Ga direct naar de content

Rechtvaardige verdeling in de verzorgingsstaat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 9 1980

Maatschappijspiegel

Rechtvaardige verdeling in de
verzorgingsstaat
Een liberale visie?

DRS. W. A. ARTS

Inleiding
Kenmerkend voor verzorgingsmaatschappijen is de belangrijke rol die de
nationale overheid speelt bij de maatschappelijke toebedeling van allerlei
schaarse goederen en diensten. De verzorgingsstaat is in deze zin wat onvriendelij k te kenschetsen als een omvangrijke
en complexe herverdelingsmachinerie.
Om willekeur zoveel mogelijk uit te sluiten, heeft de nationale overheid bij haar
toebedelend handelen behoefte aan een
richtsnoer dat kan worden gevonden
in een opvatting van sociale of verdelende rechtvaardigheid. De overheid
heeft echter met het probleem te maken
dat er binnen verzorgingsmaatschappijen tussen de staatsburgers onderling
en de maatschappelijke instanties die de
staatsburgers vertegenwoordigen nauwelijks overeenstemming lijkt te bestaan
over wat nu een juiste of rechtvaardige
verdeling van schaarse goederen en
diensten inhoudt. Het ontbreken van
overeenstemming over het richtsnoer
dat de overheid bij haar toebedelende
handelen moet gebruiken, kan ertoe leiden dat de verzorgingsstaten politiek
onder druk komen te staan.
Daudt heeft erop gewezen dat het ontbreken van de genoemde overeenstemming ertoe kan leiden dat groepen hun
belangen ongelimiteerd gaan najagen
en ter verdediging van die belangen
coalities aangaan met andere groepen 1).
Op die manier worden er coalities gevormd van minderheden met uiteenlopende belangen. Dit heeft een druk op
de overheid tot gevolg om haar toebedelende rol uit te breiden. Naarmate
de overheid echter meer verdeelt ten
behoeve van iedereen, des te groter zal
de ontevredenheid zijn; een ieder voelt
zich te kort gedaan. Deze ontwikkeling
schetst Daudt niet alleen als een mogelijkheid, maar hij meent dat er aanwijzingen zijn dat die ontwikkeling in Nederland ook feitelijk plaatsvindt.
Ook in Nederland valt o p het eerste
gezicht geen overheersende norm te
onderkennen die zou kunnen dienen ter
overbrugging van belangentegenstellingen. Tegenover de vooral in socialistische kring overheersende norm van
minder sociale ongelijkheid wordt door

anderen, bijvoorbeeld, maar niet alleen,
in liberale kring, als hoogste norm de
individuele vrijheid gesteld. Dat betekent dat binnen zo’n kring de verbrokkelde behartiging van groepsbelangen
wel kan worden tegengegaan, maar niet
binnen de maatschappij als geheel. Een
gevolg daarvan is dat de tegenstellingen
tussen politieke partijen scherper zullen
worden als gevolg van uitgekristalliseerde maatschappijvisies. Een grondnorm
die tot consensus zou kunnen leiden
blijft echter ontbreken. Vindt deze ontwikkeling inderdaad plaats, dan bestaat
de kans dat voor de ontstane problemen
een oplossing in autoritaire of totalitaire
richting wordt gezocht.
In theorie, meent Daudt, bestaat er
echter nog een derde mogelijkheid. Hij
vermoedt dat de politieke toekomst van
de verzorgingsstaat wel eens een patstelling te zien kan geven tussen de
groep die streeft naar minder ongelijkheid en degenen, die met een beroep op
vrijheid, tegen een vermindering van ongelijkheid zijn. Beide groepen dienen
hun verlangens dan op een laag pitje
te zetten. In dat geval ontstaat er bij
beide partijen een consensus over enigerlei vorm van tolerantie die als norm boven hun streven naar minder ongelijkheid of naar individuele vrijheid uitgaat.
In een dergelijke situatie zal de ideologische of politiek-filosofische discussie
over de meest aanvaardbare norm van
sociale rechtvaardigheid stellig in hevigheid toenemen. Daudt verwijst naar het
werk van Rawls en Nozick om aan te
geven dat de eerste strijders voor een
nieuwe gevechtsronde zich al hebben
aangemeld. Misschien, stelt hij, dat uit
dit gevecht op den duur een consensus
kan ontstaan over bepaalde wijzigingen
in de maatschappij op grond waarvan
verdere hervormingen kunnen worden
doorgevoerd.

