Ga direct naar de content

Rendement onderwijs blijft stijgen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 15 2006

Het rendement van onderwijs stijgt fors sinds 1989. Het
rendement van werkervaring neemt sterk af sinds 1997.
Ook blijkt het toenemende belang van vrouwelijk menselijk
kapitaal in de kenniseconomie.

H

et financiële rendement op onderwijs
neemt in de Verenigde Staten en het
Verenigd Koninkrijk sinds halverwege de
jaren tachtig gestaag toe (Katz & Autor,
1999). In Nederland zijn de rendementen op onderwijs gedurende de jaren zeventig en tachtig behoorlijk gedaald (Hartog, et al., 1993), maar beginnen in
de jaren negentig te stijgen (Leuven & Oosterbeek,
2000).
Het financiële rendement van onderwijs is de procentuele stijging van het loon door het volgen van
één extra jaar onderwijs. In deze bijdrage analyseren
we de ontwikkeling van het rendement in Nederland
tot en met 2002. Veranderingen in het rendement
op onderwijs worden in de economische theorie
toegeschreven aan ontwikkelingen
in vraag en aanbod van geDe achterblijvende
schoolde arbeid. Het rendement
op onderwijs stijgt als de relatieve
ontwikkeling van
vraag naar hoger opgeleiden (ten
de rendementen op
opzichte van lager opgeleiden)
relatieve
onderwijs in Nederland sterker stijgt dan het worden
aanbod. In dat geval
is beïnvloed door de
hoger opgeleiden relatief schaarser en stijgt hun beloning ten
sterke toename van
opzichte van laaggeschoolden.
het aanbod van hoger
Een verklaring voor de relatieve
de vraag naar hoger
opgeleiden en vooral van stijging van is dat technische
opgeleiden
hoger opgeleide vrouwen ontwikkelingen meer complementair zijn met hoger opgeleiden. Dit
wordt skill-biased technical change genoemd. Maar
ook de internationalisering van de economie en de
Bas Jacobs en
daarmee gepaard gaande specialisatie in hooggeDinand Webbink
schoolde productie is een mogelijke verklaring.
Jacobs is verbonden aan
De achterblijvende ontwikkeling van de rendemende Universiteit van Tilburg
ten op onderwijs in Nederland is beïnvloed door de
en de Universiteit van
sterke toename van het aanbod van hoger opgeleiAmsterdam. Webbink is
den en vooral van hoger opgeleide vrouwen. Volgens
verbonden aan het CPB.
Leuven en Oosterbeek stijgen de rendementen in
De auteurs danken Arnold
Nederland in de tweede helft van de jaren negentig
Verkade voor onderzoeks­
omdat het onbenut potentieel van vrouwelijk talent
assistentie en Hessel
op dat moment voor een belangrijk deel is ingeschaOosterbeek, Casper van
keld (Leuven & Oosterbeek, 2000). Jacobs voorspelt
Ewijk, Free Huizinga en
een toename van de scholingspremie voor de periode
Ate Nieuwenhuis voor
2000-2020 (Jacobs, 2004). De reden is, in de
commentaar.
eerder door Tinbergen gebruikte termen (Tinbergen,
ESB 25 augustus 2006
1975), dat de race tussen technologie en scholing

verloren lijkt te worden door scholing, omdat de
groei in het opleidingsniveau teveel afvlakt om de
vraag naar hoger opgeleiden bij te houden.
Behalve het rendement op onderwijs is ook het
rendement op werkervaring interessant. In het beleid
bestaat namelijk veel aandacht voor de snelle veroudering van kennis en de daaraan verbonden permanente behoefte aan scholing (een leven lang leren).
Veroudering van kennis zou tot uitdrukking kunnen
komen in een verminderd belang van werk­ervaring.
Empirische ondersteuning voor de claims dat werkervaring aan belang inboet en kennis sneller zou
verouderen is ons tot op heden onbekend. Ook wordt
soms verwezen naar het toenemende belang van
vrouwelijk menselijk kapitaal (Bovenberg, 2005).
In de kenniseconomie zouden feminiene vaardig­
heden belangrijker worden dan masculiene.

