Ga direct naar de content

SGP – Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek, ESB 4230, jaargang 84.

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 17 2006

Christelijke traditie en neoklassieke economie in gesprek
Vanuit het christelijk denken wordt de economie
vaak fundamenteel bekritiseerd. De neo-klassieke
economie heeft inderdaad te weinig oog voor de rol
van normen en beperkte rationaliteit in het menselijk
handelen. Daardoor leidt het volgen van een nauwe
economische blik te snel tot een ongewenste economisering van de samenleving.

D

A.L. Bovenberg
en T.C.M.J. van de
Klundert
Verbonden aan respectievelijk de Katholieke
Universiteit Brabant
en aan de Katholieke
Universiteit Brabant
en de Rijksuniversiteit
Groningen.

e ‘economisering van de samen­
leving’ is vanuit christelijke groe­
peringen in de samenleving sterk
bekritiseerd. De traditionele neoklassieke economie heeft daar geen bood­
schap aan, maar daarmee doet deze manier
van denken onrecht aan belangrijke kenmer­
ken van economisch handelen. Vruchtbare
communicatie tussen de kerken en de econo­
mische wetenschap vraagt om een verruiming
van het traditionele paradigma van de neoklassieke economie.
In dit artikel stellen we twee uitgangspun­
ten van traditionele economische analyses
ter discussie. Het eerste is dat van gegeven
feitelijk gehanteerde normen. Normen, die
als substituut voor volledige contracten een
belangrijke economische betekenis hebben,
en economie beïnvloeden elkaar wederzijds.
Het tweede uitgangspunt is dat van de
rationele mens met consistente en stabiele
preferenties. De christelijke traditie verwerpt
het optimistische mensbeeld van de soeve­
reine, rationele mens die genoeg heeft aan
zijn verstand. Vanuit christelijk perspectief
beschermen normen een feilbare mens tegen
misleiding. Dit resulteert in een normatieve
visie op de economie, waarbij de economi­
sche ontwikkeling wordt ingekaderd door
‘hogere’ normen. We sluiten het artikel af
met de implicaties van endogene normen en
begrensde rationaliteit voor de economische

wetenschap en het vraagstuk van de econo­
misering van de samenleving.

Normen als productiefactor
Intermenselijk verkeer vereist regulering en
coördinatie. Normen spelen hierbij een rol. Zij
zijn te beschouwen als morele (of relationele)
preferenties die moeten worden onderscheiden
van persoonlijke preferenties. Bij persoon­
lijke preferenties gaat het om de smaak voor
verschillende pakketten consumptiegoederen
waarbij sociale interacties niet direct aan de
orde zijn. Morele preferenties, daarentegen,
waarderen gedrag (zowel van anderen als van
het betreffende individu zelf). Deze preferen­
ties bepalen welk gedrag gerespecteerd wordt
in de samenleving. Door zich conform normen
te gedragen winnen mensen aan zowel respect
van anderen (extrinsieke motivatie) als zelf­
respect (intrinsieke motivatie).
De economische betekenis van normen wordt
duidelijk door het begrip ‘contract’ nader
onder de loupe te nemen. Complete contrac­
ten omvatten alle transacties die gevolgen
kunnen hebben voor de ander waarbij onvoor­
ziene gebeurtenissen niet aan de orde zijn.
Het befaamde Coase theorema gaat ervan
uit dat partijen complete contracten kunnen
sluiten om hun gedrag te coördineren zodat er
geen sprake meer is van externe effecten.
Vaak brengen complete contracten echter te
hoge transactiekosten met zich mee, bijvoor­
beeld omdat de vereiste informatie ontbreekt
of te duur is. Incomplete contracten, die in de
loop van de tijd nadere invulling vragen, zijn
dan aan de orde. Deze contracten nemen niet
alle externe effecten weg; er zijn ontbrekende
markten omdat niet alle transacties die de
ander beïnvloeden van te voren in een contract
kunnen worden vastgelegd. Naast complete en
incomplete contracten kunnen we impliciete

