Ga direct naar de content

Efficiëntie van pensioenfondsen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 22 2006

Dit artikel verklaart de bedrijfskosten van pensioenfondsen.
Schaalvoordelen blijken zeer dominant te zijn. Een verdergaande consolidatie van (kleine) pensioenfondsen zou de
efficiëntie ten goede komen.

gen om de doelmatigheid van bestaande fondsen te
vergroten. We maken bij deze analyse gebruik van
gegevens van alle (duizend) Nederlandse pensioenfondsen gedurende 1992-2004.

Bedrijfskosten van pensioenfondsen

N

a de aandelencrisis van 2000-2002 en
onder invloed van een lage lange rente
kraakt de pensioensector wereldwijd in
zijn voegen. Ook de dreigende effecten
van het aankomende IFRS-accountingregime hebben
daaraan bijgedragen. Hogere premies, lagere pensioenopbouw en -uitkeringen en het korten op indexering, evenals het opkrabbelen van aandelenkoersen
en de hogere rentevoeten, hebben fors bijgedragen
aan herstel van de financiële positie van pensioenfondsen. In dit kader is de aandacht voor bedrijfskosten van pensioenfondsen als potentiële bron van
besparingen gering. Ook in de wetenschappelijke
literatuur is daarvoor weinig aandacht, op enkele
uitzonderingen na (Bateman et al., 2001; Bateman
& Mitchell, 2004). De bedrijfskosten van pensioenvoorzieningen per deelnemer variëren echter sterk
over pensioenfondsen. Het cumulatieve effect van
deze kosten kan grote invloed hebben op de hoogte
van pensioenen. Extra jaarlijkse kosten ter grootte
van één procent van het totale pensioenvermogen
leiden over de gehele levensloop tot pensioenverlies
van 27 procent of tot premiestijging van 37 procent.
In dit artikel, dat gebaseerd is op eerder onderzoek
(Bikker & De Dreu, 2006a; Bikker & De Dreu,
2006b), gaan we nader in op de bedrijfskosten van
pensioenfondsen en de factoren die deze kosten
bepalen. Belangrijke determinanten van de kosten
zijn de grootte van pensioenfondsen, hun organisatievorm, het soort pensioen en de mate van uitbesteding van administratie, vermogensbeheer en risico’s.
Op grond van deze analyse kan worden vastgesteld
wat het ideale pensioenfonds is in termen van efficiëntie en welk beleid of marktordening kan bijdra-

Bedrijfskosten hebben betrekking op alle operationele taken buiten het vermogensbeheer, zoals
management, informatiebeheer, communicatie met
deelnemers, beleidsontwikkeling en het voldoen aan
toezichtregels en rapportagevereisten. Deze kosten
bestaan uit de betrokken salarissen, huisvesting,
afschrijving en door derden in rekening gebrachte
kosten (actuarissen, accountants, juristen en dergelijke). Beleggingskosten worden elders behandeld
(Bikker & De Dreu, 2006a).
We gebruiken in dit artikel gegevens van de
Nederlandse pensioenfondsen over de laatste dertien jaar, zoals deze aan DNB worden gerapporteerd
in het kader van prudentieel toezicht. Het aantal
pensioenfondsen nam geleidelijk af van 1131 in
1992 tot 742 in 2004. Tabellen 1 en 2 presenteren
kerngegevens van bedrijfskosten van 2004 voor,
achtereenvolgend, verschillende grootteklassen,
diverse categorieën pensioenfondsen en soorten
pensioenvoorzieningen. De maatstaf voor grootte is
het aantal deelnemers; dat is de som van actieve en
gewezen deelnemers en pensioenontvangers.
Hoewel alle pensioenfondsen juridische eenheden zijn
die onafhankelijk zijn van de betrokken werkgever(s),
maken veel kleine en sommige middelgrote ondernemingspensioenfondsen gebruik van personeel en kantoorruimte van het sponsorbedrijf. Deze kosten worden in de rapportages vaak niet volledig ten laste van
het pensioenfonds gebracht. Ongeveer twaalf procent
van de pensioenfondsen rapporteert geen bedrijfskosten. Vanzelfsprekend komen deze fondsen niet in
de betrokken tabellen en schattingen voor. Daarnaast
vermelden vooral kleine ondernemingspensioenfondsen hun bedrijfskosten onvolledig. Zo rapporteert 65

tabel 1

Jaarlijkse bedrijfskosten pensioenfondsen naar grootteklassen (2004)

