Ga direct naar de content

Nederlandse industrie en internationale concurrentie (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 5 1980

Nederlandse industrie en internationale
concurrentie (I)
Projecties van marktpenetratie, concurrentievermogen en
effecten op de werkgelegenheid voor de periode 1978-1986
DRS. J. KOL* – PROF. DR. L.B.M. MENNES*”
De export van industriëleprodukten is van vitaal belang voor de Nederlandseeconomie.
Het is algemeen bekend dat de Nederlandse concurrentiepositie thans
echter onder druk staat. In dit artikel worden inzake de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrietot 1986 projectiesgepresenteerdvan de
marktpenetratie van buitenlandse aanbiedersop de Nederlandse markt
en van de marktpenetratie van Nederlandseproducenten op buitenlandse markten.
Daarbij worden 17 sectoren onderscheiden. Ook wordt een onderscheidgemaakt tussen de
handel met ontwikkelingslanden en die met ontwikkelde landen.
Met behulp van deze projecties worden vervolgens de werkgelegenheidseffecten berekend
van verschuivingen in de handel met het buitenland.

Inleiding
Een tweetal jaren geleden berichtten wij in dit blad over de
eerste resultaten van een onderzoek naar de invloed van de
internationale handel in industriële goederen op de Nederlandse economie 1). Deze resultaten hadden betrekking o p de
periode 1970- 1974. Inmiddels is dit onderzoek uitgebreid, in
die zin dat nu berekeningen voor 1978 en projecties voor de
jaren 1982 en 1986 ter beschikking zijn 2). De analyse heeft
betrekking op de verwerkende industrie, en wel de 17 industriële sectoren, die in de Nederlandse input-outputtabellen
worden onderscheiden. Zoveel mogelijk zal de handel met
ontwikkelingslanden (LDC) worden onderscheiden van die
met de ontwikkelde landen (DC).
In dit artikel zullen allereerst projecties worden gepresenteerd van de relatieve aandelen van buitenlandse en binnenlandse aanbieders op de Nederlandse markt voor industriële
produkten voor de jaren 1978, 1982 en 1986. Vervolgens
wordt nagegaan in hoeverre het aandeel van de Nederlandse
producenten van industriële goederen o p buitenlandse markten zal veranderen. Gezamenlijk geven deze schattingen een
kwantificering van de mate waarin het concurrentievermogen
van de Nederlandse industrie t.o.v. buitenlandse producenten
zich zal wijzigen. Daarna zullen de effecten van deze veranderingen in het concurrentievermogen o p de produktie en de
werkgelegenheid worden geschat.
In een tweede artikel, dat volgende week in ESBverschijnt,
zullen de inkomens- en werkgelegenheidseffecten van uitbreiding van de Nederlandse in- en uitvoer van industriële produkten worden gepresenteerd. Ook zullen dan de effecten van
de wijzigingen in de goederensamenstelling van de Nederlandse in- en uitvoer van industriële produkten, met name o p de
werkgelegenheid, aan de orde komen. Ten slotte zal een
vergelijking worden gemaakt met enige projecties van industriële werkgelegenheid die zijn gepresenteerd in het onlangs
verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid over de plaats en toekomst van d e Nederlandse industrie.
Zoveel mogelijk zullen de door ons gemaakte projecties
worden vergeleken met corresponderende ontwikkelingen in
de periode 1970- 1978. De gebruikte projectiemethode is er

een uit de tijdreeksanalyse, en wel de methode van evenredige
correctie volgens de variant van Winters 3). Voor toepassing
van tijdreeksanalyse voor economische variabelen wordt deze
methode, ingeval het aantal waarnemingen overeenkomt met
dat van het onderhavige onderzoek, in het algemeen aanbevolen 4). Bij aanpassing van het mathematischverband tussen het
verloop van de tijd en dat van de beschouwde variabele aan de
waarnemingen bestaat de mogelijkheid om voor elke industriële sector te komen tot een onderlinge afstemming van de
projecties van de produktie, de invoer, de uitvoer, de arbeidsproduktiviteit en de werkgelegenheid. Zo resulteren de projecties voor de eerstgenoemde drie variabelen gezamenlijk in
een projectie van de omvang van de binnenlandse markt die
eveneens de lijn der verwachtingen moet volgen 5).