Rawls’ rechtvaardigheidstheorie
Vooral het werk van Rawls over verdelende rechtvaardigheid heeft d e laatste
jaren een van de hoofdschotels gevormd
van de discussies binnen de politieke
filosofie. In verzorgingsmaatschappijen
lijkt de staat de primair verantwoorde-

lijke institutie te zijn geworden voor de
toewijzing van allerlei schaarse zaken.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat
het probleem van de verdelende rechtvaardigheid sterk samenhangt met dat
van een rechtvaardige politieke orde. In
een uitgebreide beschouwing over het
werk van Rawls schrijven Lehning en
Van der Veen dat politieke filosofen
zich door de eeuwen heen hebben beziggehouden met de ethische grondslagen
van een rechtvaardige politieke orde 2).
Nu wil een theorie over een rechtvaardige politieke orde, zo gaan zij verder,
een antwoord geven op de vraag aan
welke inhoudelijke maatstaven van
rechtvaardigheid een ideaal maatschappelijk samenwerkingsverband moet beantwoorden. Met zo’n ideaal kan men de
bestaande samenleving beoordelen en
politieke hervormingen aanbevelen.
Naar hun mening vormt Rawls’ werk
een twintigste-eeuws voorbeeld van een
dergelijke theorie.
Rawls’ rechtvaardigheidstheorie is in
een vroege formulering al terug te vinden in een aantal verspreide artikelen
en werd uiteindelijk zeer omvangrijk in
1971 in boekvorm als A theory ofjustice
gepubliceerd 3). In weerwil van de meer
dan 600 bladzijden die het boek beslaat,
heeft Boudon gemeend de grote lijn van
het betoog in een beperkt aantal zinnen
te kunnen samenvatten 4). Rawls’ theorie, stelt hij, gaat uit van een deductieve
benadering, welke haar ideeën direct
ontleent aan het werk van de contractfilosofen. Laat ons nu veronderstellen,
dat er mensen bestaan die geen kennis
bezitten van de specifieke positie die aan
hen zal worden toegekend in de maatschappij waarvan zij lid zullen worden,
zelfs de generatie niet kennen waartoe zij
behoren, slechts minimale kennis bezitten omtrent de menselijke aard en omtrent maatschappijen, ten opzichte van
elkaar een fundamenteel gevoel van
neutraliteit koesteren wat afgunst uitsluit, weten dat zij ,,primaire goederen”
zoals welstand, macht en persoonlijke
vervulling waarderen, maar noch de
exacte lijst noch het relatieve nut van
die goederen kennen. Laat ons nu veronderstellen, gaat hij verder, dat deze
mensen er verschillende concepties van
rechtvaardigheid op na houden, dat wil
zeggen beginselen die hun keuze van
sociale instituties zouden beheersen.
Volgens Rawls nu is de theorie waaraan

1) H. Daudt, De politieke toekomst van de
verzorgingsstaat, in: J. A. A. van Doorn en
C. J. M. Schuyt (red.), De stagnerende verzorgingsstaat, Meppel, 1978, blz. 189-219.
2) P. B. Lehning en R. J. van der Veen, De
rechtvaardigheidstheorie van John Rawls,
Acta Politica, 1976, no. 4, blz. 449.
3) A theory of justice werd oorspronkelijk
in de Verenigde Staten in 1971 gepubliceerd.
Hier is gebruik gemaakt van de Britse uitgave van 1972 (Oxford University Press).
4) R. Boudon, Social justice and general
interest, Social Science Information, 1975,
no. 314, blz. 113.

