubliek) en het midden (later DDR)

wereldoorlog was Stalin om politieke redenen bevreesd voor
een zelfstandig blok van kleine Oosteuropese landen. Zo heeft
hij in 1947 zeer duidelijk ge-opponeerd tegen de gemeenschappelijke verklaring van Tito en Dimitrov over een
eventuele Balkanfederatie 6). De Sovjetunie ging uit van het
politieke dogma dat ieder staatssocialistisch land over een
eigen basisindustrie (waaronder de kapitaalgoederenindus-

ongeveer in gelijke mate geindustrialiseerd, terwijl het deel

trie) moet beschikken, die voor de benodigde grondstoffen

dat later bij Polen werd gevoegd, meer een agrarisch karakter
had. De industriele structuur van het westen en midden

aangewezen is op import uit de Sovjetunie. In principe
financiert de DDR zijn behoefte aan grondstoffen en energie

verschilde echter: de grondstoffen en de zware industrie
waren voornamelijk in het westen geconcentreerd, terwijl de
verwerkende industrie meer in Midden-Duitsland was geves-

door middel van de export van machines, transportmiddelen
en industriele consumptiegoederen. Meer dan 70% van de

buitenlandse handel vindt plaats met de Comecon-landen.

tigd. Midden-Duitsland beschikte niet of nauwelijks over
grondstoffen voor de produktie van chemische produkten,

machines, auto’s, vliegtuigen, elektrische apparaten en optische instrumenten. De daarvoor benodigde grondstoffen,

zoals steenkool, ijzererts, ruw ijzer en ruw staal werden uit het
westen en — in mindere mate — uit Silezie gei’mporteerd. Men
beschikte zelf alleen in voldoende mate over bruinkool. De
onderlinge leveranties waren voor Midden-Duitsland dan
ook veel belangrijker dan voor het westen. De deling van

ESB 21-10-1981

3) Deutsches Institut fur Wissenschaftsforschung Berlin (DIW)
handbuch DDR-Wirtschaft, Hamburg, 1977, biz. 19.

4) P. Gregory en G. Leptin, Similar societies under differing
economic systems: the case of the two Germanys, Soviet Studies, jg.
29, nr. 4, biz. 520/521.
5) D. Granick, Enterprise guidance in Eastern Europe, Princeton,
1975, biz. 138.
6) F. Feher, Eastern Europe in the Eighties, Telos, nr. 45, najaar 1980,
biz. 18.

1029

Van deze landen is de Sovjetunie verreweg de grootste

verminderen van de voor de staatssocialistische landen zo

handelspartner (40% van de totale handel).
Deze handelsstructuur geeft de positie van de DDR binnen
de Comecon aan. Binnen dit blok is de DDR een van de
landen met de meest geavanceerde technologic. De DDR

typerende ,,investeringsspanning” 9).
De bijzondere band met de Bondsrepubliek heeft ook
voordelen. De handel tussen de Bondsrepubliek en de DDR
wordt door de DDR als buitenlandse handel, maar door de
Bondsrepubliek als binnenlandse handel beschouwd. Deze
opvatting van de Bondsrepubliek vindt ook zijn neerslag in
het EG-verdrag van 1957. Daarin wordt de DDR door de

levert de Sovjetunie de investeringsgoederen, die de Sovjetunie zelf niet in voldoende mate kan produceren; de export

naar de Sovjetunie bestaat voor ongeveer 60% uit investeringsgoederen; de import uit de Sovjetunie, voornamelijk uit
grondstoffen en energie. Deze eenzijdige handelsstructuur is
duidelijk in het voordeel van de Sovjetunie.
Voor de DDR betekent de integratie in een technologisch
niet zo geavanceerd blok, dat zij afgesneden is van een voor
haar eigen ontwikkeling meer stimulerende orientering op de
wereldmarkt. Met name het feit dat de DDR opereert in een
markt die bijna klakkeloos afneemt wat wordt geproduceerd,
heeft geen positieve invloed op de technologische vooruitgang
in de DDR. Deze blijft de laatste jaren dan ook relatief achter
zowel ten opzichte van de overige.Comecon-landen als ten
opzichte van het Westen. Dit wordt bij voorbeeld weerspiegeld in de veranderingen in de handelsstructuur die zich na
1965 hebben voorgedaan. De DDR gaat steeds meer investeringsgoederen invoeren, zowel uit de Comecon-landen als uit
het Westen. Het aandeel van de handel met het Westen in de
totale buitenlandse handel neemt na 1965 toe van ongeveer
20% tot ongeveer 30%. Dit gaat voornamelijk ten koste van
de handel met de Sovjetunie. Voor een deel wordt de
toegenomen handel met het Westen,net als in de andere
staatssocialistische landen, gefinancierd door omvangrijke
leningen.
Rivaliteit met de Bondsrepubliek

Een structured probleem voor de DDR vormt de voortdurende race met haar Westerse zuster, de Bondsrepubliek.