* Verbonden aan het Centrum voor Ontwikkelingsprogrammering
van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
** Hoogleraar Ontwikkelingsprogrammering aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en adjunct-directeur van het Nederlands Economisch Instituut.
De auteurs zijn dank verschuldigd aan J. Swank voor zijn assistentie
bij de rekenwerkzaamheden.
I) Drs. K. A. Koekkoek, drs. J. Kol. prof. dr. L. B. M. Mennes, De
Nederlandse industrie: concurrentievermogen,comparatievevoordelen en goederensamenstelling van de internationale handel ( l , 11, III),
ESB, resp. 19juli 1978, 26 juli 1978 en 2 augustus 1978.
2) Deze resultaten zijn gebaseerd op een onderzoek betreffende de
herstructurering van de Nederlandse economie in het kader van de
ontwikkelingssamenwerking. Het werd uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut en het Centrum voor Ontwikkelingsprogrammering in opdracht van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en diens ambtgenoot van Economische Zaken.
3) Zie bijvoorbeeld ir. E. G. F. van Winkel en D. J. Fraser B.Sc.,
Tiidreeksvoorspellingenen hun bewaking, Samsom. Alphen aan den
Rijn/ Brussel, 1970; George E. P. Box en Gwilym M. Jenkins, Time
series anaívsis,forecasiing and conrrol. H oldenday. San Franciscol
Londen, 1977.
4) Zie bijvoorbeeld C. W. J. Granger en Paul Newbold, Forecasring
economic time series. Academic Press, New York/San Francisco/
Londen, 1977.
5) De auteurs zijn dank verschuldigd aan prof. dr. R. Harkema,
Econometrisch Instituut, Erasmus Universiteit Rotterdam, voor zijn
adviezen inzake de projectiemethode. Uiteraard is hij niet verantwoordelijk voor de resultaten van het onderzoek.

Marktpenetratie
De concurrentiepositie van de Nederlandse industrie is
relevant met betrekking tot twee markten: de binnenlandse
(Nederlandse) markt en de buitenlandse markt of markten.
Voor de binnenlandse markt maken wij gebruik van het
begrip marktpenetratie dat wordt gedefinieerd als het aandeel
van buitenlandse aanbieders in het binnenlands verbruik. Als:
X = binnenlandse produktie (bruto, tegen factorkosten, in
mln. gld.);
M = invoer (in mln. gld.);
E = uitvoer (in mln. gld.);

+

zodat X
M – E = binnenlands verbruik (,,apparent
domestic consumption”), dan is het aandeel van de invoer in
het binnenlandse verbruik ofwel marktpenetratie:

Indien de teller M vervangen wordt door MLDC, de invoer
vanuit de ontwikkelingslanden, dan resulteert de marktpenetratie vanuit die landen; wordt M vervangen door MDC, dan
is daarmee de marktpenetratie vanuit de ontwikkelde landen
gegeven.
De schattingen van de marktpenetratie zijn samengevat in
een viertal tabellen. De resultaten voor de industrie als geheel
worden besproken aan de hand van tabel l. De daarop
volgende drie tabellen geven een overzicht van de ontwikkelingen per sector.
De door ons berekende marktpenetratiecijfers wijken af
van die vermeld in het Centraal Economisch Plan 1980 omde
volgende redenen. In de eerste plaats vanwege verschillen in
de methode van toerekening van handelsstromen naar de
verschillende bedrijfstakken; in de tweede plaats zijn er
verschillen in de wijze waarop voorraden zijn meegerekend; in
de derde plaats zijn er verschillen in prijzen (fob en cif in
tegenstelling tot produktiewaarde); ten vierde is bij ons de
handel met de centraal geleide economieën niet in de beschouwingen betrokken.

De industrie als geheel
Tabel 1 bevat de marktpenetratiecijfers voor de industrie
als geheel, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen de totale
industrie inclusief de aardolie-industrie en exclusief deze
sector. Dit is gedaan vanwege het bijzondere karakter van
deze industrie: niet alleen is de invoer van aardolie en van
aardolieprodukten in de industriële invoer vanuit ontwikkelingslanden erg overheersend (bijvoorbeeld ruim 70% in
1978), maar ook kunnen ruwe olie en sommige aardolieprodukten niet als echt concurrerend met binnenlandse produktie worden beschouwd.

Tabel I . Marktpenetratievoor de Nederlandse industrie over
de periode 1970-1986 in procenten van het binnenlands
verbruik en gemiddelde jaarlijkse groei daarvan over de
perioden 1974 – 1978 en l978 – 1986
Marktpenetratie
lexcl. aardolie-industrie)

LDC
1970. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1974. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1978. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1982. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1986. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Groei 1974- 1978 . . . . . . . . . . . . . .
Groei 1978- 1986 . . . . . . . . . . . . . .

ESB 29-10-1980

DC

TOTAAL

Marktpenctratie
(incl. aardolie-industrie)

LDC

DC

TOTAAL

Uit de cijfers van tabel 1 blijkt, dat de totale marktpenetratie voor de industrie als geheel (exclusief de aardolie-industrie) naar verwachting zal blijven stijgen, zodat in het begin
van de jaren tachtig de Nederlandse markt voor industrieprodukten voor meer dan de helft door buitenlands aanbod zal
worden voorzien. Inclusief de aardoliesector is dit punt nu
reeds gepasseerd.
De marktpenetratie vanuit de ontwikkelingslanden blijft
voor de industrie als geheel onbeduidend wanneer de aardolie-industrie buiten beschouwing wordt gelaten, en zal naar
verwachting in 1986 nog geen 5% bedragen. De marktpenetratie vanuit de ontwikkelde landen blijft dus van veel grotere
betekenis.
Uit de cijfers voor de gemiddelde jaarlijkse groei blijkt dat
de marktpenetratie zal blijven toenemen, maar in mindere
mate dan in het verleden het geval was. Wel zal het naar
verwachting zo blijven, dat de groei van de marktpenetratie
vanuit de ontwikkelingslanden groter zal zijn dan van die
vanuit de overige landen. Voor de periode 1978- 1986 wordt
de groei geschat op respectievelijk 3,6%(LDC), en 0,5%(DC)
per jaar.

