Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 25 2006

statistiek
Economie & Samenleving

Saskia te Riele (CBS)

Wie maken gebruik van kinderopvang?
In 2005 zijn er in Nederland 1,4 miljoen huishoudens met kinderen van twaalf
jaar of jonger, van wie minstens één van de ouders een betaalde baan heeft van
twaalf uur of meer per week. Van deze huishoudens maken zes van de tien geen
gebruik van kinderopvang. Dit zijn vooral gezinnen van wie één van de ouders
voornamelijk voor de kinderen zorgt als de andere ouder aan het werk is. Twee van
de tien huishoudens hebben voornamelijk opvang door familie of vrienden. Voor
veertien procent is formele opvang de belangrijkste vorm van opvang. Het gaat dan
om opvang door een kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of een gastouder.
De manier waarop kinderen opgevangen worden, hangt onder meer af van de duur
van de werkweek van de ouders. Heeft in het gezin één ouder een voltijdbaan en
heeft de ander een kleine deeltijdbaan (12–23 uur per week), dan maakt de helft
van de gezinnen gebruik van kinderopvang. Zij kiezen relatief vaak voor onbetaalde
opvang door familie of vrienden. Dit is voor drie van de tien huishoudens de belangrijkste vorm van opvang. Niet meer dan tien procent brengt de kinderen voornamelijk naar het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of een gastouder.
Als één van de ouders niet of minder dan twaalf uur per week werkt, wordt kinderopvang veel minder ingezet. Er is dan vaak iemand thuis om de kinderen op
te vangen. Hebben beide ouders een substantiële baan (elk werkt dan minstens
24–34 uur per week), dan maakt rond de zestig procent gebruik van kinderopvang. Formele opvang wordt dan ook relatief vaak ingezet.
Alleenstaande ouders die werken, kunnen niet terugvallen op een partner thuis.
Zij maken dan ook vaker gebruik van kinderopvang dan ouders die samenwonen
of getrouwd zijn. Slechts een kwart van de alleenstaande ouders kan zonder
opvang. Het betreft dan veelal ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd.
Alleenstaande ouders maken verder relatief vaak gebruik van onbetaalde opvang
door familie of vrienden.

Monetaire Zaken

De Nederlandse kapitaalmarktrente (tien-jaars) is vanaf historisch lage niveaus
van iets meer dan drie procent in de zomer van 2005 in een jaar tijd geleidelijk opgelopen tot vier procent. Wat betekent dit voor de verwachtingen van
Nederlanders ten aanzien van de huizenmarkt en de hypotheekrente? Aan de
hand van recente enquêtegegevens, afkomstig van het DNB Household Survey,
blijkt dat tweederde van de Nederlandse gezinnen met een eigen woning verwacht
dat de hypotheekrente in de komende twee jaren gaat toenemen, terwijl een
kwart denkt dat de rente gelijk zal blijven. Dit betekent een duidelijk verschil met
de voorgaande jaren, toen de verhouding tussen beide groepen respondenten veel
meer in evenwicht was (zie tabel 1). Degenen die een stijging van de hypotheekrente verwachten, menen dat deze met circa 1,5 procentpunt zal toenemen.

Verwachtingen over niveau hypotheekrente over 2 jaar
(percentage van woningbezitters)

Lager dan nu
11
6
4
1

Even hoog
43
44
42
24

Bron: DNB Household Survey

400

ESB 25

Voornaamste vormen van Kinderopvang voor
huishoudens met kinderen van 12 jaar of jonger,
naar arbeidsduur ouder(s), 2005
Eenouder
Voltijd
Deeltijd
Lid van ouderpaar
Beide voltijd
Voltijd en grote deeltijdbaan
Beide grote deeltijdbaan
Voltijd en kleine deeltijdbaan
Voltijd en geen werk
(minder dan 12 uur per week)
Deeltijd en geen werk
(minder dan 12 uur per week)

0
Geen kinderopvang
Betaalde oppas of
peuterspeelzaal

20
40
60
80
100%
Onbetaalde opvang door familie/vrienden
Kinderdagverblijf, buitenschoolse
opvang of gastouder