ESB

november 2006

21

contracten onderscheiden. Impliciete contracten gebruiken informatie
die niet door een derde partij kan worden geverifieerd. Het juridische
systeem kan deze contracten niet handhaven1.
Normen fungeren als substituut voor complete contracten bij het
internaliseren van externe effecten in incomplete contracten en bij het
afdwingen van impliciete contracten. Ze besparen op de transactie­
kosten die gepaard gaan met het volledig beschermen van contracten
tegen opportunistisch gedrag. Op deze manier verhelpen normen coör­
dinatieproblemen die niet (of slechts tegen hoge transactie­kosten) door
contracten kunnen worden verholpen (zoals het ‘hold-up’ probleem,
inverse selectie, moreel gevaar en free rider gedrag). Normen vullen
de gaten van ontbrekende markten in incomplete contracten. Ze zijn
daarmee een productieve factor – het sociale kapitaal.

Economisering
Vaak wordt gepleit voor een uitbreiding van het marktsysteem en de
daarbij behorende financiële prikkels om coördinatieproblemen op te
lossen. Economisering van de samenleving kan worden gedefinieerd als
het zoveel mogelijk wegwerken van externe effecten door middel van
complete contracten en financiële prikkels (inclusief het reputatieme­
chanisme dat impliciete contracten kan afdwingen). Het gaat om een
uitbreiding van het domein van de markt. Door een beroep te doen op
het eigenbelang bij het wegnemen van externe effecten hoeft er minder
vertrouwd te worden op normen bij het coördineren van gedrag.
Economen pleiten vaak voor een uitbreiding van het domein van de
markt met een beroep op de grotere efficiëntie die op deze manier
wordt bewerkstelligd. Daarbij gaan ze meestal uit van stabiele en
consistente voorkeuren. Zowel de persoonlijke als morele preferenties
zijn exogeen. De stelling dat meer markt tot grotere efficiëntie leidt
is echter niet langer evident als coördinatiemechanismen de morele
preferenties veranderen. We bespreken verschillende lijnen waarlangs
het coördinatiemechanisme van de markt invloed uitoefent op morele
preferenties en daarmee het sociale kapitaal. Eerst komen twee mecha­
nismen aan de orde waarlangs economisering normen uitholt. Daarna
geven we aan dat economisering normen ook kan versterken.
Economisering en uitholling van normen
De experimentele psychologie leert dat de introductie van extrinsieke
motivatie intrinsieke motivatie kan verdringen. Financiële prikkels kun­
nen de intrinsieke motivatie dus afbreken. Markten bevorderen dan een
‘quid pro quo’ houding (voor wat hoort wat) en legitimeren het eigenbe­
lang. Als je mensen aanspreekt op hun eigenbelang kunnen ze zich ook
steeds meer zo gaan gedragen. Externe sancties breken interne sanc­
ties af, bijvoorbeeld omdat mensen minder zelfrespect ontwikkelen als
ze zich sociaal gedragen. Ze worden immers voor dit gedrag betaald.
Weck-Hannemann en Frey passen deze gedachten toe op de milieu­
problematiek. Zij betogen dat het introduceren van financiële prikkels in
het milieubeleid een negatief effect heeft op de intrinsieke motivatie dat
het directe positieve effect van de maatregel kan overtreffen2. ­Wet- en