De ontwikkeling per bedrijfstak
De verwachte ontwikkelingen in de marktpenetratie voor
de afzonderlijke bedrijfstakken voor de periode l978 – l986
zijn weergegeven in tabel 2. Het blijkt, dat wat reeds besproken werd voor de industrie als geheel, ook geldt voor de
afzonderlijke bedrijfstakken: de marktpenetratie vanuit de
ontwikkelde landen zal naar verwachting – vele malen groter blijven dan vanuit de ontwikkelingslanden. Er is hierop
één traditionele uitzondering: de aardolie-industrie, waarbij
de invoer vanuit de ontwikkelingslanden die vanuit de ontwikkelde landen vele malen overtreft. De totale marktpenetratie in de sector aardolie en aardolieprodukten zal zich naar
verwachting rond de 70% blijven bewegen. Een zelfde waarde
wordt voor de chemie verwacht, maar hier is het aandeel van
de ontwikkelingslanden weer verwaarloosbaar. Uit de cijfers
van tabel 2 blijkt verder, dat de marktpenetratie in de voedings- en genotmiddelensectoren, tamelij k ver beneden het
gemiddelde zal blijven. Geheel anders zijn de ontwikkelingen
in de sectoren textiel, kleding en Ieder en schoenen, waar een
zeer omvangrijke totale marktpenetratie wordt verwacht van
rond de 80%. Daarvan zal naar verwachting een zeer groot
gedeelte van 25 a 30% voor rekening van de ontwikkelingslanden komen. De groei van de invoer vanuit de ontwikkelingslanden is bovendien sterk, terwijl de marktpenetratie vanuit
de ontwikkelde landen een neiging tot dalen vertoont. Dit
suggereert de tendens, dat in deze sectoren de ontwikkelingslanden bezig zijn niet alleen de Nederlandse aanbieders maar
tevens aanbieders uit de overige ontwikkelde landen te verdringen.
In de sectoren van de basismetaal, metaalprodukten en
machines, elektrische produkten en elektronica en transportmiddelen wordt vanuit de ontwikkelingslanden een zeer
geringe marktpenetratie-verwacht, die echter bij de eerste drie
van de genoemde sectoren wel sneller dan gemiddeld zal
groeien.
Ten einde de gegevens van tabel 2 samen te vatten zijn deze
in een soort van frequentieverdeling gerangschikt in de
tabellen 3 en 4. Tabel 3 bevat een opsplitsing van de industriesectoren naar omvang en groei van de marktpenetratie vanuit
de ontwikkelingslanden. Als scheidslijn is daarbij aangehouden het gemiddelde van de omvang en de groei van de
marktpenetratie vanuit de ontwikkelingslanden voor de industrie als geheel (exclusief de aardolie-industrie). Tabel 4 bevat
op overeenkomstige wijze een opsplitsing van de industriesectoren met betrekking tot omvang en groei van de de marktpenetratie vanuit de ontwikkelde landen. Daarbij is vanwege
haar specifieke karakter de aardolie-industrie buiten beschouwing gelaten.
Uit de samenvattende tabellen 3 en 4 blij kt nog weer eens de

kwetsbare positie waarin de sectoren textiel, kleding, leder en
schoenen zich naar verwachting zullen blijven bevinden in het
bijzonder door omvang en groei van de marktpenetratie
vanuit de ontwikkelingslanden. Ook de sectoren metaalprodukten en machines en de elektrotechnische industrie ondervinden naar verwachting een sterke groei van de marktpenetratie, zowel vanuit de ontwikkelingslanden als vanuit de
ontwikkelde landen.

Tabel 3. Indeling van de industriesectoren naar omvang (in
1986) en groei (1978 – 1986) van de marktpenetratie vanuit de
ontwikkelingslanden

<

groei lager
dan het
gemiddelde
voorde
industrie

Concurrentievermogen

In het bovengenoemde artikel (zie voetnoot I) hebben wij
het begrip concurrentievermogen geïntroduceerd. Voor alle
duidelijkheid zullen wij onze omschrijving van dit begrip nog
kort herhalen. Een constant aandeel van de invotr in het
binnenlands verbruik kan worden beschouwd als een indicatie dat de concurrentiepositie van binnenlandse producenten
t.o.v. buitenlandse aanbieders niet is veranderd, althans op de
binnenlandse markt. Anderzijds betekent een hogere waarde
van de marktpenetratie (P) in bijvoorbeeld 1986 ten opzichte
van 1978, dat buitenlandse aanbieders aan concurrentiekracht ten opzichte van binnenlandse producenten hebben
gewonnen. Bij een geringere marktpenetratie is het tegenovergestelde het geval. In formulevorm kan men het aandeel van
de invoer in het binnenlands verbruik in twee opeenvolgende
jaren I en 2 als volgt uitdrukken:

r

Omvang vande marktpenetratie
omvang kleiner dan het
gemiddelde voor de industrie
4.8%

