Ga direct naar de content

Innovatie in landbouw terug bij af

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 22 2006

internationaal

Innovatie in landbouw terug bij af
De patentpositie van de Nederlandse landbouw is de
afgelopen jaren duidelijk verzwakt. Met uitzondering van
de tuinbouw, de fokkerij en enkele kleinere niches, vormt
de landbouw een rem op de Nederlandse patentgroei.
Omdat het buitenland een hogere patentgroei heeft, zal de
toekomst verdergaande specialisatie brengen.

D

e landbouw is hard op zoek naar nieuwe
manieren om te innoveren. Het oude innovatiemodel waarin onderzoek, voorlichting en onderwijs (het zogenaamde OVOdrieluik) op elkaar waren afgestemd in de landbouw
is al jaren geleden op de klippen gelopen. Uit een
onderzoek naar de patentpositie van de Nederlandse
agrarische sector blijkt dat een groot deel van de
landbouw geen nieuw innovatiemodel gevonden
heeft. Alleen de tuinbouw weet zijn positie te handhaven en zelfs uit te bouwen. In het kader van de
discussie over de noodzaak tot het vergroten van de
innovativiteit van Nederland, dient de vraag te worden gesteld wat Nederland met de landbouw wil. Dit
artikel is gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd
ten behoeve van een agrarisch kennisnetwerk.

Winnaars en verliezers
Om de innovativiteit van de landbouw in kaart te
brengen, is een analyse gemaakt van alle patenten
en patentaanvragen in de landbouw uit de data-

base van het European Patent Office (EPO) over de
periode 1995-2004. Daarbij werd de sectorindeling
van het International Patent Classifications (IPC)
systeem gebruikt. Tabel 1 geeft weer wat over de
tienjarige periode tot en met 2004 het gemiddelde
aantal patenten plus patentaanvragen per jaar per
agrarische sector was en welk percentage daarvan
toebehoorde aan Nederlandse bedrijven.
De tabel laat meteen een probleem zien met de gevolgde werkwijze. IPC heeft een classificatiesysteem
waarbij niet alle sectoren een gelijke omvang hebben. Zo classificeert IPC de onbelangrijke bedrijvigheid rondom het beslaan van paarden met hoefijzers
als een aparte sector, terwijl pesticiden en herbiciden worden samengenomen met conserveren van
lichamen en planten. In de laatste sector zitten dus
erg veel verschillende soorten producten en markten. De hiernavolgende conclusies op het sectorniveau moeten dus met enige voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd: het is goed mogelijk dat in sommige
sectoren nog subsectoren verborgen zijn die innovatief zijn. Toch is de algemene tendens glashelder.
In figuur 1 is aangegeven wat per sector de groei
was in het aantal patenten over de gekozen periode
wereldwijd en voor Nederlandse bedrijven. In de
figuur is ook aangegeven dat de gemiddelde wereldwijde groei in het aantal patenten over alle industrietakken (dus inclusief chemie, elektronica, auto-

tabel 1

Gemiddeld aantal patenten plus patentaanvragen per jaar 1995-2004

Sector

Ard-Pieter de Man
en Mike Bigwood
De Man is hoogleraar Technische Bedrijfskunde aan
de Technische Universiteit
Eindhoven. Bigwood is
directeur van International
Technology Information.

456

ESB 22

Alle bedrijven

Landbouwmachines
Zaaien, planten (van bomen, struiken, planten), bemesten
Oogsten, maaien, grondbewerking
Verwerken van geoogst product
Opslaan van producten
Tuinbouw, groenten, bloemen, fruit, rijst, druiven
Bosbouw
Bewateren
Nieuwe planten en processen om ze te verkijgen
Productie van zuivelproducten
Veehouderij
Visserij
Fokken van dieren
Beslaan van dieren (hoefijzers)
Vangen van dieren
Pesticiden, biociden, herbiciden, ontsmettingsmiddelen
Conserveren van lichamen/planten

september 2006

200
175
145
142

285
29
60
533
174
385
192
450
17
158
2100

Percentage
Nederlandse patenten
7.5
9
5.5
9.5
9
4.25
1.5
5
35
15
2
1.75
4.3
1.6
1.6

figuur 1

Patentgroei in de Nederlandse landbouw 1995-2004 in procenten
= % groei patenten
wereldwijd
= % groei patenten
Nederland