22

ESB

november 2006

regelgeving kan soms te prefereren zijn boven
financiële prikkels omdat het overtreden van
wetten niet alleen gepaard gaat met boetes
maar ook morele en sociale sancties (dat wil
zeggen de interne sanctie van schuldgevoel of
de externe sanctie van sociale stigmatisering).
De interne sanctie ontmoedigt vervuiling zelfs
als de transactiekosten bij het inzetten van
andere instrumenten van milieubeleid te hoog
zijn (bijvoorbeeld omdat milieuvervuiling niet
verifieerbaar is).
Bowles bespreekt een tweede potentieel nega­
tief effect van een groter domein van de markt
op normen3. Het gaat hierbij om de invloed
van markten op de opvoeding binnen het gezin
en daarmee op de transmissie van normen.
Goed functionerende gezinnen helpen bij het
opbouwen van sociaal kapitaal, dat wil zeggen
de normen die mensen er toe brengen reke­
ning te houden met de belangen van anderen
wanneer contracten incompleet zijn en mark­
ten ontbreken. Opvoeding in gezinsverband
genereert daarmee positieve externe effecten;
het vermindert transactiekosten, zodat coördi­
natieproblemen worden verholpen.
De inrichting van de economie heeft gevolgen
voor de investeringen in de opvoeding en daar­
mee de vorming van preferenties en normen.
Zo kan economisering de rol van het gezin
ondermijnen. Becker geeft bijvoorbeeld aan
dat een betere werking van kapitaal- en ver­
zekeringsmarkten ouders er toe kan brengen
minder in het gezin en hun kinderen investe­
ren4. Becker gaat in zijn economische analyse
van het gezin overigens niet in op de mogelijke
positieve externe effecten van de overdracht
van normen binnen het gezin. Hij benadrukt
dat ouders vanuit hun eigenbelang de (mo­
rele) preferenties van hun kinderen zo zullen
vormen dat de kinderen op latere leeftijd de
ouders zullen bijstaan.
Economisering en versterking van normen
Economisering hoeft niet per definitie negatief
uit te werken op normen. Financiële prikkels
kunnen mensen leren rekening te houden met
de belangen van anderen; meer marktwer­
king kan zo morele preferenties versterken in
plaats van verzwakken. Zo kan het financieel

afstraffen van vervuiling helpen om geleidelijk
een sociaal stigma op te bouwen voor mi­
lieuvervuiling dat uiteindelijk kan resulteren
in het ontwikkelen van interne sancties. Iets
dergelijks kan spelen bij het ontmoedigen van
rookgedrag, belastingfraude en misbruik van
sociale voorzieningen.
Hierbij speelt ook een indirect effect op
sociale sancties omdat het sociale stigma op
gedrag vaak groeit naarmate minder mensen
dat gedrag gaan vertonen. Naarmate een
gebrek aan financiële prikkels mensen er toe
aanzet een groter beroep te doen op sociale
voorzieningen, dreigen het arbeidsethos en
andere normen die het gebruik van sociale
voorzieningen inperken te worden uitgehold5.
Als meer mensen hun toevlucht zoeken in de
sociale voorzieningen neemt het sociale stigma
op het gebruik daarvan af. Zo hollen kleinere
financiële prikkels sociale sancties uit.
Een andere reden waarom marktwerking
morele preferenties kan versterken is dat het
in een concurrerende markt belangrijk is een
goede reputatie te vestigen. Consumenten de
vrije keuze laten tussen alternatieve aanbieders
in een concurrerende markt zorgt er voor dat
aanbieders een grote prikkel hebben om reke­
ning te houden met de belangen van de consu­
ment – ook als dit niet direct iets oplevert.
Concurrentie kan er ook voor zorgen dat morele
preferenties zich sterker doen laten gelden.
Deze preferenties zorgen er bijvoorbeeld voor
dat een werknemer of een klant van een bedrijf
met een goede reputatie op sociaal of milieu­
terrein door anderen worden gerespecteerd.
Naarmate klanten en werknemers een ruimere
keus hebben uit verschillende bedrijven wordt
het belangrijker voor bedrijven om een goede
maatschappelijke reputatie op te bouwen.
Concurrentie versterkt zo de prikkels voor maat­
schappelijk ondernemerschap dat in overeen­
stemming is met de heersende morele prefe­
renties6. Niet-gouvernementele organisaties
versterken deze ontwikkeling door informatie
te verschaffen over het gedrag van bedrijven.
Verder kunnen ze bijdragen aan het vernieu­
wen van morele preferenties, zodat deze beter
aansluiten bij externe effecten die (nog) niet via
complete contracten (inclusief overheidsregule­
ring) kunnen worden weggenomen.

