Ga direct naar de content

Bnp, weg ermee?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 10 2006

debat

Bnp, weg ermee?
In ESB nr. 4475 van 18 november staat een artikel van
Jeroen van den Bergh: ‘Bnp, weg ermee!’. Naar aanleiding

Stelling:
Bnp weg ermee!

daarvan gaan Jan Pen, Wouter Jan van den Berg,
Mark de Haan & Ronald Janssen in debat met de auteur.
Het bnp als welvaartsindicator

Pen: Wie het stuk snel leest stuit op een sympathieke stel-

ling: het bnp is geen maatstaf voor de welvaart in een land.
Dat klopt. Schiphol draagt bij aan het bnp maar vervuilt het
land. De vliegtuigen en vooral ook de auto’s die af en aan rijden hebben externe effecten en verminderen de welvaart. De
tegenmaatrege­len – meer wegen, woningen afschermen van de
herrie – leveren nieuwe bijdragen aan de vervuiling. Maar de
kritische lezer aarzelt; moeten we oude schoenen weggooien
zolang er niets wordt aangeboden ter vervanging? Want het
bnp mag dan geen indicator zijn voor de ‘welvaart’ van een
land, maar het is tenminste één getal. En dat getal wordt berekend volgens spelregels die vastliggen. Die grootheid wordt in
alle landen berekend.
Van den Berg: Van den Bergh wijst op een tekort
aan macrotheoretische onderbouwing voor het inkomen als
indicator van welvaart. De onderbouwing is echter vooral
micro-economisch, wat te maken heeft met het oorspronkelijke
micro-economische karakter van de welvaartstheorie. Ook
is het bnp niet een door mensen uitgevonden abstractie. Het
betreft een product van prijzen, producten en diensten. Het is
een definitie, een afspraak dat we het bnp noemen. Ten derde
laat Van den Bergh na in te gaan op de argumenten waarom
het bnp al decennia als ijkpunt fungeert. Hij erkent bovendien
ook zelf de waarde van het bnp voor ontwikkelingslanden,
wat strijdig is met zijn stelling dat het bnp kan verdwijnen als
welvaartsindicator.
De Haan & Janssen: Wij zijn het eens met Van den
Bergh dat het bnp géén allesomvattende welvaartsindicator is.
Wij vinden dit echter geen reden om deze indicator daarom
niet langer samen te stellen. Het is nogal bizar te veronderstellen dat het bnp helemaal geen relatie zou hebben met de
welvaart. Het bnp is samen met andere indicatoren uit het
stelsel van nationale rekeningen van groot belang bij het meten
en beoordelen van de economische prestaties van landen. Een
probleem is wellicht dat de groei van het inkomen wel erg veel
aandacht krijgt boven andere indicatoren in het stelsel van
nationale rekeningen. Naast productie en inkomen omvat het
rekeningenstelsel bijvoorbeeld ook een balans waarin van jaar
op jaar ontwikkelingen in het nationaal vermogen zichtbaar
worden. Dit vermogen omvat ook de waarde van de meeste
natuurlijke hulpbronnen.

116

ESB  10-3-2006

Reactie Van den Bergh: Pen wijst, zoals veel macroeconomen instinctief lijken te doen, op het uniforme, consistente karakter van de bnp-berekening wereldwijd. De vraag is
hoeveel inhoudelijke tegenargumenten nodig zijn om dit praktische argument terzijde te schuiven. Stel dat een bnp-indicator
niet bestond: wie zou na kennisneming van alle tekortkomingen
bereid zijn steun te geven aan het initiatief om deze indicator in te voeren, wetende dat deze de rol zou gaan spelen van
welvaartsindicator?
Volgens De Haan & Janssen is het “… bizar te veronderstellen dat het bnp helemaal geen relatie zou hebben met de welvaart.†Ik veronderstel dit echter niet. Op basis van theoretische
en empirische argumenten toon ik aan dat bnp-groei gepaard
kan gaan met dalende of constante maatschappelijke welvaart.
De Haan & Janssen weerleggen mijn argumenten niet. Is het
mogelijk dat zij veronderstellen dat het bnp altijd positief
c
­ orreleert met welvaart?