430
400

= wereldwijd
gemiddelde (125)
= Nederlands
gemiddelde (175)
s
ne
hi
ac
n
m
w
ke
er ct
ou
r w du
db
n
Ve r o
La
p
n
100
e100
st
n
g
ie
o
a
O
60
Za
45
30
11
0

i
Tu

nb

w
ou

F

k
ok

en

va

di

n

er

en

(1): sinds 1999
330
e
nt

n

en ij
ct er
w
r
ij
du u d
ou ate uwe
er
ro ho
b
lp e
ss
ew Nie
os
Vi
v e Ve
B
B
ui
100 105
100 100 100 Z
80
50
50
en

pl

a

33
0

an

(1

)

en
ng
e
B
Va
150 150150
a
sl

175

Pe
66

25

st

ic

es
id 125

25

0

12

38

44

torindeling van het IPC de nodige verschillen verhult. De bedrijven Van der Lely
en Prolion zijn namelijk grote patenteerders. Beide werken aan de ontwikkeling
van melkmachines en melkrobots. De data op sectorniveau verhullen dus enkele
hooginnovatieve niches.
tabel 2

Aantal patenten per organisatie

Aantal patenten
1
2
3-9
10-

Aantal organisaties
237
84
60
20

Een verloren decennium?
Naast de gemiddelden over de tienjarige periode is de ontwikkeling over de jaren
heen interessant. Figuur 2 geeft deze weer voor de gehele Nederlandse landbouw. Het blijkt dat tot aan 1998 het aantal patenten en patentaanvragen redelijk stabiel was, zij het op een iets lager niveau dan dat van 1995. Tussen 1999
en 2001 zette een groei in. Die werd gevolgd door een daling, zodat in 2004
het aantal patenten in de Nederlandse landbouw weer terug was op het niveau
van 1995. Hoewel er dus geen absolute achteruitgang is, is er wel een relatieve
achteruitgang. De groei van het aantal landbouwpatenten heeft immers niet de
gemiddelde patentgroei in andere sectoren bijgehouden, noch in Nederland (175
figuur 2

Index jaarlijkse patentgroei ten opzichte van 1995 in de
Nederlandse landbouw (1995=100)

150

100

50

ESB 22

september 2006

2004

2003

2002

2001

2000

1999

1998

1997

1996

0
1995

industrie et cetera). 125 procent was. Het eerste
dat dan opvalt, is dat de meeste landbouwsectoren
de wereldwijde innovativiteit drukken: er zijn maar
drie sectoren waar de patentgroei hoger is dan 125
procent: fokken van dieren, het vangen van dieren
en het beslaan van dieren (met 17 patenten per jaar
onbelangrijk als innovatie-aanjager).
Wanneer de situatie van de Nederlandse bedrijven
onder de loep wordt genomen, blijkt die niet beter
te zijn. Alle sectoren in Nederland tezamen hadden
gemiddeld een patentgroei van 175 procent. Alleen
de tuinbouw- en fokkerijbedrijven overtreffen dit
percentage. In alle andere sectoren bleef de patentgroei achter bij het Nederlandse gemiddelde. De
landbouw remt dus de patentgroei in Nederland.
De twee uitzonderingen zijn zoals gezegd de tuinbouw en het fokkerijbedrijf. Dit bevestigt de sterkte
van deze sectoren die ook in andere studies naar
voren is gekomen. Al langere tijd heeft Nederland
een concurrentievoordeel op deze gebieden (Jacobs
et al., 1990). Een nadere analyse van de tuinbouw
leert dat de patenten hier vooral gericht zijn op
bloemen en kassenteelt. Niet voor niets benoemde
het Innovatieplatform bloemen tot sleutelsector (EZ,
2005). Een analyse van de meest recente patenten
en patentaanvragen laat verder zien dat de tuinbouw
het spectaculaire resultaat in patentgroei grotendeels privaat weet te realiseren: onder die patenten
was minder dan zes procent afkomstig van een
kennisinstelling. Ook bleek de sector zich bewust
te zijn geworden van internationalisering: patenten
werden in 2004 in meer landen aangevraagd dan in
1995. Er is dus sprake van een private, innoverende,
internationaal georiënteerde sector.
Het fokkerijbedrijf heeft ook een bovengemiddelde
patentgroei. Nederland heeft toonaangevende
fokkerijbedrijven in huis. De sector verliest echter
wel relatief terrein ten opzichte van het buitenland,
aangezien ook het fokken van andere dieren wordt
meegeteld, waar Nederland minder sterk in is. De
Nederlandse patentgroei is 330 procent; internationaal 400 procent.
Ook voor bijna alle andere sectoren geldt dat de
patentgroei in het buitenland hoger is dan in de
Nederlandse landbouwsectoren. Dit is des te opvallender omdat over alle sectoren heen, Nederland
juist beter scoort dan het buitenland (175 procent
versus 125 procent in figuur 1). Alleen de tuinbouw
en het vangen van dieren scoren beter respectievelijk evenaren het buitenland. In de andere sectoren
wordt de voorsprong van Nederland dus kleiner of de
achterstand groter.
In het algemeen geldt dus dat de Nederlandse
landbouw lage innovatiegroei vertoont. Dit blijkt ook
uit de cijfers op bedrijfsniveau. Er zijn maar weinig
bedrijven in staat om consistent te patenteren. Van
de 401 bedrijven in onze dataset hadden slechts
twintig bedrijven meer dan tien patenten aangevraagd (tabel 2). De bulk van de bedrijven (237)
scoorde maar één patent in tien jaar. Een blik op de
topscorers laat overigens inderdaad zien dat de sec-