Hoewel het bestaan van de DDR dank zij de ,,Ostvertrage”
niet meer ter discussie staat, heeft de ,,competitie tussen
socialisme en kapitalisme” voor de DDR een concretere
betekenis dan voor de overige Oosteuropese landen. De DDR
wordt namelijk ook door haar eigen bevolking nog steeds
vergeleken met de Bondsrepubliek. Dit heeft tot 1961 duidelijk een rechtstreeks desintegrerend effect op de economic van
de DDR gehad, doordat de ,,open grens” met de Bondsrepubliek het de inwoners van de DDR mogelijk maakte de

Bondsrepubliek als een concreet alternatief te beschouwen.
Tussen 1949 en 1961 verlieten 2,9 miljoen mensen, voornamelijk jongeren, de DDR, met als pick de jaren 1953 en
1960-1961. Op 13 augustus 1961 werd deze ,,open grens”
gesloten door het bouwen van de Berlijnse muur.
Deze competitiestrijd heeft de DDR-leiding een tijdlang
onzeker gemaakt. Binnenlandse politieke onrust heeft zij

verdragspartners niet als derde land beschouwd. Dat betekent
dat het buitentarief niet voorde DDRgeldt. De handel tussen

de beiden Duitslanden wijkt af van het patroon dat men zou
mogen verwachten van de handel tussen twee sterk ge’industrialiseerde landen. De Bondsrepubliek levert machines,

chemische produkten enz. die bruikbaar zijn voor het industrialisatieproces van de DDR, maar de tegenprestaties bestaan voornamelijk uit landbouwprodukten, geraffineerde
olieprodukten en textiel 10).

Arbeidsmarktproblemen

Het aantal inwoners van de DDR dat in 1939 nog 16,7
mln. bedroeg steeg ten gevolge van het groot aantal verdrevenen uit Polen tot 19,1 mln. in 1949. Daarnadaalde het door

het vertrek naar de Bondsrepubliek tot ongeveer 17 mln. in
1961. Na de bouw van de Muur kunnen de veranderingen in
de bevolkingsstructuur echter alleen nog maar door natuurlijke processen worden verklaard.
De leeftijdsopbouw van de DDR-bevolking is, mede als

gevolg van de wereldoorlog en de trek naar de Bondsrepubliek, zeer ongunstig. In 1970stondentegenover lOOberoepsgeschikten 70 niet-beroepsgeschikten (ouden van dagen en
kinderen) 11). Uiteraard vormt het relatief grote aantal

bejaarden een zware sociale belasting voor de DDR. Ondanks
het feit dat het aantal beroepsgeschikten in de jaren zestig en
zeventig ongeveer gelijk bleef, nam de beroepsbevolking in

dezelfde periode toe. Deze toename is het gevolg van een
gestegen participatiegraad van vrouwen (zie label 1).

Tabel 1. Bevolking, beroepsgeschikten en beroepsbevolking in
de DDR (X 1.000)
Jaar

Bevolking

Beroepsgeschikten

Beroepsbevolking

Mannen

Vrouwen

1960
1965
1970
1974

17.188
17.040
17.069
16.891

10.512
9.916
9.881
9.959

7.993
8.072
8.281
8.355

4.416
4.315
4.268
4.252

3.577
3.757
3.950
4.103

Bron: H. Vortmann, Beschaftigungsstruktur und Arbeitskraftepolitik in der DDR, in H.
Hohmann e.d. (red.), Arbeidsmarkt und Winschaftsplanung. Keulen, 1977, biz. 104/105.

altijd geprobeerd te kanaliseren met concessies op het loonfront. Deze gevoeligheid voor ontwikkelingen in het buitenland doet zich niet alleen voor bij gebeurtenissen in het

Het percentage werkende beroepsgeschikte vrouwen is

Westen. Bij voorbeeld in het originele Vijfjarenplan 1971-

opgelopen tot ongeveer 80 in 1974. Dat percentage is een van

1975 werd slechts in een bescheiden groei van de particuliere
consumptie voorzien, maar als gevolg van de politieke

de hoogste in de wereld. Bij deze sterke toename van het

spanningen in Polen in december 1970 werd dit plan herzien.
De voornaamste taak van het herziene plan bestond toen uit
het bereiken van een gestadige verhoging van de ,,materiele en
culturele levensstandaard van de bevolking” 7).
De geopolitieke positie van de DDR biedt dus een verklaring voor het feit dat de particuliere consumptie een groter
deel, en daarmee de investeringen een kleiner deel, uitmaakt
van het netto materieel produkt dan in de overige staatssocialistische landen. De bruto investeringen bedragen ongeveer

28% terwijl dit percentage voor de overige Comeconlanden
gemiddeld ongeveer 33 bedraagt 8). Dit lage investeringspercentage hoeft niet per se een negatief effect te hebben op de
groeivoet. Het kan positief werken via een verhoging van de

arbeidsmoraal als gevolg van de hogere consumptie en via het
1030

aantal werkende vrouwen moet wel bedacht worden dat dit

7) G. Leptin, M. Melzer, Economic reforms in East European industry, Oxford, 1978, biz. 161/162.
8) DIW, Wochenbericht, jg. 1981, nr. 25, biz. 284.
9) M. Ellman, Investment planning in the state socialist countries and
its relevance for the Netherlands, WRR-rapport, Sectorstructuurbe-

leid: mogelijkheden en beperkingen, ‘s-Gravenhage, 1980, biz. 216 e.v.
10) A. Stahnke, The economic dimensions and political context of
FRG-GDR trade, Joint Economic Committee, Washington 1981, biz.
353.
11) H.Vortmann, Beschaftigungsstruktur und Arbeidskra’ftepolitik in der DDR, in: H. Ho’hmann en B. Knabe, Arbeitsmarkt und
Wrtschaftsplanung, Keulen, 1977, biz. 102.