< 3;6%
perjaar
groei hoger
dan het
gemiddelde
voor de
industrie
> 3.6%
perjaar

omvang groter dan het
gemiddelde voor de industrie
4.8%

>

Voedingsmiddelen
(ovenge produkten)

Drankenen tabak
Papier
Chemie
Transportmiddelen

Hout en meubelen

jrafische indurtrie. uitgcverIJen
3ouwmaterialcn
Pasismetaal
kietaalprodukten
en machines
3ekrroiechniache induhtrie

Textiel
Kleding
Leder en schoenen
Opti\che en
overige indubtric

Tabel 4. Indeling van de industriesectoren naar omvang (in
1986) en groei (1978- 1986) van de marktpenetratie vanuit de
ontwikkelde landen

Omvanevan de marktoenetratie
omvang kleiner dan het
gemiddelde voor de industrie
46.3%

Indien het aandeel van de invoer in het binnenlands verbruik constant was gebleven dan zou de invoer injaar 2gelijk
zijn geweest aan:

<

omvang groterdan het
gemiddelde voor de industrie
> 46.3;

groei lager
dan het
gemiddelde
voor de
industrie
< 0.5%
perjaar

Textiel
Kleding
Leder en schoenen
H o u t e n meubelen
Optischeen overige
industrie

groei hoger
dan het
gemiddelde
voor de
industrie

Voedingsmiddelen
Iveehouderijprodukicn)
Voedingwmddelen
(overige produkten)

>0.5%

Het verschil tussen de aldus berekende omvang van de
invoer ( : en de feitelijke, waargenomen invoer (M,)
M)
betreft derhalve het gedeelte van het binnenlands verbruik,
waarin de wijziging in het concurrentievermogen van Nederlandse ten ovzichte van buitenlandse aanbieders tot uiting
komt. Het wordt binnenlands afietresultaat genoemd; in
symbolen:

Bouwmaterialen etc
Basismetaal

Drankenen tabak
Grafische industrie,
uitgeverijen

Papier
Chemie
Metnalprodukten en
machine\
Elektrotechnische
industrie
Transportmiddelen

perjaar

Tabel 2. Marktpenetratie per industriële bedrijístak over de periode 1978-1986 in procenten van het binnenlands verbruik
en de gemiddelde,jaarlijkse groei daarvan over de periode 1978- I986 in procenten
LDC
Sector

1978

1986

Totaal

DC
groei
1978-1986

1978

1986

groei
1978-1986

1978

1986

groei
1978- 1986

Voedingsmiddelen(veehouderijprodukten). . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voedingsmiddelen (overige ~ r o d u k t e n ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drankcn.tabak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Textiel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Leder, schoeisel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hout,meubelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Papier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grafische industrie. uitgeverijen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aardolie-industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chemixheindustrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bouwmaterialen. glas, aardewerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Basismetaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Metaalprodukten. machines. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Eleklrotechniwhe induriric . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transportmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Optircheen overige industrie a) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal industrieíexcl. aardolie-industrie). …………………
a) I resultaten boor de o p t i c h e en overige industrie illurlreren her re\tportkarakter van dele sector alsmede de verschillen i n cla\rificatie wat betreft prcduktie en buitenlandse handel
k
(Siandaard Bedrijf%Indeling en Standard Internalional Trade Clarsification).

1212

Men spreekt van:
binnenlands afzetverlies indien
– binnenlandse afzetwinst indien

M3

– M,

MT – M,

< O; en van
> O.

Het binnenlandse afzetresultaat moet worden vergeleken
met de mogelijke afzetwinsten of -verliezen o p de buitenlandse markten ten gevolge van een verandering van de uitvoer
tussen de jaren 1 en 2. Een toename van de uitvoer veronderstellend (E2 >E,) moet eigenlijk slechts rekening gehouden
worden met dat gedeelte van de uitvoerstijging, dat het gevolg
is van toegenomen concurrentiekracht. Een schatting hiervan
wordt bijvoorbeeld verkregen door slechts dat gedeelte van de
uitvoerstijging te nemen, dat uitgaat boven de gemiddelde
stijging van de totale invoer van het betreffende produkt door
de betrokken moeD van landen. ten o ~ z i c h t ewaarvan de
ontwikkeling in het concurrenti&ermo~en wordt bepaald.
Een gelijkblijvend aandeel van de Nederlandse uitvoer in de
totale invoer van de betrokken landengroep wordt dan gezien
als het gelijk blijven van de concurrentiekracht van de Nederlandse aanbieders op de betreffende buitenlandse markt; in
symbolen:
u

.