Het idee dat de markt ook goede kanten in de mens stimuleert is oud.
Adam Smith en David Hume stelden al dat markten de waarden van
verantwoordelijkheid, initiatief en arbeidsethos versterken. Hirschman
noemt dit de doux-commerce thesis. Daartegenover staat de zelfdes­
tructie thesis die stelt dat de markt de normen die ten grondslag liggen
aan het goed functioneren ervan (zoals eerlijkheid en vertrouwen)
ondergraaft. Hirschman geeft een historisch overzicht van opvattingen
over het stimuleren of eroderen van positieve eigenschappen in het
kapitalistische marktsysteem7. Hij komt tot de conclusie dat de markt
verschillende effecten heeft en dat verschillende mechanismen tege­
lijkertijd spelen. Zowel de doux-commerce thesis als de zelfdestructie
thesis bevatten een kern van waarheid. Sommige mechanismen ero­
deren het sociale kapitaal, anderen bouwen dat kapitaal juist op. Het
netto effect is niet op voorhand duidelijk.

Begrensde rationaliteit
Traditionele economische analyse gaat uit van individuen die zelf het
beste kunnen beoordelen wat het beste voor hen is. Op grond van de
consistente en stabiele preferenties van individuen kan de econoom
dan de efficiëntie van het systeem beoordelen.
Becker heeft de theorie van de rationele verslaving ontwikkeld. Terwijl
preferenties kunnen evolueren, voorzien rationele individuen deze
veranderingen en gedragen zich conform een consistent plan. Zo anti­
ciperen individuen dat de consumptie van bepaalde verslavende goede­
ren later negatieve effecten heeft; geduldige individuen met een lage
discontovoet zullen dan ook minder snel verslaafd raken8.
Terwijl Becker tijdsconsistente preferenties veronderstelt, introduceert
Laibson tijdsinconsistente voorkeuren waarbij de discontovoet daalt met
de lengte van de planningshorizon. Daarbij gaat Laibson uit van ratio­
nele individuen, die voorzien dat ze in de toekomst beslissingen zullen
willen herzien9. Deze individuen zullen hun toekomstige bewegingsvrij­
heid willen beperken, bijvoorbeeld door te beleggen in niet-liquide
activa. Laibson laat zien dat het liberaliseren van kapitaalmarkten de
welvaart kan schaden omdat het mogelijkheden om het gedrag te binden
beperkt. Dit is een second-best resultaat: een grotere marktwerking
vergroot de verstoringen die het gevolg zijn van een gebrek aan zelf­
discipline en het daarmee gepaard gaande korte-termijn denken.
Akerlof gaat uit van soortgelijke tijdsinconsistente preferenties, maar
veronderstelt in tegenstelling tot Laibson dat individuen zich niet
bewust zijn van de inconsistentie van hun eigen preferenties10. Hier
is dus sprake van begrensde rationaliteit: bijziende individuen maken
systematische fouten bij het maximaliseren van hun werkelijke nuts­
functie. Mensen stellen belangrijke activiteiten steeds uit, omdat ze een
groot gewicht toekennen aan de huidige kosten van deze activiteiten en
bovendien niet voorzien dat ze de activiteit ook in de toekomst zullen
blijven uitstellen. Een groot aantal kleine foute beslissingen kunnen
tot grote welvaartsverliezen leiden: mensen raken door een gebrek aan
zelfdiscipline verslaafd en sparen onvoldoende.
In Beckers theorie van de rationele verslaving is er geen rol voor nor­
men die grenzen stellen aan het individuele gedrag. Dit ligt anders