Jaap Bikker en
Jan de Dreu
Bikker is senior onderzoeker bij De Nederlandsche
Bank, Divisie toezicht
beleid, Afdeling strategie
en De Dreu was daar
medewerker toen dit
artikel werd geschreven.

Grootteklassen pensioenfondsen gebaseerd op
aantal deelnemers
<100
100-1.000
1.000-10.000
10.000-100.000
100.000-1 mln.
>1 mln.
Gemiddelde / totaal

Bedrijfskosten
per deelnemer
(euro)
927
302
156
86
28
33
48

Bedrijfskosten
/ totale activa
(%)
0,59
0,46
0,23
0,17
0,24
0,07
0,15

Totale activa
per deelnemer (1000
euro)
157
66
68
50
12
46
33

Totaal aantal
deelnemers
(1000)

2
104
809
2.774
7.146
5.611
16.446

Aantal
fondsen
56
225
264
87
20
3
655

Bron: De Nederlandsche Bank.

ESB

22 september 2006

459

binnenland

Efficiëntie van pensioenfondsen

tabel 2

Jaarlijkse bedrijfskosten naar type pensioenfonds en soort pensioen (2004)

Totale activa
per deelnemer
(1000 euro)

Bedrijfskosten / totale
activa (%)

Type:
pensioenfonds
Bedrijfstak (alle)
– verplichte
– niet-verplichte
Ondernemings
Beroeps
Gemiddelde / totaal
pensioensoort
Voornamelijk DB
Voornamelijk DC
Andere

Bedrijfskosten per
deelnemer (euro)

0,13
0,12
0,16
0,19
0,10
0,15

33
31
66
138
221
48

26
26
40
71
221
33

0,14
0,37
0,36

49
25
33

34
7
9

Totaal aantal
deelnemers
(1000)

Aantal
fondsena

Gemiddeld aantal deelnemers
(1000)

14.072
13.557
515
2.167
71
16.446

95
76
19
524
11
655

148
178
27
4
6
25

15.546
672
221

590
51
12

26
13
18

a Van 21 pensioenfondsen is het type niet bekend; vier fondsen zijn spaarfondsen.

Bron: De Nederlandsche Bank.

procent van deze fondsen geen loonkosten. (De data
zijn verzameld met het oog op prudentieel toezicht,
waarbij de kosten maar een bescheiden rol spelen.)
Kennelijk betaalt het sponsorbedrijf deze kosten of
worden ze geboekt onder ‘andere kosten’, waarbij ze
overigens onderdeel blijven van de bedrijfskosten.
Bedrijfstakpensioenfondsen kennen dergelijke onderrapportage in principe niet, omdat zij de kosten
niet kunnen doorschuiven naar hun sponsors. Deze
onvolkomenheden in de data tasten door hun systematisch voorkomen (vooral bij kleinere fondsen en
hoofdzakelijk bij ondernemingspensioenfondsen) onze
analyses niet echt aan. De waargenomen dominante
invloed van schaalvoordelen en het uiteenlopen van
kosten tussen de verschillende categorieën pensioenfondsen zou zonder deze verstoring alleen maar nog
sterker zijn.
Tabel 1 toont de gemiddelde bedrijfskosten van
pensioenfondsen voor verschillende grootteklassen
in termen van aantallen deelnemers. De gemiddelde
bedrijfskosten per deelnemer nemen sterk af met het
aantal deelnemers, variërend van gemiddeld 927 euro
per jaar voor de kleinste fondsen tot ongeveer dertig
euro voor de twee grootste klassen. De tabel geeft tevens aan dat het (gewogen) gemiddelde van bedrijfskosten als percentage van totale activa (of beleggingen) ook scherp afneemt met het aantal deelnemers,
van 0,59 procent voor de kleinste fondsen tot 0,07
procent voor de grootste fondsen.
Het bovenste deel van tabel 2 presenteert bedrijfskosten voor verschillende types pensioenfondsen.
Ondernemingspensioenfondsen verstrekken pensioenen aan werknemers van de betrokken onderneming.
Ze zijn juridisch onafhankelijk van het sponsorbedrijf
en worden geleid door de werkgever en vertegenwoordigers van de werknemers. Bedrijfstakpensioenf
ondsen verzorgen pensioenen voor de werknemers in
een sector, gebaseerd op een CAO tussen de werkgevers en werknemers in deze sector. Er zijn twee
types bedrijfstakpensioenfondsen: verplichte en niet
verplichte. Verplichte fondsen zijn gebaseerd op een