457

procent), noch internationaal (125 procent). In absolute termen is de landbouw
terug bij af; in relatieve termen staat hij op belangrijke achterstand.
Dit blijkt ook uit een ander cijfer. Nederland was relatief sterk vertegenwoordigd
in landbouwpatenten. In 1995 had Nederland een aandeel van 7,5 procent van
alle landbouwpatenten, terwijl gemiddeld Nederland een aandeel van 3,2 procent van alle patenten had. In 2004 is het Nederlandse aandeel van alle patenten opgelopen tot bijna vier procent, terwijl het aandeel in landbouwpatenten
tot vier procent is gedaald. De relatief sterke patentpositie van de Nederlandse
landbouw is dus verloren gegaan.
De afgelopen jaren is in de Nederlandse landbouw een sanering in gang gezet.
Door toenemende liberalisering, internationalisering en maatschappelijke druk om
landbouwsubsidies te verminderen, is de sector onder druk komen te staan. De
cijfers lijken er op te wijzen dat daardoor gebeurt wat ook in andere markten met
gelijke kenmerken gebeurt: de sector trekt zich terug in enkele gespecialiseerde
sectoren, die door innovatie succesvol blijven. Enkele hooginnovatieve niches zoals
de tuinbouw, melkrobots en het fokkerijbedrijf overleven. Het zijn deze niches die
de grootste kans hebben op succes in een geliberaliseerde markt.

Beperkingen van de analyse
De bovenstaande analyse kent beperkingen. Patenten en innovatie zijn niet
hetzelfde. Niet elk patent leidt tot een succesvol product, dienst of productieproces. Omgekeerd is niet elke innovatie gebaseerd op een patent. Kortom:
patenten zijn een ruwe indicator van innovatie. Onderzoek in de hightech heeft
echter aangetoond dat dit nadeel van patenten in de praktijk niet groot is. Er is
namelijk een grote samenhang tussen patenten, R&D-uitgaven en nieuwe producten (Hagedoorn & Cloodt, 2003). Desalniettemin zijn patenten en innovatie
niet aan elkaar gelijk.
Dat geldt zeker in een sector als de landbouw in Nederland, die uit veel kleinere
bedrijven bestaat. Veel innovatie wordt daar niet gepatenteerd. Patentering is
voor de meeste MKB-bedrijven eenvoudigweg te duur. Een aantal vernieuwende
telersverenigingen in de tuinbouw ontbreekt bijvoorbeeld in de databases terwijl
zij wel degelijk hooginnovatief zijn. Telersvereniging Prominent is een voorbeeld
van een samenwerkingsverband van twintig tomatentelers die gezamenlijk innoveren. Zij hebben al een nieuwe verpakkingsmachine ontwikkeld, experimenteren met nieuwe belichtingsmethoden en werken met gesloten kastechnieken
die onder andere CO2 uitstoot verminderen (De Man, 2006). Zeer innovatief,
maar zonder patenten. Deze sectorstructuur kan verklaren waarom de landbouw
minder patenteert en minder patentgroei vertoont dan andere sectoren. De cijfers onderschatten dan de werkelijke innovatiekracht van de sector. Dit verklaart
echter niet waarom de meeste Nederlandse landbouwsectoren ook slechter presteren dan dezelfde sectoren in andere landen. Zeker Europese landen hebben
immers een soortgelijke sectorstructuur en kennen dus hetzelfde probleem. De
prestatieverschillen duiden dus waarschijnlijk op toenemende specialisatie, als
gevolg van structurele veranderingen zoals toegenomen marktwerking.