ESB

november 2006

23

in de door Laibson en Akerlof ontwikkelde theorie. Normen hebben,
naast een sociale functie bij het voorkomen van opportunistisch ge­
drag en het bevorderen van sociale coördinatie (zie hiervoor), ook een
functie bij het beschermen van de mens tegen zichzelf. In de analyse
van Akerlof corrigeren normen de verstoringen die gepaard gaan met
bijziendheid. In feite internaliseren normen externe effecten op indivi­
duele basis. Een feilbare mens heeft baat bij beperkingen.
Begrensde rationaliteit sluit ook aan bij het begrip preference drift.
Dit houdt in dat wanneer een aspiratieniveau wordt verwezenlijkt, het
resultaat tegenvalt11. De mens voorziet zijn toekomstige behoeften niet
goed. Het gesignaleerde gedragspatroon treft men aan bij vele andere
auteurs, te beginnen bij Adam Smith.
Een andere reden waarom de resultaten van economische groei op de
welvaart tegenvallen is reference drift. Hierbij wordt de consumptie ge­
dreven door het streven met anderen in de pas te blijven lopen. Men wil
elkaar met de consumptie van status-goederen (zogenaamde Veblengoederen) overtreffen. Deze consumptie brengt daarom negatieve ex­
terne effecten met zich mee. Er is sprake van een prisoners’ dilemma,
waarbij normen voor coördinatie kunnen zorgen. Begrensde rationaliteit
kan een oorzaak zijn van reference drift. De individuele mens weet niet
wat goed voor hem is en gebruikt het gedrag van anderen om informatie
te verkrijgen over verstandig en nastrevenswaardig gedrag.

Christelijke traditie
De christelijke traditie onderschrijft de hierboven beschreven twee
functies van normen – het bevorderen van sociale coördinatie door het
internaliseren van externe effecten en het beschermen van de mens
tegen zichzelf. Ze gaat namelijk uit van een mens die zowel begrensd
rationeel als opportunistisch is.
Voor wat betreft begrensde rationaliteit verwerpt de christelijke traditie
op grond van de Bijbel het traditionele uitgangspunt van de econo­
mische wetenschap: de soevereine rationele mens die genoeg heeft
aan zijn eigen verstand om te bepalen wat goed voor hem is. In plaats
daarvan neemt ze een ander mensbeeld als uitgangspunt: de mens
heeft geen consistent geordende preferenties, maar wordt heen en
weer geslingerd tussen tegenstrijdige begeerten en is daarbij vatbaar
voor misleiding. Op zichzelf aangewezen ontbeert de mens informatie
over nastrevenswaardige doelen en de beste manier om deze doelen te
bereiken. Door op Gods normen te vertrouwen wordt de mens minder
kwetsbaar voor misleiding en verslaving: gehoorzaamheid resulteert in
rationeel handelen. Preferenties zijn daarmee niet waardevrij, maar kun­
nen normatief worden beoordeeld op grond van zingevende normen van
de Ander. Deze hogere normen zijn van te voren aan het economische
proces opgelegd: de economie is als het ware ondergeschikt aan deze
normen. De mens is geen eigenaar van de schepping, maar rentmeester
en daarmee verantwoording schuldig aan God.
Waarden en normen worden aangereikt door Gods openbaring in de
bijbel in het algemeen en in Christus in het bijzonder. De leer en het
gedrag van Christus verschaft de mens informatie over wat verstandig
is12. Daarnaast brengt (Gods Liefde in) Christus in het menselijk be­