460

ESB

22 september 2006

algemeen verbindend verklaarde CAO. Niet verplichte fondsen vallen onder een
CAO, die werkgevers de keuze laat al dan niet deel te nemen aan het betrokken
collectieve fonds. Beroepspensioenfondsen bieden pensioenen aan beroepsgroepen zoals medici en notarissen. Daarnaast zijn er nog ander types fondsen zoals
spaarfondsen.
Met gemiddeld 138 euro per jaar zijn de gemiddelde bedrijfskosten per deelnemer van ondernemingspensioenfondsen hoog vergeleken met slechts 33 euro voor
bedrijfstakpensioenfondsen. Opnieuw geldt dat de werkelijke verschillen nog groter
zijn door de eerder besproken onderrapportage van kosten door ondernemingspensioenfondsen. Beroepspensioenfondsen hebben met 221 euro de hoogste kosten
per deelnemer. Ondernemingspensioenfondsen hebben pensioenvoorzieningen die
veel minder dan in bedrijfstakpensioenfondsen standaard zijn en die veel meer zijn
toegesneden op de gedetailleerde wensen van werkgever en werknemers. Verder kan
de dienstverlening aan de deelnemers uitgebreider zijn. Daar wordt expliciet voor
gekozen maar dit gaat evenwel gepaard met extra uitvoeringskosten. Bedrijfstakpensioenfondsen hebben het voordeel dat de overdracht van pensioenvermogen van
deelnemers bij wisseling van werkgever veel vaker binnen het fonds blijft zodat er
minder kosten worden gemaakt. Ondernemings- en beroepspensioenfondsen hebben doorgaans meer activa per deelnemer, die hogere kosten veroorzaken. Daardoor
lopen de bedrijfskosten per belegde euro (of als percentage van de totale activa)
minder over de verschillende type pensioenfondsen uiteen dan per deelnemer.
Het onderste deel van tabel 2 laat de bedrijfskosten zien voor verschillende soorten
pensioenvoorzieningen. We zien beduidend hogere gemiddelde kosten voor defined
benefit (DB) pensioenen van 49 euro per deelnemer per jaar vergeleken met 25 euro
bij defined contribution (DC) voorzieningen. De totale activa per deelnemer zijn in DB
pensioenfondsen echter veel hoger (en daarmee de kosten) dan die van DC fondsen,
waarschijnlijk omdat de laatste veelal veel jonger zijn, zodat nog weinig pensioenvermogen is opgebouwd. Daarnaast is het aantal DC deelnemers tot nu toe vrij beperkt.

Een empirisch model voor bedrijfskosten
Hoogstwaarschijnlijk worden de kostenverschillen tussen pensioencategorieën en
-voorzieningen ook sterk mede bepaald door schaaleffecten. Om de afzonderlijke
invloed van schaalgrootte, organisatiestructuren en pensioenplannen op de kosten van pensioenfondsen vast te stellen is het nodig om alle relevante factoren
simultaan in een multivariaat regressiemodel te analyseren. De linkerkolom van
tabel 3 geeft de schattingsresultaten van zo’n model van bedrijfskosten (uitgedrukt in logaritmen). De schaalgrootte van pensioenfondsen wordt weergegeven
door het aantal deelnemers (ook in logaritmen). Deze term komt tevens kwadratisch voor om rekening te houden met het mogelijk niet-lineaire karakter van
schaaleffecten. De coëfficiënt 0,64 geeft aan dat een toename van het aantal
deelnemers met één procent leidt tot een kostenstijging van gemiddeld maar

tabel 3

Schatting van het model van bedrijfskosten (1992–2004) a

Coëfficiënten

t-waarden

Aantal deelnemers (in logaritmen)