niet resulteerde in een evenredige toename van het arbeidsvolume (aantal gewerkte uren). Vanaf 1960 is het aantal

Het is niet verbazingwekkend dat de DDR een van de eerste
Oosteuropese landen was dat experimenteerde met een

vrouwen met een deeltijdbaan meer dan verdubbeld. In 1972

gedecentraliseerd besluitvormingsmodel. Zij kampte namelijk met een gebrek aan grondstoffen, energie en arbeids-

had een kwart van de vrouwelijke beroepsbevolking een
deeltijdbaan.
Verwacht mag worden dat de bevolking van de DDR zal
teruglopen tot ongeveer 16 mln. in 1990. Deze terugloop
wordt veroorzaakt door een daling van het aantal kinderen en

krachten en kon derhalve alleen groeien door een efficie’nter
gebruik van de beschikbare middelen te bewerkstelligen. De
economische hervorming werd voorafgegaan door een voile-

bejaarden. Daar staat tegenover dat de beroepsgeschikte

dig falen van het te ambitieuze zevenjarenplan 1959-1965. Het
Nieuwe Economische Systeem (NES) werd gei’ntroduceerd op

bevolking nog wel enige tijd zal toenemen. Deze toename zal

het zesde SED-congres in 1963 samen met een nieuw lange-

het sterkst zijn in de eerste helft van de jaren tachtig (namelijk

termijnplan voor 1963-1970. De hervorming had tot doel om
de planningsmethoden te rationaliseren, de bedrijven te
bevrijden van al te veel bureaucratische betutteling en met

ongeveer 235.000 personen). Daarna zal de groei van de

beroepsgeschikte bevolking afnemen tot 65.000 personen in
de periode 1986-1990 en na 1990 tot stilstand komen of zelfs
dalen 12).
Bureaucratisch economisch systeem

behulp van een indirect sturingsmechanisme de economic tot

een efficientere produktie te prikkelen.
Om dit mogelijk te maken werd een reeks van maatregelen
genomen 17). Een van de hervormingen in het kader van de

NES had betrekking op de investeringen. De bedrijven
De grondslagen van de DDR-economie werden in 1949

mochten een gedeelte van de netto winst en de afschrijvingen

gelegd. Toen werd de economic gemodelleerdnaar voorbeeld

naar eigen goeddunken gebruiken voor de financiering van

van de ,,socialistische planeconomie” van de Sovjetunie. Het

bedrijfsinvesteringen. In de jaren 1965-1968 openbaarde zich

economisch systeem van de Sovjetunie was ontstaan in de
jaren dertig als onderdeel van een programma dat op een

echter een fundamentele tegenstelling binnen het nieuwe
systeem. De bedrijven investeerden namelijk bij de gegeven

snelle industrialisatie was gericht. Het groeimodel berustte op

prijsstructuur in projecten die niet altijd pasten in de door de
overheid gewenste structurele ontwikkeling. Vandaar dat de
overheid haar greep op de zogenaamde ,,structuurbepalende”

een zo snel mogelijke inschakeling van het gehele arbeids- en
grondstoffenpotentieel. Het accumulatieproces werd centraal

geleid met behulp van een verticaal gestructureerd organisatiesysteem.
De algemene problemen van een dergelijke economic zijn
in de literatuur uitvoerig bediscussieerd. Deze problemen

kunnen op twee noemers worden teruggebracht. In de eerste
plaats is het planningsysteem steeds minder in staat de activiteiten van de ecoViomische agenten te coordineren naarmate een samenleving steeds complexer wo rdt: het planningssysteem is ,,ondercomplex” 13). In de tweede plaats worden
de staatssocialistische landen gekenmerkt door permanente
tekorten. Deze worden veroorzaakt door de expansiedrift en
de investeringshonger van met name de lagere autoriteiten,
die onvoldoende worden beteugeld door een ,,harde” budgetrestrictie 14). Complexiteit en tekorten versterken elkaar over

bedrijfstakken 18) in 1968 weer uitbreidde, ten einde de groei
in deze bedrijfstakken te versnellen. Dit vond zijn weerslag in
de jaarplannen voor 1969 en 1970. In 1969 namen de

investeringen met 15,2% toe en de importen met 21,5% 19).
Deze ,,sprong voorwaarts” leidde tot een verstoring in de
produktie van de sectoren met een lage prioriteit. Steeds meer
investeringsprojecten in deze sectoren liepen vertragingen op.

Het gevecht om de schaarse investeringsmiddelen leidde
tevens tot scherpe prijsstijgingen. De economic werd eind
1970 en met name in 1971 opnieuw gecentraliseerd om de
gerezen moeilijkheden het hoofd te bieden.
Het economisch systeem van de jaren zeventig kwam dus
weer in grote lijnen overeen met het traditionele Sovjet-systeem van de jaren vijftig. De problemen in de jaren vijftig

en weer 15). De problemen die voortvloeien uit de ondercom-

manifesteren zich ook weer in de jaren zeventig. In de tweede

plexiteit van het planningssysteem en het niet functioneren

helft van de jaren zeventig tekent bovendien de ondercomplexiteit van het planningssysteem zich steeds meer af. Er is

van de budgetrestrictie, zijn talrijk. In deze paragraaf zullen
wij enkele van de voor de DDR belangrijke problemen
bespreken.
De DDR kent een overspannen arbeidsmarkt. Dit wordt
veroorzaakt door een — bij een gegeven inelastisch arbeids-

een gebrek aan overleg in het maken van plannen, er vindt
onvoldoende coo’rdinatie tussen de verschillende branches
plaats en de bevoegdheden van de verschillende autoriteiten
overlappen elkaar 20).