24

ESB

november 2006

wustzijn een nieuwe kracht om daadwerkelijk
te doen wat verstandig is, alsmede de wijsheid
om Gods bedoelingen te vertalen naar nieuwe
omstandigheden. Vanuit dit perspectief hoeven
veranderende normen niet per definitie nega­
tief te worden beoordeeld. Elke tijd vraagt weer
een nieuwe invulling van de bedoelingen van
God. In plaats van het slaafs volgen van een
compleet contract gaat het in het Christelijk
geloof vooral om het beter leren kennen van
God, waardoor Zijn bedoelingen in elke nieuwe
situatie beter kunnen worden ingevuld. De
individuele gelovige blijft hierin zwak, en dient
gesterkt en gedisciplineerd te worden door
anderen. Sociale interactie speelt in de chris­
telijke traditie dan ook een belangrijke rol. De
mens is een relationeel wezen. Hij is aange­
wezen niet alleen op de relatie met God (de
Ander), maar ook op de relatie met anderen.
De christelijke traditie erkent in dit verband dat
de altruïstische gevoelens van de mens zwak
zijn; de mens is geneigd tot opportunistisch
gedrag. Men zou vanuit dit perspectief kunnen
stellen dat concurrentie en contracten een nut­
tige rol spelen bij het corrigeren en discipline­
ren van de zwakke altruïstische gevoelens van
de mens13. Vanuit het economische perspectief
hebben we beweerd dat normen de gaten in in­
complete contracten vullen. Vanuit theologisch
perspectief zou men daar tegenover kunnen
stellen dat markten en contracten de gaten in
ongenormeerd gedrag vullen14.

Conclusies
Traditionele economische analyses gaan uit
van de homo economicus, dat wil zeggen een
soeverein individu dat consistent handelt op
grond van stabiele preferenties. De meeste
economen houden vast aan dit axioma omdat
er (nog) geen goede theorie bestaat over be­
grensde rationaliteit en over hoe preferenties
worden gevormd. Als de disciplinerende ver­
onderstelling van rationeel gedrag en stabiele
preferenties over boord wordt gegooid, ont­
beert de economie een theorie die de selectie
van het evenwicht verklaart.
Daar staat tegenover dat het verwerpen van
deze veronderstelling meer ruimte biedt voor
communicatie met andere wetenschappen die
de ontwikkeling van preferenties analyseren.

Zo verklaart de sociologie preferenties uit
sociale interacties en de externe sancties die
voort­komen uit deze interacties. De psycholo­
gie analyseert hoe gewoonten, verslavingen en
dwangmatig gedrag tot stand komen. De resul­
taten in de experimentele economie alsmede
behavioral economics, actieve onderzoekster­
reinen op dit moment, geven vaak aanleiding
om de homo economicus ter discussie te
stellen. Dit versterkt de toenemende aandacht
binnen de economische wetenschap voor socio­
logische en psychologische verklaringen.
Vanuit het perspectief van de begrensde ratio­
naliteit komt de economische wetenschap ook
in gesprek met godsdiensten en andere levens­
beschouwingen als bronnen van hogere normen
die de kwetsbare en feilbare mens kunnen be­
schermen tegen misleiding. Deze fundamentele
normen zullen overigens steeds weer moeten
worden vertaald naar de concrete werkelijkheid
van alledag. In dit kader is het gesprek tussen
economie en de kerken van belang.
De verruiming van het paradigma van de
economische wetenschap biedt ook de ruimte
om kritische kanttekeningen te plaatsen
bij de economisering van de samenleving.
Traditionele economische analyses juichen
economisering toe. Dit artikel geeft aan dat dit
traditionele antwoord kan worden betwijfeld
als wordt uitgegaan van endogene normen (die
mede door het economische proces worden
bepaald) en van begrensde rationaliteit. De
economisering van de samenleving wordt
geproblematiseerd omdat het de normen kan
uithollen die overblijvende externe effecten
internaliseren. De daarmee gepaard gaande
uitholling van sociaal kapitaal bemoeilijkt de
coördinatie van gedrag. Daarnaast kan de
grotere vrijheid van een bijziende, feilbare
mens die zich minder gebonden weet aan
normen resulteren in teleurstellende resulta­
ten. Grotere vrijheid door minder binding aan
normen kan dus contraproductief zijn voor een
mens die zowel opportunistisch als begrensd
rationeel is15. Er is sprake van een secondbest stelling; hoewel de economisering van
de samenleving sommige externe effecten
internaliseert kan het andere verstoringen,
die te maken hebben met opportunisme en
begrensde rationaliteit, vergroten.