Peter van Els en Maarten van Rooij (DNB)

Groter deel van Nederlandse woningbezitters
verwacht hogere hypotheekrente

2003
2004
2005
2006

Naast huishoudens die voornamelijk formele opvang
hebben, zijn er ook huishoudens voor wie formele
opvang een aanvulling op een andere vorm van
opvang is. Dit geldt voor zes procent van de huishoudens. In totaal maakt één op de vijf huishoudens
gebruik van formele opvang.
De meeste gezinnen hebben op twee dagen in de week
formele opvang. Slechts tien procent maakt hier op vier
of meer dagen gebruik van. Ook het aantal uren dat
huishoudens formele opvang hebben, is beperkt. Vier op
de tien huishoudens maken hier nog geen twaalf uur per
week gebruik van. Ruim een kwart van de huishoudens
heeft aan 12 -19 uur opvang per week genoeg.

augustus 2006

Hoger dan nu
35
39
43
67

Weet niet
11
11
11
8

Overigens blijkt het vertrouwen in de huizenmarkt onaangetast door de verandering van verwachtingen ten
aanzien van de toekomstige hypotheekrente. Hoewel
een ruime meerderheid van circa tweederde van de
ondervraagden vindt dat de huizenmarkt overgewaardeerd is, verwacht ruim veertig procent dat de huizenprijzen in de komende twee jaren blijven stijgen en
voorziet de helft van de respondenten dat de prijzen
ongeveer gelijk zullen blijven. Slechts een heel kleine
minderheid verwacht prijsdalingen, een minderheid die
bovendien krimpt (van 38 procent in 2003, via negen
procent in 2004 tot vijf procent in 2006). Degenen
die uitgaan van een verdere stijging van de huizenprijzen menen dat die gemiddeld drie à vier procent per
jaar zal bedragen. Voor alle woningbezitters samen resulteert een verwachte gemiddelde huizenprijsstijging
van één tot twee procent per jaar. Hieruit zou kunnen
worden geconcludeerd dat woningbezitters ervan
uitgaan dat de overwaardering van de huizenmarkt
geleidelijk uit de prijzen gaat lopen en dat zij een
scenario met een forse prijscorrectie onwaarschijnlijk
achten, ook nu een duidelijke meerderheid verwacht
dat de hypotheekrente verder zal gaan toenemen.

Financiële Markten

Sander Hoek (FDA)

Onstuimige Chinese economische groei

Renminbi versus dollar
in yuan per dollar, omgekeerde as
7.95
8.00
8.05
8.10
8.15
8.20
8.25
8.30

Jul-05

Oct-05

Jan-06

Apr-06

Jul-06

Renminbi versus dollar, euro en yen
geïndexeerd, 21-07-05=100
110
108

yen

106
104
102
dollar

100
98
euro

96
94

Jul

Sep

Nov

Jan

Mar

May

De Chinese groei is samen met de Amerikaanse reeds jaren de drijvende kracht
achter de hoge mondiale economische groei. In het tweede kwartaal bedroeg
de volumegroei van het bruto binnenlands product maar liefst 11,3 procent
ten opzichte van een jaar eerder. De Chinese autoriteiten maken zich enigszins
bezorgd dat de economie oververhittingsverschijnselen gaat vertonen. Toch
zijn de autoriteiten terughoudend om maatregelen te nemen om de groei sterk
af te remmen. Gegeven de gigantische uitdaging om de overgang naar een
markteconomie en het Chinese urbanisatieproces te begeleiden is immers een
hoge groei noodzakelijk. Tot dusver drijft de groei echter vooral op de export
en export-gerelateerde investeringen. Dit leidt tot hoge handelsoverschotten,
hetgeen toenemende kritiek uit het buitenland uitlokt om de Chinese munt te
laten appreciëren. Een appreciatie van de renminbi lijkt zelfs een uitgelezen
manier om de noodzakelijke afkoeling te bewerkstelligen. Echter, ook stelt het
een rigide en met ‘bad debt’ overladen financiële sector sterker bloot aan bedreigingen. Een jaar geleden, op 21 juli 2005, kondigde China een valutaherschikking aan, wat de hoop op een verandering in de Chinese houding voedde.
Een revaluatie van 2,1 procent ineens ten opzichte van de dollar ging gepaard
met de ingebouwde mogelijkheid van een geleidelijke verdere appreciatie. Nu,
een jaar later, is duidelijk dat de aanpassing niet veel meer was dan een gebaar
om de kritiek mild te stemmen. Op basis van figuur 1 lijkt de appreciatie van
de renminbi tegenover de dollar sinds een jaar heel wat, maar figuur 2 maakt
duidelijk dat het beleid toch vooral een stabilisatie ten opzichte van de dollar
blijft nastreven. Tot dusver lijkt een sterkere appreciatie van de renminbi een
stap te ver en is de voortzetting van de huidige geleidelijke benadering het
hoogst haalbare.