aanbod (zie de vorige subparagraaf) — enorme vraag naar
arbeid. Deze vraag is het resultaat van de ook in de DDR
onvoldoende beteugelde expansiedrift en investeringshonger.
De schaarste aan arbeid heeft verschillende gevolgen. In de
eerste plaats zal een ondernemer die regelmatig geconfron-

teerd wordt met fricties in het produktieproces door een
tekort aan arbeid, een neiging hebben daarvan een ,,buffer-

voorraad” aan te leggen. De paradoxale situatie doet zich dus
voor dat hoe groter het macro-economische tekort aan

arbeidskrachten is, hoe groter de micro-economische (interne) werkloosheid wordt. In de tweede plaats leidt een
overspannen arbeidsmarkt tot een verslapping van de arbeidsdiscipline en een vermindering van de kwaliteit van het
geleverde werk. Beide gevolgen van een krappe arbeidsmarkt

beinvloeden de arbeidsproduktiviteit natuurlijk negatief.
De technologische vooruitgang blijft in de DDR evenals in

de overige Comecon-landen achter bij die in de Westerse
landen. Dat wordt niet veroorzaakt door een gebrek aan
onderzoekresultaten, maar meer door desinteresse van in het
bijzonder de bedrijven om deze onderzoekresultaten toe te
passen 16). Voor een deel komt dat doordat de afzet van de

bedrijven min of meer gegarandeerd is, voor een ander deel
door de organisatorische scheiding tussen onderzoek (geconcentreerd bij bij voorbeeld de ministeries) en toepassing (in de
bedrijven).

ESB 21-10-1981

12) D. Cornelsen, GDR: economic reforms, NATO colloquium 1980,
Economic reforms in Eastern Europe and Prospects for the 1980s,
Oxford, 1980, biz. 74.

13) M. Masuch, Kritik der Planung. 1981, hfst. 4.

14) J. Kornai, Economics of shortage, Amsterdam, 1980, biz. 194.

15) Zie bijvoorbeeld M. Ellman, The fundamental problem of
socialist planning, Oxford Economic Papers, jg. 30, juli 1978 en R.

Knaack, The Chinese struggle with orthodox planning, Research
Memorandum nr. 8010, Universiteit van Amsterdam.

16) R. Davies, The technological level of Soviet-industry: an over-

view, in: R. Amann, J. Cooper en R. Davies (red.), The technological
level of Soviet industry. New Haven Londen, 1977, biz. 59.
17) G. Leptin en M. Melzer, op.cit., hfst. 2.

18) De ,,structuurbepalende” bedrijfstakken waren bedrijfstakken
die goederen produceerden die van belang waren voor de automatise-

ring en rationalisatie van produktieprocessen, die het materiaalverbruik konden verminderen en die in hoge mate de vooruitgang in de
toegepaste technologic belichaamden. Zie ook M. Keren, The New

Economic System in the GDR: an obituary, Soviet Studies, jg. 25,
april 1973, biz. 559.
19) G. Leptin en M. Melzer, op. cit., biz. 80.
20) M. Melzer, Combine formation and the role of the enterprise in
East German industry, in: I. Jeffries (red.), The Industrial enterprise in
Eastern Europe, Eastbourne, 1981, biz. 96.

1031

Het tiende Partijcongres

winnen van nieuwe bruinkool ging gepaard mel een enorme

Dejaren zeventig
Gedurende de jaren zeventig vertoonde de economic van de
DDR een gestadige economische groei. Deze groei ging in
vergelijking met de voorafgaande jaren veel minder schoksgewijs. In dit opzicht onderscheidt de economische politick van
Honecker, die Ulbricht in 1971 opvolgde, zichpositief van die
van Ulbricht. Hoewel de gemiddelde groeicijfers van de

bruinkoolproduklie nauwelijks loegenomen. Meer mogelijkheid bood hel besparen op grondsloffen en energie. Gemelen
naar inlernalionale normen is hel gebruik van grondsloffen
en energie in de DDR overmalig. Energiespecialislen zijn
bij voorbeeld van mening dal de energieconsumplie in 1980 in
de induslrie ongeveer 25 a 30% hoger was dan in andere
landen mel een vergelijkbare onlwikkeling 22).
Zoals reeds is gezegd, zal de beroepsbevolking in de jaren

economic van de DDR zeer gunstig zijn in vergelijking met

lachlig slechls weinig loenemen. In de periode 1976-1980 is de

andere Oost- en Westeuropese landen, is het opmerkelijk dat
in de DDR vanaf 1976 de geplande jaarlijkse groeicijfers
echter niet meer zijn gehaald. Dit in tegenstelling tot de
voorafgaande vijf jaar (zie label 3).
De leiding van de DDR wijt dit aan exogene factoren, met
name de ongunstige weersomstandigheden en de drastische

beroepsbevolking ongeveer 1% per jaar loegenomen. Dil
resulleerde echler niel in een toename van het aantal gewerkle
arbeiders werkzaam in een ploegendiensl 2 uur korter.
Hierdoor daalde in de industrie hel gemiddelde aanlal
werkuren per week mel 1,5 in 1977 en mel 0,5 in 1978. Verder