De redenering dat de economisering van de samenleving ongewenst is
omdat deze sociaal kapitaal uitholt, is echter kwetsbaar. Voldoende em­
pirisch bewijs ontbreekt vooralsnog. Bovendien zijn er wellicht ontwikke­
lingen die de andere kant op wijzen. Verder vereist het onder kritiek stel­
len van de uitholling van normen een expliciet normatief uitgangspunt.
Het beroep doen op exogene uitgangspunten die moeilijk te objectiveren
zijn is onbevredigend voor sociale wetenschappers die het gedrag van
mensen (inclusief de normen waarop dat gedrag is gebaseerd) wensen te
verklaren. Dit artikel werpt dan ook meer vragen op dan het beantwoordt.
Wel kunnen deze vragen de inspiratie zijn voor verder empirisch en theo­
retisch onderzoek. Bovendien wordt duidelijk dat een vruchtbaar gesprek
tussen economen en kerkelijke vertegenwoordigers over het vraagstuk
van de economisering van de samenleving om een verruiming van het
traditionele paradigma van de neo-klassieke economie vraagt.
1 Zie A.L. Bovenberg en C.N. Teulings, Concurrentie als
alternatief voor rechtsprincipes, ESB, 14 mei 1999, blz.
364-367.
2 H. Weck-Hannemann en B.S. Frey, Are incentive instruments
as good as economists believe? Some new considerations, in:
A.L. Bovenberg en S. Cnossen (red.), Public finance and the
environment in an imperfect world, 1995, Kluwer. Frey heeft
het negatieve effect van financiële prikkels op de intrinsieke
motivatie ook empirisch getoetst. Zie bijvoorbeeld B.S. Frey
en F. Oberholzer-Gee, The costs of price incentives: an empi­
rical analysis of motivation crowding out, American Economic
Review, 1997, blz. 746-755.
3 S. Bowles, Endogenous preferences: the cultural consequen­
ces of markets and other economic institutions, Journal of
Economic Literature, 1998, blz. 75-111.
4 G.S. Becker, Nobel Lecture: the economic way of looking at
behavior, Journal of Political Economy, 1993, blz 385-409.
5 Zie bijvoorbeeld A. Lindbeck, Incentives and social norms
in household behavior, American Economic Review, 1997,
blz 370-377.
6 Zie H.A. Keuzenkamp, Leve de economisering, ESB, 25 juni
1999, blz 481.
7 A.O. Hirschman, Rival interpretations of market society:
civilizing, destructive, or feeble, Journal of Economic Literature,
1982, blz. 1463-84.
8 Zie bijvoorbeeld G.A. Becker en K.M. Murphy, A theory
of rational addiction, Journal of Political Economy, 1988,
blz 675-700.
9 D. Laibson, Golden eggs and hyperbolic discounting,
Quarterly Journal of Economics, 1997, blz. 443-477.
10 .A. Akerlof, Procrastination and obedience, American
G
Economic Review, 1991, blz 1-19. Zie ook T. O. Donoghue en
M. Rabin, Doing it now or later, American Economic Review,
1999, blz 103-124.
11 oor empirische studies over het verband tussen economische
V
groei en subjectief welbevinden, zie J.B. Schor, Beyond an
economy of work and spend, 1997, Tilburg University Press.
12 e leer van Christus wortelt in de Joodse traditie. Ook andere
D
godsdiensten en levensbeschouwingen kunnen informatie
over verstandig gedrag aanreiken.
13 ie ook M. Novak, The spirit of democratic capitalism,
Z
New York, 1982.
14 De auteurs danken Johan Graafland voor deze observatie.
15 eze twee kenmerken van de mens staan ook centraal in
D
de nieuwe institutionele economie zoals ontwikkeld door
O.E. Williamson.

ESB

november 2006

25

Auteurs