waarbij Hz is de totale invoer van het beschouwde land of
landenblok in jaar 2, en H, hetzelfde voor jaar 1.
Het verschil tussen de aldus berekende omvang van de
uitvoer (E;) en de feitelijk waargenomen uitvoer (E,) is dan
een maatstaf voor de verandering in concurrentiekracht van
de Nederlandse producenten o p de betreffende exportmarkt.
Het wordt buitenlands afzetresultaat genoemd; in symbolen:

Men spreekt van:
buitenlandse afzetwinst indien E, E > 0;
;
– buitenlands afzetverlies indien E, – E; Door het binnenlandse en het buitenlandse afzetresultaat
samen te voegen ontstaat een totaalindruk van de ontwikkeling van het concurrentievermogen: het totale afzetresulraat 6).
Voor de 17 Nederlandse industriesectoren zijn o p deze
wijze de afzetresultaten berekend. Een afzetwinst van bijvoorbeeld f. 200 mln. betekent uiteraard voor een relatief kleine
sector een belangrijker vooruitgang dan voor een omvangrijke sector. O m de industriesectoren dan ook onderling te
kunnen vergelijken zijn de afzetresultaten gerelateerd a a n de
produktie-omvang per sector. Deze verhoudingscijfers worden procentuele afzetresultaten genoemd, ook weer onderscheiden in binnenlands, buitenlands en totaal 7). Afzetresultaten representeren produktieverliezen of -winsten ten
gevolge van veranderd concurrentievermogen en hebben
derhalve ook effecten voor de werkgelegenheid. Ook deze

werkgelegenheidseffecten worden in de volgende tabellen
gepresenteerd, eerst voor de industrie als geheel, vervolgens
voor d e afzonderlijke bedrijfstakken.

De industrie als geheel
De ontwikkelingen in het concurrentievermogen voor de
industrie als geheel zijn weergegeven in tabel 5 aan de hand
van de procentuele afzetresultaten, alsmede de werkgelegenheidseffecten. Het onderscheid in handelsrelaties met de
ontwikkelingslanden en met de ontwikkelde landen is ook
hier weer aangebracht. De resultaten hebben betrekking o p de
industrie als geheel, behoudens de aardolie-industrie, vanwege het reeds gememoreerde bijzondere karakter van deze
industrie. In tabel 5 zijn niet alleen de projecties voor
1978- 1986 gepresenteerd, maar ook zijn ter referentie de
gegevens over twee vroegere perioden, 1970- 1974 en
1974- 1978, opgenomen.
Naar verwachting zal de Nederlandse industrie in de toekomst aan concurrentiekracht verder inboeten. Blijkens de
cijfers in tabel 5 wordt voor de periode 1978- 1986 een totaal
afzetverlies verwacht van 3 3 % van de produktie in 1986.
Voor bijna 90% wordt dit verlies gerealiseerd o p de binnenlandse markt e n voor slechts 10% op de exportmarkten. Deze
concentratie van verliezen op de binnenlandse markt is nog
nadrukkelijker dan in de voorgaande periode 1974- 1978,
waar blijkens de tabel van het totale afzetverlies van 3,496 nog
een gedeelte van 0,996, of wel ruim een kwart, aan de exportmarkten kon worden toegeschreven. In de periode 1970-1974
was er nog een aanzienlijke winst o p de exportmarkten, die de
verliezen o p de binnenlandse markten meer dan compenseerde. Dit was voor het overgrote deel toe te schrijven aan de zeer
gunstige exportontwikkeling van de sector chemie. Deze
ontwikkeling sloeg na 1974 geleidelijk o m in het tegendeelen,
doordat in andere sectoren geen omvangrijke verbeteringen
plaatsvonden, had dit tot gevolg dat op de exportmarkten
over het algemeen negatieve afzetresultaten werden geregistreerd. Maar, zoals gezegd, de negatieve resultaten o p de
binnenlandse markt zijn van veel groter omvang geweest en,
naar verwachting, zullen zij dit in de toekomst in toenemende
mate zijn.

6) Gegeven het gekozen niveau van aggregatie is het verdedigbaar dat

bij het berekenen van het concurrentievermogen, produktie, invoer
en uitvoer in lopende prijzen worden uitgedrukt. Zo kunnen bijvoorbeeld verschillen in kwaliteitswijzigingtussen in- en uitvoer worden
meegenomen.
7) Een constante relatieve exportpositie of een constant binnenlands
marktaandeel impliceert volgens onze definitie een onveranderd
concurrentievermogen. Dit kan echter ten koste zijn gegaan van de
rendementspositievan de bedrijven binnen de &treffende sector. Wij
laten dit verder buiten beschouwing.