Conclusie
Over het algemeen is de landbouw weinig innovatief en verliest hij qua innovativiteit terrein, voorzover de patentdata laten zien. Dit geldt wereldwijd, maar nog
sterker voor Nederland. Dit is des te opvallender omdat over alle sectoren bekeken, Nederland juist meer is gaan patenteren dan het buitenland. Er is maar één
Nederlandse sector die beter presteert dan het buitenland en dat is de tuinbouw.
Het fokkerijbedrijf presteert ook goed, al verliest het internationaal wat terrein. In
andere sectoren kunnen nog kleine niches met grote innovatiekracht worden aangetroffen, zoals rondom melkrobots en melkmachines. In algemene zin echter draagt
de landbouw niet bij aan het versterken van de innovatiekracht van Nederland.
Het is de vraag of de laaginnovatieve sectoren een voldoende sterke uitgangspositie hebben om in Nederland te overleven. Aangezien buitenlandse concurrenten
een snellere groei in innovativiteit vertonen, zullen Nederlandse bedrijven vroeg
of laat door hen worden ingehaald. De vraag is of dit erg is. Een verschuiving van
laag- naar hooginnovatieve sectoren zorgt ervoor dat sterke sectoren overblijven.
Bovendien wordt door het vertrek van laaginnovatieve sectoren talent en kapitaal

458

ESB 22

september 2006

vrijgemaakt, dat in hooginnovatieve sectoren kan
worden ingezet. De verschuiving die is begonnen,
dient volgens die redenering te worden gestimuleerd,
zodat meer specialisatie ontstaat in hooginnovatieve
sectoren. Verdere afbouw van subsidies zal hier aan
bijdragen. De aarzeling op EU en WTO-niveau om op
deze weg verder te gaan, draagt dan ook niet bij tot
verhoging van de agrarische innovativiteit.
Voor individuele bedrijven in laaginnovatieve sectoren
is de aanbeveling natuurlijk pijnlijk. Wat op macroniveau goed uitwerkt, levert op microniveau persoonlijke
drama’s op rondom bedrijfssluitingen. Het is echter
aan de ondernemers zelf om meer te gaan innoveren
en om op zoek te gaan naar productdifferentiatie. Na
jarenlang door de Europese Unie en het OVO-model
gestimuleerd te zijn ongedifferentieerde bulk te leveren, worstelt de sector al enige jaren met de noodzaak
tot deze omslag. Het EU- en OVO-beleid was uitermate succesvol in het bereiken van zijn doelstellingen.
Nu de doelstellingen moeten wijzigen, blijkt dit beleid
de meeste ondernemers niet te hebben voorbereid op
het omgaan met innovatie en differentiatie.
Voor die ondernemers die de uitdaging op willen
pakken, is het tuinbouwmodel wellicht een inspiratiebron. Telersverenigingen hebben als moderne
vorm van de coöperatie een toenemende impact op
de innovativiteit van de tuinbouw. Ondernemerszin,
strategisch denken, creativiteit en risico komen in
hen samen en transformeren de sector. Nieuwe
organisatiemodellen laten zien dat het mogelijk is te
blijven innoveren.
Ten aanzien van de tuinbouw geldt dat deze sector
grotendeels in staat is zichzelf te bedruipen. De innovatie is daar voornamelijk particulier gestuurd, al
wordt hier en daar wel subsidie gekregen voor innovatie. Het lijkt echter niet nodig het huidige systeem
van innoveren in deze sector ingrijpend te veranderen. Het valt dan ook te hopen dat de aanwijzing
van deze sector als één van de speerpunten van de
Nederlandse economie niet leidt tot het doodknuffelen van de sector. Handjes thuishouden lijkt hier het
beste advies voor de overheid. Een reactief beleid
waarbij de overheid in beperkte mate reageert op
speciale verzoeken van de sector lijkt hier passend.
Door dit in beperkte mate te doen wordt het de sector niet te makkelijk gemaakt, zodat doodknuffelen
wordt voorkomen. Door aan te sluiten bij verzoeken
vanuit de sector, blijft het primaat liggen bij een
model waarvan bewezen is dat het succesvol is.

Literatuur
Hagedoorn, J. & M. Cloodt (2003) Measuring innovative performance: is there an advantage in using multiple indicators?
Research Policy, 32, 1365-1379.
Jacobs, D & P. Boekholt, W. Zegveld (1990) De Economische
Kracht van Nederland, Den Haag: Stichting Maatschappij en
Onderneming.
Man, A.P. de (2006) Alliantiebesturing: Samenwerking als precisieinstrument. Assen: Van Gorcum.
EZ (2005) Onderscheidend Vermogen. Den Haag: ministerie van
Economische Zaken

Auteurs