deze mensen de voorkeur zouden geven
boven alle andere en in het bijzonder
van het utilitaristische of intuïtionistische type die van ,justice as fairness”.
Vbór alles zouden deze mensen verlangen dat de fundamentele vrij heden gelijk
verdeeld worden onder alle mensen (het
eerste beginsel); ten tweede dat sociale
en economische ongelijkheden I) op zo’n
wijze worden geordend dat de belangen
van de meest benadeelde individuen ermee worden gediend, 2) verbonden
worden aan functies en posities waartoe
alle mensen gelijke kansen van toegang
hebben (het tweede beginsel). Aldus
de samenvatting van Boudon.
De fictieve aanvangstoestand die
Rawls hanteert als uitgangspunt voor
het ontwikkelen van zijn theorie is
analoog aan de natuurlijke staat die de
contractfilosofen als uitgangspunt dient.
De maatschappij wordt gezien als een
samenwerkingsverband van rationele individuen die vanuit de natuurstaat een
verdrag aangaan. De vraag is waarom
individuen op basis van een dergelijk
zuiver hypothetisch contract eigenlijk de
door Rawls verkregen beginselen van
sociale rechtvaardigheid zouden aanvaarden. Het antwoord van Rawls is dat
de geschetste hypothetische aanvangstoestand door zo’n sfeer van volledige
onpartijdigheid en onbevooroordeeldheid wordt gekenmerkt, dat de beginselen die in deze situatie worden geformuleerd als rechtvaardig en fair kunnen
worden beschouwd. Als proef op de
som vraagt Rawls zijn lezers een gedachtenexperiment uit te voeren. Men
dient zich te verplaatsen in de nauwkeurig omschreven aanvangstoestand en
dan te concluderen dat men zelf, verkerend in de positie van een rationeel
individu met gegeven doelstellingen en
gegeven informatie geen andere dan de
door Rawls gepresenteerde beginselen
van rechtvaardigheid zou willen aanvaarden. Een positieve afloop van het
gedachtenexperiment zou er dan op
wijzen dat men bereid is de betreffende
principes als maatstaf te beschouwen
voor het oordeel van verdelende rechtvaardigheid in de eigen maatschappelijke situatie.

Achtergrondinstituties
Bij Rawls staat de vraag voorop naar
de aanvaardbaarheid of misschien liever
verkieslijkheid van verschillende politieke en maatschappelijke instituties en
arrangementen. Bij het beantwoorden
van die vraag dient de rechtvaardigheidstheorie als leidraad. Want, zegt Rawls,
zoals waarheid de voornaamste deugd
is waaraan denksystemen moeten voldoen, zo vormt rechtvaardigheid de
voornaamste deugd voor instituties.
Het belangrijkste probleem is dus de
keuze van een bepaald sociaal systeem.
De geformuleerde rechtvaardigheidsbeginselen dienen namelijk toepasbaar
ESB 9-1-1980

te zijn op de basisstructuur van een
systeem en dienen aan te geven hoe de
belangrijkste instituties, achtergrondinstituties genoemd, kunnen worden gecombineerd in één plan. Vanwege het
procedurele karakter van de ontwikkelde rechtvaardigheidsbeginselen dient het
sociale systeem zodanig te worden ontworpen dat de resulterende verdeling
rechtvaardig is hoe ook de afloop is.
Om dat te bereiken is het noodzakelijk
het sociale en economische proces binnen het kader van passende politieke en
wettelijke instituties te plaatsen. Zonder
het juiste arrangement van deze achtergrondinstituties kan de uitkomst van het
verdelingsproces evenmin juist zijn.
Vanuit deze gedachten geeft Rawls
een korte schets van deze achtergrondinstituties, zoals zij kunnen bestaan in
een op passende wijze georganiseerde
democratische staat die ~rivébezitvan
kapitaal en natuurlijke hulpbronnen toestaat 5). Allereerst veronderstelt hij dat
de basisstructuur van een dergelijke staat
wordt gereguleerd door een juiste grondwet, die de vrijheden van een gelijkelijk
gedeeld staatsburgerschap verzekert.
Vrijheid van geweten en vrijheid van ge-