stijging van de prijzen op de wereldmarkt. Deze hebben zeker

werd op 1 januari 1979 hel minimum aanlal vakantiedagen

een rol gespeeld. Maar ook voordat de prijzen van grondstoffen en olie in 1973-1974 gingen stijgen, nam het handelstekort
van de DDR met de Westerse gei’ndustrialiseerde landen al
snel toe (zie label 2). De economische politick die de DDR in

voor volwassenen van 18 op 21 werkdagen gebrachl 23). Dal
belekenl dal de belangrijksle groeifaclor de slijging van de

slijging van de koslen per eenheidprodukl. In 1976-1980 is de

de eerste helfl van de jaren zevenlig voerde, was hier debel

aan. Dil beleid was gerichl op een snelle groei van de
arbeidsproduklivileil via een snelle groei van de invesleringen

en de maleriele en cullurele levensslandaard van de bevolking (zie onder rivalileil mel de Bondsrepubliek). De daar-

voor benodigde exlra import uii de Weslerse landen kon
onvoldoende worden gecompenseerd door exlra export. Het
tekort werd gefinancieerd met leningen. Dat lekorl is in de
loop der jaren alleen maar groter geworden. De DDR heeft
derhalve een grote schuldenlast onlwikkeld. Deze bedroeg
in 1980 ongeveer $ 9 mrd.

Tabel 2. De Handel van de DDR met het Westen, 1970-1979
(in $ X ;0«)
1970

1972

1974

1.378

1.970

3 549

300

545

1976

1978

1979

462
.2

6.167

1.236

1.922

Bron: R. G. Oechsler, GDR trade with the industrial west since 1975: performance and
prospects, Joint Economic Comitlee. 1981, biz. 326.

Vanaf 1975 zijn de grondsloffen- en olieprijzen ook in de

Comecon-landen gaan slijgen. Dil had uileraard repercussies
voor de handelsbalans mel de Comecon-landen, die vanaf

1975 ook een tekort ging vertonen21). Na 1975 slegen de
prijzen verder mel navenanl gevolg voor de schuldenlasl. Dat
betekende dal legen hel eind van de jaren zevenlig de DDR
werd geconfronleerd mel de noodzaak meer aandachl le

schenken aan de exporlbevordering en aan imporlvermindering len einde de onevenwichlige handelsbalans le herslellen
en de beslaande schuldenlasl — waarvan de renlelaslen sleeds

zwaarder.gingen drukken — zoveel mogelijk le verminderen.
Een vermindering van de import van grondsloffen en
energieproduklen kan alleen worden bereikl door een opvoe-

uren. Mel ingang van 1 mei 1977 werd de werkweek voor

arbeidsproduklivileil moel zijn. In hel Vijfjarenplan 1976-

1980 is men er in aanzienlijke male in geslaagd de arbeidsproduklivileil op le voeren. De gemiddelde economische groei
van 4,5% in deze periode is voor ongeveer 90% verklaarbaar
uil de groei van de arbeidsproduklivileil. Deze feilelijke groei
van de arbeidsproduklivileil bleef echler wel achler bij de
geplande groei.
De gebeurtenissen in de periode 1976-1980 hebben een
belangrijke legenstelling in de DDR economic blootgelegd.
Hoewel er in hel vijfjarenplan 1976-1980 sprake was van een
lichte prioriteitenverschuiving len gunsle van de invesleringen, konden deze om polilieke redenen loch niel aanzienlijk
loenemen. Hel veiligslellen van de grondsloffen- en energievoorziening eiste een groot gedeelle van hel invesleringsvolume op. Daarnaasl moesl een gedeelle van de invesleringen
—gegeven hel belalingsbalansprobleem — gebruikl worden
voor de opbouw en ralionalisering van de exportinduslrie.
Dal gold mel name voor dal gedeelle van de exportinduslrie dal was gerichl op hel Weslen. De groei van de export
beslond voor een belangrijk deel uil consumpliegoederen 24).
Dal had Iwee belangrijke negalieve gevolgen. Ten eersle
verminderde hel de beschikbare p’rodukliecapacileil voor
consumpliegoederen voor de binnenlandse markl. Ten
Iweede legde de uilbreiding van de exportseclor — gegeven
haar relalieve arbeidsinlensileil — een zware claim op de
arbeidsmarkl. Waarschijnlijk werden arbeidskrachlen uil
andere secloren aangelrokken, wal een negalief effecl had op
de groei in deze secloren. Beide facloren tezamen hadden een
negatief effect op de arbeidsproduktivileil. Immers, hel
beslag op de invesleringen len behoeve van de grondsloffenen energievoorziening en de exportinduslrie ging len koslen
van de invesleringen len behoeve van een ralionalisalie van
hel beslaande machinepark, die mel name loch voor een
slijging van de arbeidsproduklivileil moel zorgen. Bovendien
belekende de combinalie van een hogere priorileil van de
invesleringen en een geringer aandeel daarin van de invesleringen in de consumpliegoedereninduslrie werkend voor de
binnenlandse markl, dal er minder mogelijkheden waren
voor een slijging van hel reele inkomen, wal niel bevorderlijk

ring van de eigen energieproduklie en een vermindering van

de consumplie van grondsloffen en energie. In hel Vijfjarenplan 1976-1980 werd dan ook veel aandachl geschonken aan
de grondsloffen- en energiebasis. In deze jaren werd 60% van
de invesleringen hieraan besleed. In de energievoorziening
ging de kernenergie een sleeds belangrijkere plaats innemen.
In 1980 voorzag de kernenergie in ca. 12% van de lolale
energiebehoefle, legen 1% in 1970.