Tabel 5. Ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie in de periode 1970-1986
Procentuele af~etresultaten
(in percentages)

LDC
Binmnlandsemarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Buitenlandsemarkt …………………….
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

-0.5
H.7
fO.2

1970- 1974
DC
– 3.0

+6,0
+3.0

1974- 1978
totaal
3.5
+6.7
+3.2

1978- 1986
totaal

totaal

fl.1
+O, 1

– 2.0
– 3.5

-0.9
-3.4

H.9
-0.4

– 1.3
-3.1

– 0.4

3.5

Werkgelegenheidseffecten
(in manjaren, afgerond)

LDC
Binncnlandsemarkt ……………………
Buitenlandsemarkt.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

ESB 29-10-1980

– 10.000

+ 5.000

5.000

1970- 1974
DC

totaal

1974- 1978

-35.000
+49.000
+14.000

-45.000
+54.000
9.000

+

1978- 1986
totaal

– 12.000

– 17.000

– 4.000

-20.000
-37.000

+ 8.000

totaal

– 12.000

+ 6.000

-41.000

– 9.000

-34.000

39.000

– 10.000

-43.000

1213

Wat betreft de verschillende handelspartners kan het volgende worden opgemerkt: in alle drie perioden wordt o p de
binnenlandse markt verlies geleden, zowel ten opzichte van de
ontwikkelingslanden als van de ontwikkelde landen. Maar de
verliezen ten opzichte van de ontwikkelde landen zijn steeds
(veel) groter. Het uitvoerresultaat ten opzichte van de L D C is
steeds positief; maar de compenserende waarde ervan voor de
verliezen o p de binnenlandse markt wordt voor de toekomst
niet langer toereikend geacht. Na 1974 zijn de uitvoerresultaten ten opzichte van de ontwikkelde landen negatief.
De werkgelegenheidseffec~en
volgen het patroon van de
afzetresultaten goeddeels. Wel is het zo, dat als negatieve
afzetresultaten zich vooral voordoen in relatief arbeidsintensieve sectoren en positieve vooral in weinig arbeidsintensieve
sectoren, dat dan het totale werkgelegenheidseffect minder
positief zal uitvallen dan het totale afzetresultaat. Dit is goed
te illustreren aan de hand van de resultaten met betrekking tot
de LDC in de periode 1970- 1974. Een positief totaal afzetresultaat van 0,2% gaat samen met een negatief werkgelegenheidseffect van – 5.500 manjaren. Dit is het gevolg van het
positieve uitvoerresultaat van de weinig arbeidsintensieve
chemische sector, waardoor het daarmee samenhangende
positieve werkgelegenheidseffect van minder betekenis is.
Voor de periode 1978- 1986 is voor de Nederlandse industrie een werkgelegenheidsverlies berekend van 43.000 manjaren, dat is bijna 4,7% van de geschatte totale werkgelegenheid
in de industrie in 1986 van 909.000 manjaren (exclusief de
aardolie-industrie). Ten opzichte van de totale industriële
werkgelegenheid in 1978 van 978.000 manjaren betekent het
een verlies van 4,4947 of omgerekend een gemiddeld iaarliiks
werkgelegenheidsverlies van 0,5%. verreweg het groot”ste
werkgelegenheidsverlies wordt geleden door concurrentieverlies op de binnenlandse markt,iamelijk 39.000 manjaren, of
wel 90% van het totale verlies. D e rest – 10% -moet worden
toegeschreven aan verlies van concurrentieverrnogen o p de
exportmarkt.
Wat betreft het onderscheid naar handelspartners wordt
het grootste gedeelte van het verlies aan werkgelegenheid
geleden door verminderd concurrentieverrnogen in de handel
met de ontwikkelde landen (80%), terwijl de resterende 20%,
of wel 9.000 manjaren, worden verloren in de handel met
de ontwikkelingslanden. De rol van de ontwikkelingslanden
mag hierdoor onbeduidend schijnen, het aandeel in de totale
handel (export import) van de ontwikkelingslanden wordt
voor 1986 geschat o p 14%, indien de sector olie en olieprodukten buiten beschouwing blijft, zoals ook bij de bovenvermelde
werkgelegenheidseffecten is gebeurd. Dit betekent dat in de
handel met ontwikkelingslanden relatief veel meer concurrentieverlies zal worden geleden, enlof dat het zich in arbeidsintensieve sectoren zal manifesteren. Het laatste is het geval,
omdat uit de – niet gepresenteerde – totale afzetverliezen
blijkt dat deze voor slechts 10% in de handel met ontwikkelingslanden zullen worden gerealiseerd.
Voor de periode 1974- 1978 wordt het werkgelegenheidseffect ten gevolge van concurrentieverlies geschat o p 41.000
manjaren, dat is 4,2% van de totale industriële werkgelegenheid van 978.000 manjaren in 1978. Het verlies over
1974- 1978 is dus bijna even groot als dat over de jaren
1978- 1986, hoewel dit een twee maal zo lange periode is. Als
verklaring kan worden gedacht aan de volgende twee factoren:
– dalende verwachte afzetverliezen;
– concentratie van verliezen in arbeidsextensieve sectoren.