Het bnp als groei-indicator

Pen: Mijn voornaamste bezwaar is dat Van den Bergh

alleen spreekt over het niveau van het bnp. Zo gezien is het
inderdaad juist dat het bnp er niet veel toe doet. De mensen in
Portugal zijn niet slechter af dan de mensen in Nederland. De
auteur wijdt echter geen woord aan de groei van het bnp en dat
is een strategische grootheid in het leven van de zakenman, van
de belegger en bovenal van de arbeider. Want een te lage groei
van het bnp maakt dat de arbeider zijn baan verliest. Er is een
langtermijn groei nodig van circa drie procent om de stijging
van de arbeidsproductiviteit op te vangen, plus de bevolkingsgroei (die destijds één procent was). Zakt de groei onder deze
trend, dan treden er cumulatieve processen op: de werkloosheid
neemt toe, koopkracht zakt in, de schatkist vertoont een tekort
(en als de minister van financiën gaat bezuinigen maakt hij de
zaak erger). Een groeivoet van drie procent schept een aangename toestand voor de bedrijven; ze nemen mensen in dienst, ze
zien tevreden werknemers. Een groeivoet die lager is dan twee
procent schept al gauw werkloosheid, want de arbeidsproductiviteit stijgt “uit zichzelf †met twee procent of meer. Deze trendmatige groei van de arbeidsproductiviteit is voor 80 procent de
resultante van de technische vooruitgang en voor 20 procent
van de toenemende kapitaal-arbeidverhouding. Deze onderliggende groei is de basis van de vooruitgang en beschaving.

debat

De Haan & Janssen: Het is van belang om een discussie over de maatschappelijke wenselijkheid van onconditionele
economische groei los te zien van een discussie over het nut van
indicatoren die de economische groei op een zinvolle en internationaal vergelijkbare wijze kunnen meten. De volumegroei
van het bnp, wordt als maat voor de reële productiegroei en
benchmark-indicator voor het conjunctuurverloop gezien. Zo
is het nauwgezet volgen van conjuncturele ontwikkelingen voor
fiscaal en monetair beleid van essentieel belang. En hoewel over
de definitie van het bnp zeker valt te twisten, lijkt de indicator
te zijn gestoeld op een redelijke afweging tussen theoretische
juistheid enerzijds en praktische meetbaarheid anderzijds. De
afbakening van het bnp hangt samen met wat wel en wat niet in
de nationale rekeningen wordt meegeteld als productie. Zo is er
bijvoorbeeld voor gekozen de waarde van veel huishoudelijke
arbeid, evenals vrijwilligerswerk en doe-het-zelf activiteiten,
niet mee te tellen tenzij hiervoor daadwerkelijk wordt betaald.
Huishoudelijke diensten buiten de markt om worden niet meegeteld omdat de waarde hiervan niet eenduidig is vast te stellen.
Reactie Van den Bergh: Pen suggereert ten onrechte
dat ik tegen bnp-groei ben. Hij verwart echter ‘geen bnp-indicator’ met ‘geen bnp-groei’. Ik ben niet in het algemeen vóór
of tegen bnp-groei aangezien bnp geen welvaartsindicator is.
Onder alle omstandigheden naar bnp-groei streven (‘groei­
fetisjisme’) legt een onnodige beperking op aan de ruimte waarbinnen we naar welvaartsverbetering zoeken. Ofwel, bnp-groei
is niet uitruilbaar tegen iets anders (beters).
Geen enkele studie toont aan dat een economie zonder bnpinformatie in een permanente recessie zou geraken. De kans op
recessies is mogelijk juist geringer omdat de ‘self-fulfilling prophecy’ van negatieve bnp-groeiverwachtingen verdwijnt.
Volgens De Haan & Janssen moet men: “… maatschappelijke
wenselijkheid van onconditionele economische groei los … zien
van een discussie over het nut van indicatoren …†Waarom? De
historie laat zien dat met de bnp-indicator structureel groeistreven niet slechts op de loer ligt maar onvermijdelijk is. De verleiding is blijkbaar te groot.