Deze rubriek wordt verzorgd door de
vakgroep Sociaal-economisch beleid
van de Erasmus Universiteit Rotterdam

subsidies en door het veranderen van
de reikwijdte en de omschrijving van
eigendomsrechten.
De tweede tak, d e stabilisatietak,
streeft naar het realiseren van een redelijke mate van volledige werkgelegenheid in die zin dat diegenen die willen
werken ook werk kunnen vinden en dat
de vrije beroepskeuze en de ontplooiing
van geldelijke middelen wordt ondersteund door een krachtige effectieve
vraag. Deze twee overheidstakken hebben tot taak het behouden van de doelmatigheid van de markteconomie.
Het garanderen van een sociaal minimum is de verantwoordelijkheid van de
derde, zogenaamde overdrachtentak.
Essentieel hierbij is dat deze tak, wat de
markt niet doet, rekening houdt met behoeften en aan deze behoeften een bepaald gewicht toekent, onderwijl rekening houdend met andere aanspraken.
Ten slotte is er nog sprake van een
verdelingstak. De taak daarvan is het in
stand houden van een verdeling die bij
benadering rechtvaardig is. Dit kan gebeuren door middel van belastingheffing
en de noodzakelijke aanpassing van
eigendomsrechten. Rawls merkt op dat
deze regelingen vertrouwd zullen voorkomen. Toch zijn ze nuttig om te laten
zien hoe ze in overeenstemming zijn met
de twee rechtvaardigheidsbeginselen.

Een liberale visie
dachten worden als vanzelfsprekendheden beschouwd en aan politieke vrijheid wordt als iets nastrevenswaardigs
vastgehouden. Het politieke proces verloopt, voor zover de omstandigheden
dat toestaan, als een juiste procedure
voor de keuze tussen regeringen en voor
het bekrachtigen van wetgeving. Verder
veronderstelt hij dat er sprake is van een
billijke (in tegenstelling tot formele) gelijkheid van kansen. Dit betekent dat de
overheid gelijke kansen tracht te verwezenlijken voor hen die gelijk getalenteerd en gemotiveerd zijn. Ten slotte veronderstelt hij nog dat de overheid een
sociaal minimum garandeert voor iedereen.
De overheidsorganisatie kan worden
gedacht als onderverdeeld in vier takken.
Iedere tak bestaat uit verschillende instanties of de activiteiten daarvan, belast met het in stand houden van bepaalde economische en sociale randvoorwaarden.
De allocatietak bijvoorbeeld dient het
prijssysteem concurrerend te houden en
te voorkomen dat er onredelijke marktmacht wordt gevormd. De allocatietak is ook belast met het identificeren
en corrigeren van de-meer voor de hand
liggende afwijkingen van doelmatigheid
die worden veroorzaakt door een falen
van het prijsmechanisme bij het accuraat
meten van sociale kosten en baten. De
verschillende taken van de allocatietak
kunnen worden verricht door gebruik
te maken van passende belastingen en

Rawls’ theorie dient als uitgangspunt
in een recente publikatie van de Teldersstichting over de gerechtvaardigheid van
inkomens- en vermogensverschillen 6).
Het rapport begint met een schets van
de ontwikkeling naar een verzorgingsstaat. Een ontwikkeling die zich heeft
voltrokken te midden van een groot aantal andere ontwikkelingen. Als voornaamste ontwikkelingen worden genoemd: een sterke stijging van de welvaart, een voortgeschreden stand van
de techniek, een omvangrijke veranderine van marktvorm en een toenemende
complexiteit van de maatschappij vanuit informatie- en communicatieoogpunt. Het negentiende-eeuwse maatschappelijke bestel van staatsonthouding heeft zich ontwikkeld in de richting
van een verzorgingsstaat, waarin in het
bijzonder op economisch terrein de nadruk is verschoven van de individuele
vrijheden naar de gelijke rechten met betrekking tot de uitkomsten van het economisch proces. Deze schets leidt tot de
centrale vraag van het rapport in hoeverre de gewijzigde maatschappelijke
omstandigheden moeten leiden tot een
herziening van de liberale visie op de inu

5) Rawls, op. cit., blz. 274-284.
6) Een liberale visie op de verdeling van
inkomen en vermogen, Geschrift 34 van de
Prof. Mr. B. M. Teldersstichting, Den Haag,
1979.

