Ga direct naar de content

Haïti’s tumultueuze historie: geopolitiek en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 30 2006

mening
Haïti’s tumultueuze historie:
geopolitiek en economie

E

en vaakgehoorde kritiek op de economische wetenschap
is de claim dat economen eigenbelang veronderstellen
of, erger, bepleiten, terwijl mensen in ‘de echte wereld’
zich om anderen zouden moeten bekommeren en dat
ook daadwerkelijk doen. Eén respons is de suggestie dat altruïsme
erop neerkomt dat het welzijn van anderen mensen aan het hart
gaat. Een ander mogelijk antwoord is dat onder ogenschijnlijk
altruïstische daden louter economische motieven schuilgaan. Dit
laatste is het geval bij de Amerikaanse acties aangaande Haïti.
Terwijl Amerika het armste land van het westelijke halfrond
succesvol naar democratie heeft gebracht, geholpen heeft bij de
bestrijding van varkenspest en broodnodige voedselhulp heeft
verschaft, bestaat er veel twijfel omtrent de puurheid en het ‘ware’
karakter van de motieven. Maar ik loop vooruit op het argument.
Laat ik eerst een stapje terugzetten naar de installatie van René
Préval als president van Haïti op 14 mei, waarbij hernieuwde
hoop rees dat een punt kon worden gezet achter de tumultueuze
historie van dit land. Voortdurende politieke instabiliteit staat de
economische ontwikkeling van Haïti al geruime tijd in de weg. De
stagnerende groei is tevens te wijten aan laakbaar economisch
beleid, gebrek aan goede landbouwgrond, ontbossing, gronderosie,
verouderde technologieën, gebrek aan investeringen in en onderbenutting van menselijk kapitaal, emigratie van een groot deel van de
hoogopgeleide bevolking en lage nationale besparingen. Vanaf het
begin van de jaren tachtig is de economie gekrompen terwijl de
bevolking toenam. Ongeveer tachtig procent van de Haïtianen leeft
in schrijnende armoede, meer dan twee derde van de beroepsbevolking heeft geen formele baan, de levensverwachting is minder
dan 53 jaar en bijna vijftig procent van de bevolking is analfabeet.
Haïti’s historie wordt gekenmerkt door weinig stabiliteit en veel
onrust. De van oorsprong Franse kolonie verklaarde zich in 1804
als eerste zwarte republiek onafhankelijk. In 1915 beval president
Woodrow Wilson van de Verenigde Staten de bezetting van Haïti
vanwege schuldachterstand. De Amerikaanse aanwezigheid duurde
tot 1934. Daarna volgde een aaneenschakeing van dictatoren,
coups, en bezettingen door de Verenigde Staten. Zo werd president Jean-Bertrand Aristide in 2004 voor een tweede keer afgezet,
waarna de Amerikanen voor een derde maal het land bezetten.
De Verenigde Staten kloppen zichzelf graag op de borst als de
belangrijkste sponsor van de Haïtiaanse economie. De werkelijkheid is echter veel complexer en minder rooskleurig. Reeds in het
laatste decennium van de achttiende eeuw steunden de Amerikanen de Fransen bij hun pogingen de Haïtiaanse slavenopstand te
onderdrukken. Hoewel de bezettingen van het Caribische eiland
ogenschijnlijk noodzakelijk waren om democratie en stabiliteit
te herstellen, ging er een geopolitieke en economische agenda
achter schuil. Zo werd de grondwet tijdens de eerste bezetting
herschreven om, voor het eerst in het bestaan van de republiek,
buitenlands eigendom van land toe te staan. Hierop namen vele
Amerikaanse bedrijven met succes grote stukken Haïtiaans land
in gebruik. In de jaren zeventig en tachtig werden vrijwel alle

Creoolse varkens geruimd, schijnbaar om de verspreiding van de
Afrikaanse varkenspest een halt toe te roepen. Deze had zich
vanuit Spanje via de Dominicaanse Republiek naar het aangrenzende ­Haïti verspreid. Bang voor het overslaan van de ziekte naar
de Verenigde Staten dwong de Amerikaanse regering de Haïtiaanse
overheid alle varkens in haar land af te maken. Deze Creoolse
variant had zich evenwel volledig aangepast aan het ruwe landschap en haar spaarzame vegetatie. Als gevolg daarvan kon hij
met weinig middelen gefokt worden. Ook fungeerden de varkens
als een bankrekening voor de Haïtiaanse arbeider. De daaropvolgende import van varkens uit het Amerikaanse middenwesten liep
uit op een mislukking omdat zij schoon drinkwater, een bijzonder
schaars goed in Haïti, nodig hadden, evenals voedsel dat voornamelijk uit de Verenigde Staten moest worden geïmporteerd. Ook
werd Haïti in de jaren negentig gedwongen om ‘in de geest van de
vrije markt’ importtarieven op rijst te verminderen, waarna ze werd
overspoeld door goedkope rijst uit Miami. Rijst werd het belangrijkste importproduct uit Amerika en dat terwijl het voorheen één van
de voornaamste lokale producten was. Dit resulteerde dan ook in
verdere verarming van Haïtiaanse landbouwers. Daarnaast heeft de
forse toename van import geleid tot een gigantische internationale
schuld alsmede een depreciatie van de plaatselijke munteenheid,
de gourde. De resulterende stijging van de prijzen voor basisvoedsel als bonen, meel, rijst en suiker heeft de armen nog verder
verarmd. En wat werd gepresenteerd als voedselhulp aan Haïti was
tegelijkertijd steun aan Amerikaanse bedrijven om nieuwe markten
aan te boren.
De Amerikaanse bemoeienis in ­Haïti leert dat geopolitiek en
economie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Daarmee toont
het grote gelijkenissen met de Amerikaanse aanwezigheid in Irak.
Achter de altruïstische retoriek van ‘benevolent nation-building
to enhance democracy’ gaat wel degelijk ook een economische
agenda schuil. Amerika’s humanitaire en politieke acties hebben
verkapte economische oorzaken en gevolgen. In een bredere
context rijst daarmee de vraag in hoeverre ogenschijnlijk goede
daden en het fundamenteel schenden van nationale soevereiniteit
uiteindelijk voor de ‘weldoener’ mogen leiden tot economisch
gewin. Moeten de motieven van de weldoener puur zijn? Of moet
de schijn van belangenverstrengeling worden tegengegaan? De
economsche wetenschap biedt geen éénduidige antwoorden.
Toch is de hoop dat president Préval zonder bemoeienis van
de Verenigde Staten de economische problemen zoals de
ongebreidelde inflatie, het gebrek aan investeringen en het enorme
handelstekort te lijf kan gaan. Haïti’s tumultueuze historie wekt
hiertoe evenwel weinig hoop.

Esther-Mirjam Sent
Hoogleraar Economische Theorie en Economisch Beleid aan de Radboud
Universiteit Nijmegen. De auteur is veel dank verschuldigd aan André van
Hoorn voor bijzonder waardevolle suggesties.
e.m.sent@fm.ru.nl

ESB

30 juni 2006

311

Auteur