Alternatieven voor het bnp

Van den Berg: Van den Bergh beoordeelt wel het bnp,
maar niet de reeds ontwikkelde alternatieve welvaartsindicatoren, zoals het DNI (het duurzaam nationaal inkomen), de HDI
(Human Development Index) en de ISEW (Index of Sustainable
Welfare).
Pen: Van den Bergh biedt geen oplossing voor een nieuw
kengetal dat het bnp moet vervangen. Hij had daarbij kunnen
aansluiten bij de bestaande literatuur, zoals het rapport “Werk
voor de Toekomst†van de “Werkgroep Toekomst†met o.a.
Tinbergen, Zijlstra, Pen en Wagner. Daarin wordt aangedrongen op een sterke sturing van de productie (door heffingen,
geboden en verboden) die een ondergang van de wereld zou
moeten voorkomen. Dit rapport was een reactie op “The Limits
to Growth†van Forrester-Meadows en het Rapport van de
Club van Rome (1972). Wél genoemd wordt Hueting en dat
is inderdaad een pionier. Want hij is in de jaren zestig begonnen met het idee dat het bnp gecorrigeerd moet worden voor
milieuschade. Hij voorzag de milieuvervuiling en het verlies

aan de natuur al voordat Forrester en Meadows wereldwijd alle
publiciteit kregen. De eer die deze auteurs ten deel viel moet
ook op het conto van Hueting worden geschreven. En hij heeft
later, samen met Tinbergen, berekeningen gemaakt over het
‘duurzame inkomen’ – dat project wordt overigens door van den
Bergh niet genoemd.
De Haan & Janssen: Van den Bergh draagt geen alternatieven aan. Zo blijft onduidelijk welke macro-indicatoren
naar zijn mening wel de moeite van het meten waard zijn.
Welvaart is echter een multidimensionaal begrip dat nauwelijks
op zinvolle wijze in één indicator is te vangen. Dit betekent dat
voor het meten van welvaart een reeks van indicatoren noodzakelijk is. De publicatie De Nederlandse Economie (DNE)
van het CBS opent ieder jaar met een tabel met kerncijfers met
daarin macro-economische totalen, cijfers over de arbeidsmarkt
en gegevens over inkomen, bestedingen en besparingen en de
milieudruk. De materiële welvaart, hier opgevat als de (individuele of macro-) beschikkingsmacht over geproduceerde goederen en diensten, is in deze lijst geïden­tificeerd als één van de
belangrijke welvaartsdimensies.
Reactie Van den Bergh: ik heb overwogen om in mijn
artikel alternatieven voor bnp te beoordelen, maar daar ontbrak
simpelweg de ruimte voor. Bovendien is het verstandig om een
indicator die ernstig misleidend is te verwijderen, ongeacht
of een alternatief voorhanden is. Dit is op zichzelf reeds een
enorme verbetering aangezien een structureel ‘informatiefalen’
wordt geëlimineerd die zijn weerga niet kent.
Indien bnp wordt vervangen door bnp-correcties als ISEW,
GPI of Hueting’s DNI bestaat het risico dat het groeifetisjisme
zich zal gaan richten op dit soort maatstaven. Dat zou ongewenst zijn omdat dergelijke indicatoren slechts een deel van
de zeven kritiekpunten op het bnp wegnemen en dus evenmin
perfecte welvaartsmaten zijn. ISEW en GPI trachten weliswaar
meerdere tekortkomingen te repareren maar zijn methodisch
niet waterdicht. Vooral wat betreft het neutraliseren van de
kritieken gekoppeld aan lexicografische preferenties, inkomensverdeling, relatieve welvaart, status en rivaliteit acht ik het
onvermijdelijk dat een basis wordt gezocht in de literatuur over
subjectieve welvaart en geluk van individuen. Dit suggereert
een rol voor (economisch) psychologen in macro-economisch
beleid.
Tot slot, een langere versie van mijn artikel bespreekt de
gebruikelijke argumenten ter verdediging van de bnp-indicator.
Steeds weer blijken deze terug te voeren op de foutieve gedachte
dat het bnp structureel sterk en positief correleert met welvaart.
Tegen dogmatiek is geen enkel argument bestand! n
J. Pen is emeritus hoogleraar Economie
t.pen@wanadoo.nl
W.J. van den Berg is werkzaam bij KNN Milieu BV
w.vandenberg@knnmilieu.nl
M. de Haan en R. Janssen zijn beiden verbonden aan het CBS.
mhaa@cbs.nl
J.C.J.M. van den Bergh is hoogleraar Milieueconomie aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam
jbergh@feweb.vu.nl

Zelfs The Economist (11 februari, 2006, p. 70) karakteriseert bnp als
“badly flawed as a guide to a nation’s economic well-beingâ€.

De redactie behoudt zich het recht voor inzending voor de rubriek ‘debat’ te weigeren, wijzigen, in te korten, aan te passen of te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid en argumentatie in het debat.
Bijdragen aan een debat kunnen gestuurd worden naar redactie-esb@economie.nl.

ESB  10-3-2006

117

Auteurs