Tabel l
Oorzaak

Omvang vermogen

inspanning

natuurlijke
talenten

Inkomenscategone
Arbeidsinkomen

. . . . ..

Kapitaalinkomen

.. . . .

(+

+
+

= onvoorwaardelijk gerechtvaardigd.

Monopoloide
marktvorm

marktimperfecties

Risico

f

-+
-+

= ~ 0 0 r ~ a a r d e l i gerechtvaardigd:
jk

richting van de maatschappij in het
algemeen en op de verdeling van inkomen en vermogen in het bijzonder.
De opstellers van het rapport wijzen
een klassiek-liberale opvatting van verdelende rechtvaardigheid niet alleen van
de hand omdat die in deze tijd niet
langer adequaat zou zijn, maar ook omdat die zich hoofdzakelijk beperkt tot
rechtvaardigheid in de zin van gelijke
kansen en onvoldoende rekening houdt
met de mogelijke gerechtvaardigheid van
aanspraken op de uitkomsten van het
maatschappelijke proces.
Met Rawls’ theorie als basis voor hun
analyse komen de opstellers van het
liberale rapport met betrekking tot de
gerechtvaardigheid van inkomensverschillen tot de conclusies, die in tabel 1
zijn weergegeven 7).
Uitgangspunt voor dit schema is
Rawls’ prioriteit van het beginsel van de
gelijke fundamentele vrij heden boven
het beginsel van gelijkheid van inkomen
en vermogen. Een voorwaarde daarvoor
is dat ieder in beginsel zijn elementaire
materiële levensbehoeften kan vervullen.
Ook daarvan is uitgegaan.
Het schema wordt als volgt toegelicht.
Op grond van de genoemde prioriteit zijn
uit inspanningsverschillen voortv!oeiende
verschillen in arbeids- en kapitaalinkomen
onvoorwaarde1ijk gerechtvaardigd. Inkomensverschillen uit hoofde van verschillen in
andere oorzaken zijn dit slechts voorwaardelijk of onvoorwaardelijk niet. Verschillen in
kapitaalinkomen voortvloeiende uit verschillen in vermogen die niet zijn veroorzaakt
door een verschillende spaarneiging (inspanningsverschillen) zijn slechts onder twee voorwaarden acceptabel: (a) de vermogensverschillen zelf zijn gerechtvaardigd; (b) de door
de gerechtvaardigde vermogensverschillen bij
afwezigheid van monopoloïde praktijken veroorzaakte inkomensverschillen verbeteren de
inkomenspositie van de minst welvarende
groep.
Verschillen in arbeidsinkomen voortvloeiende uit een onvoldoende sociale mobiliteit alsmede uit het niet op elkaar zijn afgestemd van vraag en aanbod op de deelmarkten van arbeid zijn nimmer gerechtvaardigd. Dit geldt niet voor de verschillen
in menselijk kapitaal waaraan verschillen
in natuurlijke talenten ten grondslag liggen.
De hieruit voortvloeiende verschillen in
arbeidsinkomen zijn gerechtvaardigd mits ze
de inkomenspositie van de minst draagkrachtigen verbeteren.
Verschillen in arbeidsinkomens ten gevolge
van monopolistische praktijken op bepaalde
deelmarkten van arbeid zijn nimmer gerechtvaardigd. Daar een markteconomie in beginsel het enige stelsel is, dat in een onzekere
wereld, de gelijke fundamentele vrijheden van
mensen onverlet laat en daar in een dergelijke
economie monopoliewinsten van uitzonderlijk groot belang zijn voor de ontwikkeling