Nieuwe data
Met het beschikbaar komen van het CBS loonstructuuronderzoek van 2002 kunnen we de verdere ontwikkeling van het rendement op onderwijs bepalen
in de eerste jaren van deze eeuw. De loonstructuuronderzoeken bieden bovendien de mogelijkheid om
eerder onderzoek naar de stijging van de rendementen in de jaren negentig te repliceren op basis van
grote steekproeven. Daarnaast kijken we in dit artikel
of werkervaring inderdaad aan belang inboet en of
vrouwen meer zijn gaan verdienen.
Het (private) rendement van onderwijs bepalen
we door regressies van (log) brutouurlonen op
onderwijs, potentiële werkervaring en het kwadraat
daarvan. We schatten twee soorten specificaties.
In de eerste specificatie is onderwijs gemeten in de
vorm van een dummy-variabele voor de verschillende
onderwijstypen: vbo, mavo, havo+vwo, mbo, hbo
en wo. De referentiegroep zijn de werknemers met
alleen basisonderwijs of minder.
In de tweede specificatie is onderwijs gemeten als
het aantal jaren onderwijs. Dit is de zogenoemde
Mincer loonvergelijking, genoemd naar Jacob Mincer,
een van de grondleggers van de human capital
theorie (Mincer, 1974). Het aantal jaren onderwijs wordt berekend door aan het hoogst behaalde
opleidings­niveau een opleidingsduur toe te kennen:
zes jaar voor basisonderwijs, tien jaar voor vbo en
mavo, 13 jaar voor mbo, 11,4 jaar voor havo en vwo
(gewogen gemiddelde duur van havo en vwo), 15 jaar
voor hbo, en 16 of 17 jaar voor wo. Voor wo-opgeleiden van vòòr de tweefasenstructuur rekenen we
één jaar extra. In de eerste specificatie nemen we
een dummie-variabele voor geslacht op. De tweede
vergelijking schatten we apart voor mannen en vrouwen. Deze aanpak voor het bepalen van het rendement van onderwijs wordt ook gevolgd in de hiervoor

ESB

29 december 2006

33

onderwijs

Rendement onderwijs blijft stijgen

genoemde studies. De geschatte coëfficiënten met deze aanpak
geven niet per se het causale effect van onderwijs op loon (Card,
1999; Harmon et al., 2003).
We maken gebruik van CBS Loonstructuuronderzoeken van 1979,
1985, 1989, 1996, 1997 en 2002. Deze datasets bevatten informatie omtrent vele arbeidsmarktrelevante variabelen waaronder
lonen, leeftijd, geslacht en opleiding. Als afhankelijke variabele in
de regressies wordt de natuurlijke logaritme van het brutouurloon
genomen. Het uurloon is berekend door de bruto maandlonen te
delen door het aantal gewerkte uren per week. Gewerkte uren per
week zijn gecorrigeerd voor verlof- en atv-dagen.
Data zijn gebruikt voor 16-65jarigen waarvan de opleiding bekend
is. Daarnaast worden alleen waarnemingen gebruikt van mensen
die tussen de acht en 48 uur werken en waarvan het uurloon tussen twee en tweehonderd euro per uur ligt. Data voor 1979, 1985,
1989, 1996, 1997 en 2002, bevatten respectievelijk 23.386,
7461, 20.166, 58.881, 64.613 en 77.938 waarnemingen.

Gezien het hoge aantal waarnemingen zijn alle geschatte coëfficiënten in alle jaren zeer precies geschat en significant op 99 procent-niveau. Er wordt daarom volstaan met een grafische weergave
van de schattingsresultaten (de precieze schattingsresultaten zijn
te verkrijgen bij de auteurs).