0,64

102,1

Idem, kwadratisch

0,04

37,1

-0,52

9,7

Verplichte bedrijfstakpensioenfondsen
Niet-verplichte bedrijfstakpensioenfondsen

0,45

6,2

Ondernemingspensioenfondsen

0,55

16,9

Beroepspensioenfondsen

1,18

17,2

Pensioen uit beschikbare premie (DC)
Uitbesteding van de administratie

-0,20
1,08

4,7
33,3

Volledige herverzekering verplichtingen

-0,76

18,9

Gedeeltelijke herverzekering verplichtingen

-0,12

2,9

0,07

3,1

0,59

10,9

Totale activa (in € 1000) per deelnemer
Percentage gepensioneerden
Percentage slapers

-0,29

4,3

Beleggingskosten gerapporteerd

-0,46

18,0

-0,39
10.119

7,4

Constante
Aantal waarnemingen
R2

0,71

a Alle coëfficiënten zijn significant op het 99% zekerheidsniveau; alle variabelen zijn uitgedrukt in prijzen
van 2004.

0,64 procent. Dit impliceert het bestaan van omvangrijke onbenutte schaalvoordelen van gemiddeld 36 procent per eenheid extra productie. Dit is ook voor
het buitenland waargenomen en voor Nederlandse beleggingskosten (Bikker &
De Dreu, 2006a). De kwadratische term geeft aan dat deze onbenutte schaalvoordelen groter zijn voor kleine fondsen en kleiner voor grote fondsen. In 2004
bevinden alle bestaande fondsen zich onder het theoretische optimum, waar de
schaalvoordelen omslaan naar schaalnadelen.
Deze uitkomsten laten zien dat de verplichte bedrijfstakpensioenfondsen significant lagere kosten hebben dan andere fondsen (met een coëfficiënt van -0,52).
Als verklaring noemden we al hun veelal minder uitgebreide pensioenvoorzieningen
en de goedkopere waardeoverdracht van deelnemers bij wisseling van werkgever.
Niet verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen
nemen in termen van efficiëntie een middenpositie in terwijl beroepspensioenfondsen het minst efficiënt zijn.
Een DC systeem blijkt wat minder administratie te vergen dan een DB systeem.
Dat geldt voor de DC fondsen in Nederland waarbij deelnemers (i) niet kunnen
wisselen van fonds, zodat geen marketingkosten behoeven te worden gemaakt,
en (ii) maar beperkt keuze hebben wat betreft de beleggingsmix, zodat geen
voorlichtings- (of informatie)kosten nodig zijn. Voor DC voorzieningen is geen of
minder actuarieel advies nodig, zodat minder kosten gemaakt worden.
Uitbesteding van de administratie lijkt duurder, maar dat is waarschijnlijk een
vertekening door de eerder genoemde onderrapportage van bedrijfskosten. Door
het uitbesteden komt de volledige rekening op tafel, waar zonder uitbesteding een
deel van de kosten bij de betrokken fondsen verborgen blijft. Herverzekering van
verzekerings- en beleggingsrisico, vaak gepaard gaande met de uitbesteding van
administratie en vermogensbeheer, blijkt wel te leiden tot lagere uitvoeringskosten.
Het is echter waarschijnlijk dat een deel van de uitvoeringskosten zijn begrepen in
de premies die aan de verzekeraar worden betaald. We kunnen daarom hieruit niet
concluderen dat herverzekering efficiëntieverhogend is.
Vervolgens nog de invloed van drie controlevariabelen. In overeenstemming met
de verwachting zijn de kosten hoger als er per deelnemer meer pensioenvermogen
wordt beheerd. Ook zijn de kosten hoger naarmate een fonds meer pensioentrekkers heeft. Tenslotte zijn de kosten lager als het fonds ook beleggingskosten
rapporteert. Kennelijk worden beleggingskosten soms gedeeltelijk geboekt als bedrijfskosten. Dit vertekent de totale uitvoeringskosten niet, maar wel de verdeling
over de twee componenten. Onvoldoende nauwkeurige rapportage bij een (klein)