+

waarvoor door de stijging van de arbeidsproduktiviteit minder arbeid wordt vereist.
Wat betreft de afzetverliezen blijkt uit de resultaten, dat
deze voor 1978- 1986 in totaal o p 3 3 % zijn geschat, terwijl
voor d e slechts vierjarige periode 1974- 1978 een ongeveer
gelijk cijfer van 3,4% is berekend. Perjaar worden dus voor de
toekomst inderdaad geringere afzetverliezen verwacht dan
over het recente verleden. Nu zijn de afzetresultaten uitgedrukt in procenten van de produktie in het eindjaar van de
beschouwde periode en zal een even groot percentage over
1978-1986 vanwege de verwachte omvang van de produktie
ten opzichte van 1974- 1978 een groter produktieverlies en
daarmee in beginsel een groter werkgelegenheidsverlies met
zich brengen. De reeds genoemde factor van stijgende
arbeidsproduktiviteit zal evenwel een tegengesteld effect
hebben o p de werkgelegenheidsverliezen. Voorts is, blijkens
de verdeling van de afzetverliezen over de sectoren van een
concentratie in arbeidsextensieve sectoren geen sprake.
Gememoreerd werden al de schattingen voor de industriële
werkgelegenheid van 978.000 manjaren voor 1978 en van
909.000 manjaren in 1986. Hieruit blijkt, dat voor de periode
1978- 1986 een daling in de industriële werkgelegenheid
(exclusief de aardolie-industrie) wordt verwacht van 69.000
manjaren. In werkelijkheid wordt het niveau van de werkgelegenheid voornamelijk bepaald door de ontwikkelingen van
het
– produktievolume; en de
– arbeidsproduktiviteit.
Tegen deze achtergrond moet het berekende werkgelegenheidsverlies in de periode 1978- 1986 van 43.000 manjaren,
worden gèinterpreteerd als een verlies, dat niet zou zijn
opgetreden, indien de concurrentiekracht van de industrie
gelijk gebleven was. De produktie zou dan groter zijn geweest,
en de werkgelegenheidsontwikkeling zou 43.000 manjaren
zijn meegevallen; in het geval van een berekende daling van de
werkgelegenheid van 69.000 manjaren, zou dit dus bij gelijkblijvende concurrentiekracht 26.000 manjaren hebben bedragen. Dit onderstreept nog eens, dat de werkgelegenheidseffecten -en overeenkomstig ook de afzetresultaten – in dit
artikel uitsluitend winsten of verliezen weergeven ten gevolge
van veranderingen in de concurrentiekracht.

+

Maar van groot belang zijn uiteraard ook de
stijgende arbeidsproduktiviteit; en de
– prijsstijgingen.

De laatste twee factoren immers brengen mee, dat het
werkgelegenheidseffect van een afzetverlies van bijvoorbeeld
– f. 100 mln. in 1986 geringer is d a n in 1978. Door de
prijsstijgingen representeert een bedrag van f. 100 mln. een
geringere produktie in reële termen in 1986 d a n in 1978,

De ontwikkelingen per bedrijfstak

De verwachte ontwikkelingen in het concurrentievermogen
per industriesector zijn weergegeven in tabel 6. Een beknopte
beschrijving van de resultaten wordt hieronder gegeven.

De handel met ontwikkelingslanden
Gedurende de periode 1978- 1986 zullen naar verwachting
slechts twee industriesectoren in staat zijn om o p de binnenlandse markt enig terrein op de ontwikkelingslanden te
veroveren, te weten de voedingsmiddelenindustrie (veehouderijprodukten) en de transportmiddelenindustrie. De zwaarst
getroffen sectoren o p de binnenlandse markt zijn textiel,
kleding en leder en schoeisel. Voorts zijn ook de afzetverliezen
in de hout- en meubelindustrie, de basismetaal en de elektrotechnische industrie niet onbelangrijk.
De exportmarkt in de ontwikkelingslanden biedt gunstiger
perspectieven. Als enige markt zal de industrie daar een
(kleine) winst in concurrentievermogen realiseren. Vooral de
chemie heeft volgens de prognose goede mogelijkheden op
deze exportmarkt, maar ook de voedingsmiddelenindustrie
(overigiprodukten) en ook de elektrotechnische industrie, die
evenwel OD de binnenlandse markt concurrentieverlies liidt.
Voor de totale handel met de ontwikkelingslanden blijf; de
chemie goede resultaten behalen, en moeten de textiel-, kleding- en leder- en schoenenindustrieën zeer veel prijsgeven
(zie tabel 7).

Tabel 6. Concurrentievermogen per industriële bedriifstak over de periode 1978- 1986
Procentuele af/etrerultaten
(als percentage van de produktie)
Sector

Werkgelegenheidseffecten
(in manjaren)

handel totaal
handel L D C
handel D C
bimien- buitenbinnen- buitenbinnen- buitenland
land totaal land
land totaal land
land
totaal

handel L D C
)innen- buitenland
land
totaal

handel DC
>innen- buitenland
land
totaal

nnenland

handel totaal
buitenland
totaal

Voedingsmiddelen
(veeh. prod.)
Voedingsmiddelen
(OV.prod.)
Drankenen tabak
Textiel
Kleding
Lederenschoeisel
Houten meubelen
Papier
Grafische ind.
en uitgeverijen
Aardolie-industrie
Chemie
Bouwmaterialen, glas
aardew.
Basismetaal
Metaalprodukten
en machines
Elektrotechnischeind
Transportmiddelen
Optischeen
overige ind.
Totaa l
Totaal. excl.
aardolie-indurtrlc