+

-+

=onvoorwaardelijk ongerechtvaardigd)

van deze economie, dient ten aanzien van
verschillen in kapitaalinkomens ten gevolge
van monopoloïde situaties een genuanceerder standpunt te worden ingenomen dan met
betrekking tot arbeidsinkomens: verschillen
in kapitaalinkomens ten gevolge van monopoloïde posities zijn acceptabel voor zover
hierdoor de welvaart van de huidige en toekomstige minstbedeelde groepen wordt verhoogd.
Verschillen in risico-aanvaarding door zowel werknemers als vermogensverschaffers
zijn acceptabel mits hiervoor wederom de welvaart van de minst bedeelde groepen positief
wordt beïnvloed”.
Ook de gerechtvaardigdheid van verschillen in vermogens wordt in een schema weergegeven:

/

Oorraak
Besparingen
Vererving

sant is dan de verschillende bijdragen
in een eventuele discussie in liberale
kring 8). Dit vooral omdat de schrijvers
niet ingaan op een oudere opvatting, die
naar zijn weten nog veel aanhangers onder liberalen telt, namelijk dat rechtvaardigheid betekent dat ieder van de
maatschappij een inkomen ontvangt gelijk aan zijn of haar produktieve bijdrage. In die opvatting worden de natuur, alle erfenissen of achterstandsituaties als rechtvaardig beschouwd.
Dat er in liberale kring inderdaad nog
andere opvattingen leven, blijkt uit een
voorbehoud in het voorwoord tot het
rapport. Daarin stelt Langman, voorzitter van het curatorium van de Teldersstichting, dat de stichting Rawls’ beschouwingen wel een legitiem, maar
zeker niet het enig denkbare uitgangspunt voor liberaal denken acht.
De door Tinbergen gememoreerde opvatting is bijvoorbeeld in modernere
vorm terug te vinden in het werk van
Nozick 9). Wat Tinbergen dus eigenlijk
wil, is dat ook in Nederland de discussie wordt gevoerd over verdelende
rechtvaardigheid analoog aan dc dis- ,
cussie over het werk van Rawls en
Nozick – waar Daudt naar verwijst – i
in de Verenigde Staten. Nozick voert een
frontale aanval uit op de rechtvaardigheidstheorie van Rawls. Terwijl Rawls
niet alleen de vrijheid, maar ook het
welzijn van individuen ter harte gaat, is
voor Nozick vrijheid eigenlijk het
enige goed bij de produktie waarvan de
staat een functie vervult. Andere functies dan deze zijn naar zijn mening niet
te rechtvaardigen, onverschillig wat ook
de bijdrage ervan zou kunnen zijn tot het
algemeen welzijn. Naar Nozicks mening
heeft de staat slechts een minimale taak
en kan dan ook omschreven worden als
een minimale staat. Deze minimale staat
bezit als enige te rechtvaardigen functie
het verdedigen van de individuele rechten van de burgers, dat wil zeggen bescherming tegen oplichting, diefstal en
geweld. Het is niet aan de staat om in
het kader van het beginsel der verdelende rechtvaardigheid een herverdelingsbeleid te voeren.
Ook Nozicks benadering is er, evenals
die van Rawls, een vanuit een rationelekeuzetheorie en een aantal contracttheoretische vooronderstellingen. Hij
stelt dat zijn minimale staat uit een
toestand van anarchie ontstaat door
middel van rationele en vrijwillige keuzen van individuen. De ethische kwaliteit van een maatschappelijke verdeling ‘

I

A l o f niet gerechtaardigd

.. . . . . .. ..

. . . . . . . . . . ..

+
-+

-+
(f = onvoorwaardelijk gerechtvaardigd; +
Niet uitkerenvan winsten

= voarwaar-

delqk gerechtvaardigd)

De toelichting luidt als volgt: ,,Op
grond van de prioriteit van de gelijke
fundamentele vrijheden boven de gelijkheid van inkomen en vermogen zijn vermogensverschillen voortvloeiende uit
verschillen in besparingen uit inkomens,
die zelf geen ongerechtvaardigde verschillen vertonen, gerechtvaardigd. Met
betrekking tot de verschillen die optreden ten gevolge van vererving geldt, dat
deze gerechtvaardigd zijn mits de inkomens van huidige en toekomstige minstdraagkrachtigen hierdoor positief worden beïnvloed. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vermogensverschillen die
ontstaan door het niet volledig uitkeren van gemaakte winsten”.