deel van de fondsen heeft duidelijke regressieresultaten niet in de weg gestaan. Alle coëfficiënten zijn
significant op een zeer hoog zekerheidsniveau. Als de
schattingen van het regressiemodel worden herhaald
op deelverzamelingen, zoals van alle bedrijfstakpensioenfondsen, alle ondernemingspensioenfondsen of
alleen de gegevens van 2004, resulteren dezelfde tekens van de coëfficiënten en voor de meeste variabelen hetzelfde hoge significantieniveau van 99 procent.

Conclusie
De eerste conclusie is dat er in het beheer van
kleine en middelgrote pensioenfondsen omvangrijke
onbenutte schaalvoordelen voorkomen. De kleinste
fondsen hebben tot tien keer hogere uitvoeringskosten per deelnemer dan de grootste fondsen.
Schaalgrootte is dus een cruciale factor in de zoektocht naar efficiëntie voor pensioenfondsen. Hoewel
sommige werkgevers en werknemers wellicht bewust
kiezen voor maatwerk voor de inrichting van hun
pensioenenvoorzieningen, is het de vraag of altijd
voldoende wordt beseft, hoeveel extra uitvoeringskosten hiermee gepaard gaan. De conclusie is dat
het uit oogpunt van efficiëntie goed zou zijn om de
consolidatie van kleine pensioenfondsen te bevorderen. Transparantie over de uitvoeringskosten naar
deelnemers zou hier kunnen helpen.
De tweede gevolgtrekking is dat verplichte bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld genomen per
deelnemer lagere uitvoeringskosten hebben dan
ondernemings- en beroepsgroeppensioenfondsen,
nadat rekening is gehouden met schaalvoordelen en
dergelijke. De wijze waarop pensioenvoorzieningen
worden georganiseerd is kennelijk ook essentieel
voor de efficiëntie. Standaard pensioenvoorzieningen
die minder uitgebreid zijn en waarvan de administratie eenvoudiger is, geven hier extra efficiëntiewinst.
Onder efficiëntie verstaan we hier ook de niet beïnvloedbare omstandigheden zoals de lagere kosten
van waardeoverdrachten bij bedrijfstakpensioenfondsen. Dit is een argument ten gunste van verplichte
bedrijfspensioenfondsen en de mogelijke uitbreiding
ervan naar meer. Door de systematische onderrapportage van bedrijfskosten door hoofdzakelijk kleine
ondernemingspensioenfondsen zijn beide waargenomen effecten in werkelijkheid hoogstwaarschijnlijk
nog wat groter dan waargenomen in deze analyse.

Literatuur
Bateman, H., G. Kingston & J. Piggot (2001) Forced saving:
Mandating private retirement incomes. Cambridge: Cambridge
University Press.
Bateman, H. & O.S. Mitchell (2004) New evidence on pension
plan design and administrative expenses: the Australian
experience. Journal of Pension Economics and Finance, 3, 63-76.
Bikker, J.A. & J. de Dreu (2006a) Pensionfund efficiency: the
impact of scale, governance and pension plan design. DNB
Working Paper nr. 109. Amsterdam: De Nederlandsche Bank.
Bikker, J.A. & J. de Dreu, (2006b) Uitvoeringskosten van
pensioenverstrekkers. In: Lecq, S.G. van der & O.W. Steenbeek
(red.), Kosten en baten van collectieve pensioensystemen. Deventer:
Kluwer, te verschijnen.

ESB

22 september 2006

461

Auteurs