Procentueel loonverschil ten opzichte van
geen/basis onderwijs 1979-2002

% loonverschil
100
90
80
70
vbo
mavo
mbo
havo+vwo
hbo
wo

60
50
40
30
20
10
0
1979

1985

1989

1996

1997

2002

Bron: CBS Loonstructuuronderzoeken

Figuur 1 geeft het financiële rendement naar opleidingstype.
De grafiek geeft de procentuele loonverschillen ten opzichte van
de referentiegroep (geen of alleen basisonderwijs) voor alle opleidingstypen. In 1979 verdienen bijvoorbeeld vbo- of mavo-gediplomeerden gemiddeld tien procent meer dan degenen met niet meer
dan basisonderwijs. Na 1989 zien we een opvallende toename
van het rendement voor de hogere opleidingen. Ook het rendement van mbo opleidingen neemt toe. Het rendement voor hbo en
wo neemt meer toe dan voor lagere opleidingen als vbo, mbo en
havo+vwo. Het rendement op mavo-onderwijs is ruwweg constant.
Deze bevindingen zijn consistent met grotere schaarste van hoger
opgeleiden door een technologische vooruitgang die met name de
vraag naar hoger opgeleiden vergroot.
Figuur 2 geeft de procentuele toename in het bruto uurloon
bij een jaar extra opleiding voor mannen en vrouwen. Dit is het
zogenoemde Mincer rendement van onderwijs. Daar waar het
rendement van 1979 tot 1989 nog een duidelijke daling laat

34

Procentuele loontoename per extra jaar onderwijs
Nederland 1979-2002

Rendement (%)
8,0
7,5
7,0
6,5
6,0
5,5
5,0
4,5
4,0

1979

1985

1989
vrouwen

1996

1997

2002

mannen

Bron: CBS Loonstructuuronderzoeken

Resultaten

figuur 1

figuur 2

ESB

29 december 2006

zien, ruwweg 1,5 procentpunt voor mannen en vrouwen, neemt
het ­rendement vanaf 1989 behoorlijk toe, van 4,5 à 5 procent
naar ongeveer 7,5 procent in 2002. Met andere woorden, het
rendement op onderwijs neemt stevig toe. Net als in de Verenigde
Staten zien we dat deze ontwikkeling in Nederland sinds het einde
van de jaren tachtig optreedt. De stijging van de onderwijsrendementen duidt op grotere schaarste van menselijk kapitaal.
De rendementen voor vrouwen zijn sinds 1989 iets sterker gestegen
dan voor mannen. Tot en met 1989 lag het rendement voor vrouwen lager dan voor mannen, in de daarop volgende jaren verdwijnt
dit verschil. Deze bevinding geeft ondersteuning van het idee dat
vrouwelijk menselijk kapitaal in de kenniseconomie aan belang
wint. Gezien de grote toestroom van beter opgeleide vrouwen naar
de arbeidsmarkt in de jaren negentig is de bevinding opmerkelijk.
Aangezien de lonen zijn gestegen, is blijkbaar de vraag naar vrouwelijk menselijk kapitaal nog sterker toegenomen dan het aanbod.
Figuur 3 geeft de procentuele loonverschillen tussen mannen en
vrouwen over de tijd. Gecorrigeerd voor werkervaring en opleiding
verdienen vrouwen tussen de 17,5 en 20 procent minder per uur
dan mannen. Tussen 1979 en 1989 nemen de inkomensverschillen
tussen mannen en vrouwen nog toe. Na 1989 nemen de verschillen
weer af. In 2002 zijn de loonverschillen tussen mannen en vrouwen
figuur 3

Procentueel loonverschil vrouwen ten opzichte van mannen
1979-2002

Procentueel loonverschil
-25

-20

-15

-10

-5

0

1979

1985

1989

Bron: CBS Loonstructuuronderzoeken

1996

1997

2002

Conclusie

figuur 4

Rendementen van werkervaring mannen Nederland
1979-2002

Loontoename (%)
3,0
2,8
2,6
2,4

1996

2,2

1997

2,0

1985

1,8

2002
1979

1,6
1,4
1,2
1,0
18

22

26

30

34

38

42

46

50

54

58

62

Leeftijd

Het rendement van onderwijs stijgt gedurende de laatste jaren.
Vooral het rendement voor hoger opgeleiden is toegenomen. Met
andere woorden, de inkomensongelijkheid tussen lager en hoger
opgeleiden neemt toe. De empirische resultaten geven ondersteuning aan de hypothese dat de relatieve arbeidsvraag naar hoger
geschoolden sterker toeneemt dan het relatieve aanbod van hoger
geschoolden. De race tussen technologie en scholing wordt momenteel verloren door scholing. Daarnaast neemt het rendement
van werkervaring sterk af in recente jaren. Dit kan duiden op een
snellere veroudering van kennis maar ook op een vergrijzende beroepsbevolking. Ook vinden we bewijs voor het toenemende belang
van vrouwelijk menselijk kapitaal in de kenniseconomie. Na 1989
zijn de opbrengsten op onderwijs voor vrouwen sterker gestegen
dan voor mannen en het inkomensverschil tussen vrouwen en
m
­ annen is afgenomen.