Discussie in liberale kring
In het liberale rapport wordt Tinbergens rechtvaardigheidstheorie, die uitgaat van het gelijkheidsbeginsel, afgewezen. Het voornaamste bezwaar tegen
zijn theorie is volgens de opstellers van
het rapport dat het uitgangspunt onvoldoende individualistisch van aard is en
dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat de mensen op een
vrijwel ontelbaar aantal manieren van elkaar kunnen verschillen. Tinbergen heeft
in een discussiebijdrage over het liberale
rapport de opmerking gemaakt dat een
bijdrage van zijn hand minder interes-

a

1

7) Voor deze samenvatting zie paragraaf 2.4. i
van het rapport.
t
8) J. Tinbergen, Gelijk welzijn voor mensen
van ongelijke begaafdheid, NRC Handels- j
blad, I l december 1979, blz. 7.
9) R. Nozick, Anarchy, state and utopia.
Oxford, 1974, blz. 149-231.
I

1

van lusten en lasten hangt, naar Nozicks
opvatting, geheel en al af van hoe die
verdeling tot stand is gekomen. Als deze
voortkomt uit een legitiem proces, dan
is zij moreel in orde, onverschillig de
mate van ongelijkheid die zij vertoont.
Als kern van Nozicks theorie kan dan
ook de uitspraak gelden, dat de morele
verdiensten van een bepaalde stand van
zaken worden bepaald door het proces
dat tot deze stand heeft geleid en niet
door enig kenmerk van die stand zelf.
Het probleem van de verdelende rechtvaardigheid behelst primair de vraag hoe
het produkt van de maatschappelijke
samenwerking dient te worden verdeeld.
Nozick gaat voor het beantwoorden van
die vraag uit van een theorie van gerechtvaardigde aanspraken. Cruciaal
voor de beoordeling van een bepaalde
verdeling is dan het proces waardoor de
verdeling tot stand is gekomen en de
legitimiteit van de initiële natuurlijke
verdeling. Nozick ziet, in tegenstelling
tot Rawls, niet in dat verschillen in natuurlijke aanspraken, welke het resultaat zijn van verschillen in natuurlijke
talenten, ten goede zouden moeten komen aan de minst bedeelden. Waarin
Nozick dus met Rawls verschilt is dat hij
de natuurlijke orde aanvaardt, terwijl
Rawls die verwerpt. Hij verzet zich dan
ook tegen Rawls’ beginsel van compenserende ongelijkheden. Naar zijn vaste
overtuiging zouden allen die zijn theorie
van aanspraken aanhangen iedere verdeling aanvaardbaar vinden welke voortvloeit uit vrijwillige ruilhandelingen.
In een minimale staat doet zich dan ook
het probleem van verdelende rechtvaardigheid niet voor, omdat ieder daarin
even veel krijgt, als waarop hij volgens
de theorie van aanspraken kan rekenen.
Alles wat verder gaat dan de minimale
staat tast automatisch individuele rechten aan. Herverdeling door de staat zal
onvermijdelijk de rechten aantasten van
hen van wie wordt genomen ten gunste
van de minder bedeelden.
Nozick staat in zijn opvatting niet
alleen. Zijn werk maakt deel uit van een
politiek-filosofische stroming die in
de Verenigde Staten wel wordt omschreven als neo-conservatisme, maar
die in een Europese context misschien
beter als klassiek-liberaal kan worden
aangeduid. In die zin heeft Tinbergen
gelijk dat het om een oudere liberale
opvatting gaat. Nozicks ideeën zijn
trouwens in het min of meer recente verleden, in wat andere vorm, ook door
economisten als Mises, Hayek en Friedman naar voren gebracht. Primair gaat
het bij hen evenals bij de neo-conservatieven om een afwijzing van de moderne verzorgingsstaat en een rechtvaardiging van de klassiek-liberale nachtwakerstaat. De discussie die Tinbergen
graag in liberale kring zou zien gevoerd,
lijkt dan ook een discussie te zijn tussen klassiek-liberalen en sociaal-liberalen over de aanvaardbaarheid van de
verzorgingsstaat.
ESB 9-1-1980