Veel aandachl werd ook geschonken aan de bruinkoolproduklie. De exlra invesleringen in deze seclor waren voorna-

melijk nodig om de beslaande produklie le handhaven; hel
1032

21) M. Keren, The return of the Ancien Regime: The GDR in the
1970’s, East European Economics Post-Helsinki, Joint Economic
Committee, augustus 1977, biz. 746.
22) Herwig Haase, GDR, prospects for the 1980’s, NATO Colloquium 1980, Economic reforms in Eastern Europe and prospects for the
1980’s, Oxford, 1980, biz. 175.

23) D Cornelsen, The GDR in a Period of Foreign Trade Diffuculties: Development and Prospects for the 1980’s, Joint Economic Committee, Washington 1981, biz. 304.
24) R. Oechsler, GDR trade with the industrial west since 1975:
performance and prospects, Joint Economic Committee, Washington,

1981, biz. 336.

was voor de arbeidsmoraal. Er bestond dus een tegenstelling
tussen de eisen die aan de economic werden gesteld voortvloeiend uit de zwakke grondstoffen — en energiepositie van

cijfer van de investeringen, maar de groeicijfers per jaar waren
zeer onevenwichtig. De investeringsactiviteit steeg snel aan
het begin van de periode 1976-1980 (7% in 1976 en 8% in

de DDR en het betalingsbalansprobleem, en de noodzaak om

1977) om tegen het einde van deperiode snel te dalen (0,4% in

tot een redelijke groei te komen via een groei van de
arbeidsproduktiviteit.
Door deze tegenstelling bleef de gerealiseerde groeivoet van

1979 en 1% in 1980). Dit is een weerspiegeling van de

5% achter bij de geplande groeivoet van 6%. De groeivoet zou

nog lager zijn uitgevallen, indien men in deperiode 1976-1980
niet regelmatig zou hebben overgewerkt. In 1976 bijvoorbeeld
werd er per persoon zes dagen langer gewerkt dan in 1975 25).
In de tweede helft van de jaren zeventig zijn de geldinkomens sneller gestegen dan in het plan was voorzien, terwijl het

toegenomen ,,investeringsspanning” tegen het einde van het

vorige vijfjarenplan. Ook nu zal weer een groot gedeelte van
de investeringen gaan naarde grondstoffen- en energiesector.
Voorspeld is dat in de jaren tachtig voor iedere ton bruinkool

een twee keer zo groot bedrag aan investeringen nodig is dan
in de jaren zeventig.
Evaluatie

aanbod van consumptiegoederen bij de plancijfers achterbleef. De DDR economic wordt momenteel gekenmerkt door
inflatoire spanningen, die zich onder andere uit in snel
toenemende spaardeposito’s. In 1979 was er een tekort aan
vele goederen. Sommige goederen werden zelfs helemaal niet

meer aangeboden. Het is begrijpelijk, dat het bestaan van de
,,Exquisit”- en ,,Delikat”-winkels, waarin luxe goederen

tegen Westduitse marken worden verkocht, voor velen een
doom in het oog werden. In de zomer van 1979 hebben de

In label 3 worden de richtsnoeren voor het komende
vijfjarenplan nog eens naast de geplande en gerealiseerde
cijfers van de twee vijfjarenplannen in de jaren zeventig gezet.

Tabel 3. Streefcijfers en uitkomsten van de vijfjarenplannen
1971-1975, 1976-1980 en 1981-1985 in procentuele verande-

ringen

autoriteiten geprobeerd de zwevende koopkracht in te dammen middels prijsstijgingen. Het is duidelijk dat in deze
situatie de toch al niet te grote loonsverhogingen nauwelijks

een stimulans hebben betekend voor een verbetering van de
arbeidsprestaties.

Het Vijfjarenplan

1981-1985

Het tiende Partijcongres van de SED heeft in april 1981 de
…Direktive” vastgesteld voor het komende vijfjarenplan voor

de ontwikkeling van de economic van de DDR voor de
periode 1981-1985. In dat plan wordt een ,,verdere verhoging

van het nationale inkomen en culturele levenspeil van de
bevolking” nagpstreefd. Het daarvoor vereiste hoge groeipercentage van 5% per jaar moet in zijn geheel komen uit een
verhoging van de arbeidsproduktiviteit en een efficienter
gebruik van grondstoffen en energie.
Immers, ook in het komend vijfjarenplan zal de beroepsbevolking weinig toenemen. Dat geldt ook voor de bruinkool-

produktie en de energievoorziening. De Sovjetunie is niet
langer bereid om haar export van grondstoffen en energie aan

te passen aan de behoefte van de DDR, zelfs niet als het haar
prijzen kan verhogen. In 1981-1985 zullen dezelfde hoeveelheden kolen en koper als in het vorig vijfjarenplan worden
geleverd,terwijl de olieleveranties niet meer dan met ongeveer
1% per jaar zullen toenemen 26). Vandaar de logische

conclusie in het vijfjarenplan, dat ,,de groei van het nationaal
inkomen … steeds meer (moet komen) uit een verlaging van

het produktieverbruik” 27). Het is de bedoeling dat in 1985 de
behoefte aan arbeid met 10 a 20% in de grote bedrijven zal zijn
verminderd. Hiertoe is men in 1980 een campagne gestart

onder het motto ,,minder arbeiders produceren meer” 28).
Verder hoopt men in het vijfjarenplan te komen tot een

relatieve besparing van 65,7 mln. ton buinkool, 2 mln. ton

1971-1975

plan
Nationaal inkomen . .
Industriele produktie .