Bron: CBS Loonstructuuronderzoeken
figuur 5

Rendementen van werkervaring vrouwen Nederland
1979-2002

Loontoename (%)
2,8
2,6
2,4
2,2
1996

2,0

1997
1985

1,8

1979

1,6

2002

1,4
1,2
1,0
18

22

26

30

34

38

42

46

50

54

58

62

Leeftijd

Bron: CBS Loonstructuuronderzoeken

weer vergelijkbaar met die in 1979. Ondanks de grote toestroom
van vrouwen naar de arbeidsmarkt in de laatste decennia, zijn hun
looninkomens dus niet gedaald ten opzichte van mannen.

Literatuur
Bovenberg. A.L, Balancing work and family life during the life

Figuren 4 en 5 geven de financiële opbrengsten van werkervaring
voor mannen en vrouwen. De schattingen voor het jaar 1989
zijn niet getoond, omdat leeftijd alleen bekend is in leeftijdsklassen. Werkervaring is niet direct gemeten, maar benaderd aan
de hand van leeftijd. De figuren zijn gebaseerd op de geschatte
coëfficiënten voor de constante, leeftijd en leeftijd-kwadraat uit
de loonvergelijking. De opbreng­sten van werkervaring nemen van
1979 gestaag toe tot aan 1997. Na 1997 zien we echter een
sterke verandering optreden. De opbrengsten van werkervaring
liggen in 2002 voor vrouwen lager dan in alle voorgaande jaren, de
opbrengsten voor mannen liggen rond het niveau van 1979. Deze
bevindingen wijzen er inderdaad op dat werkervaring van minder
belang wordt voor de beloningshoogte sinds halverwege de jaren
negentig. Dit resultaat kan echter vertekend zijn door demografische dan wel cohortspecifieke factoren, aangezien de beroepsbevolking vergrijst. Over de tijd gemeten, komen er relatief meer
werknemers in het dalende traject van het werkervaringsprofiel,
wat tot gevolg heeft dat het gemiddelde rendement op werkervaring afneemt. Toekomstig onderzoek zal dit moeten uitwijzen.

course. De Economist, 153 (4), 399-423.
Card, D. (1999) The causal effect of education on earnings.
In: O. Ashenfelter & D. Card (eds.) Handbook of Labor Economics,
vol. 3A. Amsterdam: Elsevier-North Holland, 1801-1863.
Harmon, C., H. Oosterbeek & I. Walker (2003) The Returns to
Education: Microeconomics. Journal of Economic Surveys, 17,
115-155.
Hartog, J., H. Oosterbeek & C. Teulings (1993) Age, Wages
and Education in the Netherlands. In: P. Johnson &
K. F. Zimmerman (eds.) Labour Markets in an Aging Europe.
Cambridge (UK): Cambridge University Press, 182-211.
Jacobs, B. (2004) The Lost Race Between Schooling and
Technology. De Economist, 152 (1), 47-78.
Katz, L.F. & D. H. Autor (1999) Changes in the Wage Structure
and Wage Inequality. In: O. Ashenfelter & D. Card (eds.)
Handbook of Labor Economics, vol. 3A. Amsterdam: Elsevier,
1463-1555.
Leuven, E. & H. Oosterbeek (2000) Rendement van Onderwijs
Stijgt. ESB, nr. 4262, 523-524.
Mincer, J. (1974) Schooling, Experience, and Earnings. New York:
National Bureau of Economic Research.
Tinbergen, J. (1975) Income Distribution: analysis and policies.
Amsterdam: North-Holland.

ESB

29 december 2006

35

Auteurs