Jul

Arbeidsmarkt

Marjolijn Das (CBS)

Werken rond geboorte eerste kind van autochtone en
niet-westerse allochtone vrouwen, 1999-2003
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
%

Voor de
Na de
geboorte geboorte
Autochtonen
Autochtonen
Marokko en Turkije

Voor de
Na de
geboorte geboorte
Eerste generatie

Voor de
Na de
geboorte geboorte
Tweede generatie,

twee buitenlandse ouders

Suriname, Nederlandse Antillen en Aruba
Overige niet-westerse allochtonen

Tweede-generatie allochtone moeders
werkt vaker dan de eerste generatie
Werk is voor allochtone vrouwen een belangrijk middel
tot emancipatie en integratie. Niet-westerse allochtone
vrouwen stoppen vaker met werken dan autochtone
vrouwen als ze hun eerste kind krijgen. Wel hebben allochtone moeders van de tweede generatie een hogere
arbeidsdeelname dan die van de eerste generatie,
zowel voor als na de geboorte van het eerste kind.

Anderhalf jaar voor de geboorte van hun eerste kind waren negen van de tien
autochtone vrouwen werkzaam als werknemer. Anderhalf jaar na de geboorte
was dat aandeel gedaald naar minder dan acht van de tien. Niet-westerse allochtone vrouwen van de eerste generatie stopten vaker met werken dan autochtone
vrouwen. Marokkaanse en Turkse vrouwen vertoonden de sterkste daling: voor de
geboorte werkten zeven van de tien, na de geboorte nog vier van de tien vrouwen. Ook Surinaamse, Antilliaanse en overige niet-westerse allochtone moeders
stopten vaker met werken dan autochtonen.
De tweede generatie niet-westerse allochtonen geeft een ander beeld. Tweede-generatie vrouwen werken vaker dan de eerste generatie, zowel voor als na de geboorte.
Binnen de tweede generatie is er een duidelijk verschil tussen tweede-generatie
vrouwen met twee buitenlandse ouders, en tweede-generatie vrouwen met één buitenlandse en één autochtone ouder. Als er een kind komt, stoppen tweede-generatie
vrouwen met twee buitenlandse ouders vaker met werken dan autochtonen. Vooral
Marokkaanse en Turkse vrouwen maken een relatief grote daling door, hoewel ook
hun arbeidsdeelname hoger blijft dan die van de eerste generatie. De arbeidsdeelname van allochtone moeders met maar één buitenlandse ouder lijkt daarentegen
zowel voor als na de geboorte sterk op die van autochtonen (niet in grafiek getoond).
De gegevens uit dit onderzoek komen uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB)
van het CBS, en hebben betrekking op de jaren 1999 t/m 2003. Een uitgebreidere beschrijving van het onderzoek is te vinden in de SCP-publicatie:
Keuzekamp S. & A. Merens (2006) (red) Sociale atlas van vrouwen uit etnische
minderheden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

ESB 25

augustus 2006

401

Auteurs