uitkomst

27
34
28-30
21

30,3
36,1
26
26,6

1976-1980
uitkomst
25,4
34-36
32,2
29-31
27
20-22
24,9

plan
27-30

1981-1985
plan
28-30
31-33
9-11

20-22

Bron: Neues Deutschland, I I april 1981 en 15 april 1981; D. Lascelles, Comecon to 1980,
London 1976; DIW, Wochenbericht, 1981, nr. 25.

Uit deze label blijkt duidelijk de economische trend van de
jaren zeventig in de DDR. De groeicijfers waren in hel

algemeen zeer behoorlijk, zeker in vergelijking mel de
omliggende Oost- en Westeuropese landen. Hel is misschien

gerechtvaardigd om in dit verband zelfs van een klein
,,Wirflschaflswunder” le spreken. Ook koml duidelijk de

irendbreuk halverwege de jaren zevenlig naar voren. De
plancijfers van hel Vijfjarenplan 1976-1980 werden daarenle-

gen niet gehaald. Aan deze omslag ligl de aan hel begin van
deze paragraaf beschreven legenslelling lussen de eisen die
aan de economic worden gesleld voortvloeiend uit de zwakke

grondsloffen- en energieposilie en hel belalingsbalansprobleem, en de noodzaak om lol een redelijke groei te komen via
een groei van de arbeidsproduktivileil, len grondslag. Wanneer wij zien dal de ,,Direklive” voor hel komende vijfjarenplan zelfs hoger zijn dan de plancijfers van 1976-1980, dan zijn

er Iwee mogelijkheden. Of de ,,Direklive” zijn te ambitieus, of
de tegenslelling zal in het komend vijfjarenplan minder zijn
invloed laten gelden. Lalen wij dil eens nagaan.
Wij hebben gezien dal de beroepsbevolking in 1981-1985

weinig zal toenemen. Deze stijging is in ieder geval minder
dan die in de afgelopen periode. Vandaar dat nog meer dan in
het verleden de groei uit stijging van de arbeidsproduktivileit

staal en 1 mln. ton cement 29). Aan de technische vooruitgang

zal moeten komen. De zwakke grondstoffen- en energieposi-

wordt grote aandacht geschonken. ,,Groei wordt boven alles
mogelijk gemaakt door een consequent gebruik maken van de

zijn dan daarvoor. De import uit de Sovjetunie zal niet

wetenschappelijke technische vooruitgang” 30). Voor deze
vooruitgang is een aantal speerpuntindustrieen aangewezen
(micro-eleclronica,compulertecnniek enz.). Daarnaast streeft

lie van de DDR zal in de jaren tachtig nog meer een bottleneck
toenemen en de eigen bruinkoolproduktie gaal mel steeds

hogere kosten gepaard. De leiding van de DDR verwachl, dal
de speerpunlinduslrieen zorg zullen dragen voor een oplos-

men naar een verdergaande automatisering van de produktie
en organisatie. Deze speerpuntindustrieen zullen naast de

machine-industrie moeten zorg dragen voor een grotere
export, waarbij meer dan voorheen rekening moet worden

gehouden met de buitenlandse vraag.
Zeer opmerkelijk is dat de geplande groei van de investerin-

25) G. Leptin en M. Melzer, op. cit., biz. 177.

gen uitzonderlijk laag is, namelijk 1,8 – 2,1% gemiddeld per

26) H. Haase, op. cit., biz. 173.

jaar. Dit is het doortrekken van een trend die zich al in het
vorige vijfjarenplan openbaarde. Weliswaar was het gemiddelde groeicijfer in overeenstemming met het geplande groei-

29) Neues Deutschland, 15 april 1981.

ESB 21-10-1981

27) Neues Deutschland, 11 april 1981.
28) H. Haase, op. cit., biz. 170.
30) Idem.
1033

sing van het betalingsbalansprobleem. Dat is echter niet
waarschijnlijk. Het aandeel van de handel met het Westen in

de totale handel is de laatste jaren gedaald. In de periode
1976-1979 steeg de export naar het Westen met gemiddeld
6,6% per jaar; in dezelfde periode steeg de handel met de
overige Comecon-landen gemiddeld met 10,4% 31). In die

handel met de Comecon-landen groeide de export van
elektronica en elektrische apparatuur echter veel minder snel
dan bij voorbeeld die van machines. Hieraan verbindt Ke-

ren 32) de conclusie dat de Comecon-landen liever machines
uit de DDR importeerden dan elektronica. Dit betekent dat
de positie van de DDR in de Comecon met zich brengt dat zij
zich moeten toeleggen op produktie die vanuit het oogpunt
van geografische positie, grondstoffenvoorraad en aanwezige

technische kennis niet optimaal is en die bovendien niet de
grootste groeimogelijkheden biedt. Waarschijnlijk zal deze
tendens zich in de jaren tachtigvoortzetten. De conclusie lijkt
dan ook onontkoombaar dat de factoren die de groei van de
economic in de jaren zeventig belemmerden, namelijk schaarste aan arbeid, grondstoffen en energie en een serieus