Rawls’ theorie als compromis?
Het lijkt verwonderlijk dat Tinbergen,
ondanks duidelijke verschillen, wijst op
de opmerkelijke mate van overeenstemming tussen de opvattingen van de
opstellers van het liberale rapport en die
van hemzelf en Pen. Minder verwonderlijk is dit als men ervan uitgaat dat de
discussie draait om de aanvaardbaarheid
van de verzorgingsstaat en beseft dat de
sociaal-liberalen met de sociaal-democraten gemeen hebben, dat zij degenen
zijn die de verzorgingsstaat, al is het
schoorvoetend, ideologisch ondersteunen en verdedigen 10). Het is trouwens
nog maar de vraag of Rawls’ theorie
wel zo duidelijk als een liberale theorie
is te afficheren. Rawls’theorie wordt ook
wel beschouwd als een poging liberalisme en socialisme met elkaar te verzoenen 1 l). Schuyt gaat zelfs zo ver te stellen dat Rawls’ theorie de filosofische
fundering vormt van een socialistische
theorie voor de moderne samenleving
in de tweede helft van de twintigste
eeuw 12). Misschien is het veiliger
Rawls’ eigen interpretatie te volgen en
zijn theorie op te vatten als een uitwerking van de democratische theorie
die berust op de beginselen van de
Franse revolutie: Vrijheid, Gelijkheid en
Broederschap 13).
Gelet op het voorgaande zou Rawls’
theorie een kandidaat zijn voor het door
Daudt genoemde mogelijke compromis
in een maatschappelijke patstelling.
Zijn rechtvaardigheidstheorie zou de
basis kunnen leggen voor een zekere
mate van consensus tussen in ieder geval sociaal-liberalen en sociaal-democraten over de verdeling van inkomen en

vermogen. Daarmee is natuurlijk de discussie over de inrichting van onze
samenleving nog niet beëindigd. Weliswaar geeft Rawls slechts de schets van
de achtergrondinstituties van een democratische staat die privébezit van kapitaal en natuurlijke hulpbronnen toestaat, maar hij stelt ook dat het, in
ieder geval in theorie, duidelijk is dat een
liberaal-socialistisch regiem ook kan
beantwoorden aan zijn rechtvaardigheidsbeginselen. Daarvoor, zegt hij,
hoeven we slechts te veronderstellen dat
de produktiemiddelen publiek eigendom
zijn en dat de bedrijfsvoering in ondernemingen geschiedt door arbeidersraden
en of gevolmachtigden daarvan 14).
Vanwege het mogelijke compromiskarakter van Rawls’ theorie zou Tinbergens bijdrage -als sociaal-democraat tot de discussie over het liberale rapport
wel eens interessanter kunnen zijn dan
hij zelf meent. Zeker wanneer die bijdrage wordt geplaatst in het kader van
de voorzichtige pogingen die recent zijn
ondernomen om de samenwerkingsmogelijkheden tussen VVD en PvdA af
te tasten.

Wil Arts

10) Vgl. I. Sewandono, Theorie achter de
verzorgingsstaat, in: Van Doorn en Schuyt
(red.), op. cit., blz. 47-69.
11) B.V. P. C. J . Verwey, Liberalisme tussen vrijheid en gelijkheid, NRC Handelsblad, 6 november 1979, blz. 7.
12) C. J. M. Schuyt, John Rawls en de
theorie van de rechtvaardige samenleving,
Algemeen Nederlands Todschrgr voor de
Wijsbegeerte, 1974, blz. 16 1.
13) Rawls, op. cit., blz. 105.
14) Idem, blz. 280.

Auteurs