Ga direct naar de content

Clusters, valleys en regio’s

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 2 2006

mening

Clusters, valleys en regio’s:
backing losers or winners?
C. Crombach en W. Heijman
Heijman is hoogleraar Regionale Economie aan Wageningen Universiteit.
Crombach is zelfstandig publicist en mede-aanstichter van Food Valley.
wim.heijman@wur.nl

E

conomische groei is geografisch geconcentreerd. Daardoor
gaat groei onvermijdelijk gepaard met een vergroting van
de regionale ongelijkheid. Altijd zijn er regio’s aanwijsbaar waar
de motor loeit en daarbuiten regio’s die achterblijven. De vraag
is hoe de overheid hiermee dient om te gaan. Enerzijds is zij
geneigd de regionale ongelijkheid te verminderen door zwakke
regio’s te ondersteunen, anderzijds wil zij de economische groei
bevorderen door kansrijke innovatieve regio’s te stimuleren.
Nu de subsidies uit de Europese structuurfondsen voor
onder andere Nederland de komende periode (2007-2013) sterk
naar beneden bijgesteld zullen worden, is de discussie over
de besteding van deze gelden extra actueel. Menige provincie
– met name Flevoland – maakt zich hier zorgen over. Minister
Brinkhorst heeft de Tweede Kamer inmiddels laten weten dat
hij grote moeite heeft met het feit dat er toch weer meer Brussels
geld naar achterstandsregio’s lijkt te gaan dan eerder overeengekomen. Deze verschuiving gaat ten koste van subsidies voor
innovatie en nieuwe technologie die juist essentieel zijn in verband met de Lissabon-doelen (Europa tot de sterkste economie
ter wereld maken). Naar onze mening een juist standpunt!
Het traditionele regionale beleid dat gericht is op het ondersteunen van zwakke regio’s is inmiddels achterhaald, want het
heeft niet of nauwelijks gewerkt. In ons land is het debacle van
de Eemshaven het meest trieste voorbeeld. Een cluster (of groeipool) laat zich door de overheid dan ook niet initiëren; de markt
zal dat moeten doen. De rol van de overheid wordt daarmee
gereduceerd tot het voeren van flankerend beleid voor kansrijke,
door de markt geïnitieerde clusters. De lopende en voorgenomen beleidsprogramma’s van de overheid voor regio-ontwikkeling hebben deze conclusie echter nog niet getrokken of hinken
op twee gedachten. De vraag is daarom of de subsidies niet bij
voorbaat inefficiënt worden besteed.
De Europese Unie gelooft heilig in stimulering van zogenoemde innovatieve regio’s als middel om haar economie te
versterken. Dit is in de Brusselse visie dringend nodig om de
concurrentie vanuit de Verenigde Staten en het Verre Oosten
het hoofd te kunnen bieden. Op grond van het streven naar
cohesie wil de EU echter ook zwakke regio’s stimuleren. Dat is
hinken op twee gedachten: men wil zowel de winnaars als de
verliezers ondersteunen.
Nederland heeft – net als de EU – veel aandacht voor de regio­
nale economie en innovatie als motor daarvan. Het regionale
beleid lijkt daarin meer marktgedreven dan het EU-beleid. Maar
de Nederlandse overheid wil ook de kool en de geit sparen door
haast elke provincie in ons land met een specifiek cluster uit te rusten. Alleen Zeeland en Drente vallen buiten de prijzen (EZ, 2004).
264

ESB  2-6-2006

Inmiddels zijn een groot aantal Europese valleys gelanceerd
die met verve worden aangeprezen. Dergelijke regionale clusters
zijn buitengewoon sexy voor regionale overheden, gemeenten
en ontwikkelingsmaatschappijen. Hiermee kunnen zij zich
nadrukkelijk profileren. Tegelijk blijft een dergelijk cluster vaag
genoeg om er nog alle kanten mee op te kunnen – dat is altijd
handig in de politieke arena. Kortom, een regionale cluster
wordt al snel omarmd en rationele (tegen)argumenten, pogingen tot kritische evaluatie of meetbaarheid van kosten en baten
dreigen naar de achtergrond te verdwijnen.
Hoe dan ook, voor alle clusters geldt dat ze alleen een succes
kunnen worden als het bedrijfsleven dat wil. De overheid kan
alleen politiek draagvlak en gunstige voorwaarden hiervoor
scheppen. Zo is de creatie van topinstituten waarin bedrijfsleven
met overheid samen investeren in research & development een
goed instrument, maar de proef op de som is uiteraard ook dan
de vraag: leidt de ontwikkelde kennis tot nieuwe succesvolle
bedrijfsactiviteiten? Worden de productiviteit en het concurrentievermogen verbeterd?
Wij stelden reeds vast dat het Europese beleid voor regionale
ontwikkeling op twee gedachten hinkt: enerzijds het traditionele
structuurbeleid anderzijds het clusterbeleid. Het structuurbeleid
oude stijl dient te worden afgebouwd; het beleid zou gericht
moeten worden op backing the winners in plaats van backing the
losers.
Ten aanzien van het clusterbeleid is – bij gebrek aan criteria – 
het grote probleem uit te vinden welke clusters als kansrijk
aangemerkt en daarom geselecteerd moeten worden. Daarvoor
zouden serieuze kwantitatieve criteria ontworpen en getoetst
moeten worden. Dat geldt voor Brussel maar ook binnen
Nederland.
Vervolgens komt de vraag op tafel wat de rol van de overheid
bij de verdere ontwikkeling van deze clusters moet zijn. Wordt
een cluster bij zijn verdere ontwikkeling bijvoorbeeld gehinderd
door bottlenecks in de fysieke infrastructuur of omstandigheden
die innovatie afremmen, dan kan de overheid iets doen. Zijn er
echter geen publieke obstakels voor verdere ontwikkeling, dan
zijn overheidsinterventies waarschijnlijk niet effectief en kunnen de beoogde subsidies beter voor andere doeleinden worden
benut. n
Charles Crombach en Wim Heijman

Literatuur
EZ (2004) Pieken in de Delta: Gebiedsgerichte Economische Perspectieven.
Den Haag: ministerie van Economische Zaken.

Auteur