= 1.36 +0,27

– 1.28 +0,93

1.09

– 1.55

– 0.35 -1.84

1.09

2.64 – 2.91

– 1.30

3.14

0.82 – 3.73

3.12 – 0.38

Tabel 7. De sectoren waarin de grootste werkgelegenheidseffecten in verband met de handel met ontwikkelingslanden
zich voordoen (in manjaren, afgerond)

a.g.v. het
binnenlands

a.g.v. het
buitenlands

Mutatie vande
werkgelegenheid
a.g.v. het
totale
afzetresultaat

Voedingsmiddelenindustrie
(overige produkten)
Chemie
Elektrotechnische
industrie
Textiel
Kleding
Lederenschoenen
Elektrotechnische
industrie

De handel met ontwikkelde landen
Ook de ontwikkelde landen zijn geduchte concurrenten op
de Nederlandse markt voor industrieprodukten, zij het in
andere sectoren dan de ontwikkelingslanden. Zwaar hebben
het vooral te verduren enige sectoren uit de metaalindustrie en
de apparatensectoren: metaalprodukten en machines, elektrotechniek, en transportmiddelen. Ook chemie, de grafische
industrie en uitgeverijen en de papierindustrie verliezen nogal.
Afzetwinst OV de Nederlandse markt kan wellicht worden
verwacht voor de textiel(!) en de basismetaalindustrie.
Op de exportmarkt in de ontwikkelde landen is er afzetwinst berekend voor de voedingsmiddelen (veehouderijprodukten), dranken en tabaksverwerking, bouwmaterialen,
metaalprodukten en machines, en elektrotechniek. De laatste
twee sectoren behoorden overigens tot de verliezers op de
binnenlandse markt en de conclusie moet waarschijnlijk zijn,
dat het om geheel verschillende goederen binnen die sectoren
gaat. Slecht op deze exportmarkt doen het de sectoren
ESB 29-1 0- 1980

3.50

voedingsmiddelenindustrie (overige produkten), textiel, kleding, leder en schoeisel, chemie en transportmiddelen.
In de totale handel met de ontwikkelde landen worden
positieve resultaten geboekt in een beperkt aantal sectoren.
De belangrijkste daarvan zijn: voedingsmiddelen (veehouderijprodukten), bouwmaterialen en vooral de basismetaalindustrie. Vele sectoren lijden omvangrijke werkgelegenheidsverliezen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste
werkgelegenheidseffecten.

Tabel 8. De sectoren waarin de grootste werkgelegenheidseffecten in verband met de handel met ontwikkelde landen zich
voordoen (in manjaren, afgerond)

Mutat~e de
van
werkgelegenheid
a.g.v. het
binnenlands
afzetresultaat
Textiel
Basismetaal
Voedingsmiddelen
industrie
(veehouderijprodukten)
Drankenen tabak
Bouwmaterialen
Metaalprodukten
en machines
Elektrotechnische
industrie
Voedingsmiddelenindustrie
(overigeprodukten)
Textiel
Kleding
Papier
Grafische industrie en
uitgeverijen
Chemie
Metaalproduktenen machines
Elektrotechnische
industrie
Transponmiddelenindustrie

Mutatie van de
werkgelegenheid
a.g.v. het
buitenlands
afzetresultaat

Mutatievande
werkgelegenheld
a.g.v. het
totale
afzetresultaat

De totale handel (ontwikkelde en ontwikkelingslanden)
Samenvoeging van de resultaten voor de handel met de
ontwikkelingslanden en met de ontwikkelde landen en vervolgens van de resultaten voor de binnenlandse en buitenlandse

Tabel 9. De sectoren met de grootste totale werkgelegenheidseffecten (in manjaren, afgerond)
Voedingsmiddelenindustrie (overige produtten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Textiel., . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kleding.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Metaalprodukten en machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Eleklrotechnische industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transoortmiddelenindustrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .’. ..

– 2.900

10.500

– 5.500
– 3.500
– 7.500
– 4.000
– 4.000

markten, geeft het totale afzetresultaat. De werkgelegenheidseffecten daarvan zijn maar voor slechts enkele sectoren licht
positief. De totale werkgelegenheidsverliezen zijn veel omvangrijker en vooral geconcentreerd in de sectoren, die in
tabel 9 worden weergegeven.
Wellicht opvallend is de afwezigheid van de leder- en
schoenenindustrie in het bovenstaande rijtje. Maar over de
periode 1978- 1986 wordt voor deze industrie toch voor de
handel met ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen te
zamen een totaal procentueel afzetverlies verwacht van
22,576. Door de reeds geringe omvang van deze sector in 1978,
is het werkgelegenheidseffect hiervan echter gering.
J. Kol
L.B.M. Mennes

Auteurs