betalingsbalansprobleem, in het komend vijfjarenplan zullen
doorwerken.
Voor de oplossing van deze problemen zullen vele middelen
benodigd zijn. Dat geldt ook voor noodzakelijke groei van de
consumptiegoederenindustrie en voor een verdere rationali-

satie van de bestaande kapitaalgoederenvoorraad, wat nodig
is voor het verkrijgen van de gewenste stijging van de
arbeidsproduktiviteit. Deze claims gaan de geplande groei
van investeringen van gemiddeld 2% per jaar ver te boven. Dit

maakt dus de haalbaarheid van de ,,Direktive” voor het
vijfjarenplan 1981-1985 zeer twijfelachtig.
De economic van de DDR en daarmee haar groeimogelijkheden in de toekomst zou aanmerkelijk gebaat zijn bij een

problemen, die een nadelige invloed op de ontwikkeling van
de economie hebben gehad. Voor een deel zijn deze proble-

men specifiek voor de DDR, zoals de gevolgen van de deling
van Duitsland en een gebrek aan grondstoffen en voor een deel
zijn deze problemen inherent aan elk staatssocialistisch land,
zoals een krappe arbeidsmarkt, een autarkische economie en

een gebrekkig functionerend economisch systeem.
Een aantal van deze factoren, met name de schaarste aan
arbeid, grondstoffen en energie en het relatief achterblijven

van de technologische ontwikkeling, hebben samen met de
oliecrisis het gezicht van de jaren zeventig bepaald. Hoewel de

groeicijfers voor de gehele periode zeer redelijk zijn (men kan
zelfs spreken van een klein ,,Wirtschaftswunder”), zijn zij

verantwoordelijk voor een omslag in de groei na 1975. De
middelen benodigd om deze bottlenecks te overwinnen, lieten

namelijk weinig ruimte over voor de particuliere consumptie
en voor rationalisatie van de bestaande kapitaalgoederenvoorraad, wat de gewenste stijging van de arbeidsproduktiviteit niet ten goede kwam. Deze dating van de groei zal zich
naar verwacht ook in de jaren tachtig doorzetten. De

,,Direktive” voor het vijfjarenlan 1981-1985, die uitgaan van
een hogere groei dan in de voorafgaande periode, zijn dan ook
rijkelijk optimistisch.
Deze neergaande lijn zou misschien kunnen worden omge-

bogen door het vergroten van de autonomie van de bedrijven.
De economie verbruikt namelijk meer grondstoffen, energie
en arbeid dan — gemeten naar internationale maatstaven
—nodig is. Een economische hervorming zou dit verbruik
misschien kunnen verminderen. Dit ligt echter niet in lijn der

verwachtingen. Eventuele veranderingen zullen eerdergericht
zijn op een verbetering van het gecentraliseerde planningsysteem.

nieuwe hervorming van het economisch systeem. De econo-

Ruud Knaack

mic heeft namelijk nog grote mogelijkheden die niet worden
benut door het gebrekkig functioneren van het economisch

systeem. De consumptie van grondstoffen en energie is,
gemeten naar internationale maatstaven, buitengewoon
hoog. De arbeidsproduktiviteit is nog betrekkelijk laag. Ook
in de DDR komt in zekere mate verborgen werkloosheid
voor. Dat wordt mede veroorzaakt doordat de factor arbeid

buitengewoon goedkoop is. De arbeidskosten maken bij
voorbeeld in de Industrie minder dan 15% van de totale

kosten uit 33).
Een nieuwe economische hervorming in de vorm van een
decentralisatie van de besluitvorming ligt echter niet in de lijn

der verwachting. In 1978 heeft een belangrijke organisatorische verandering plaatsgevonden. Het traditionele systeem

van drie bestuurslagen is terruggebracht tot twee bestuurslagen. De branche-organisaties, VVB’s (Vereinigung Volksei-

gene Betriebe) zijn ontbonden en nieuwe organisaties (,,Kombinate”) zijn gevormd op het niveau van de bedrijven. Begin
1980 waren er bijvoorbeeld in de industrie 110 ,,Kombinate”,
waarbinnen het wetenschappelijk-technisch onderzoek voile-

dig was geconcentreerd 34). Men hoopt dat de vermindering
van het aantal bestuurslagen van drie naar twee een efficientere verstrekking en verwerking van informatie tot gevolg zal
hebben. Verder hoopt men door het industriele onderzoek bij

de bedrijven zelf te concentreren, de technische vooruitgang
in de industrie te versnellen. Verwacht mag worden dat
eventuele nieuwe hervormingen meer gericht zullen zijn op de
verbetering van het planningssysteem en de technologic dan

op een verandering van coordinatiemechanisme. In de jaren
tachtig zullen de wachtwoorden ,,lange-termijnplanning” en

,,rationalisatie” zijn. Of men hiermee in staat zal zijn de
inherente zwakheden van het economisch systeem te overwinnen, is zeer twijfelachtig.
Conclusie

De DDR kampt vanaf haar bestaan met een groot aantal
1034

31) D. Cornelsen, op. cit., biz. 312.
32) M. Keren, op. cit., biz. 742.
33) H. Haase, op. cit., biz. 169.
34) D. Cornelsen, op. cit., biz. 316.

Auteur