Ga direct naar de content

Creativiteit komt met concentratie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 15 2005

ruimtelijke economie

Creativiteit komt met concentratie
W.J.J. Manshanden en W. Jonkhoff

De creatieve industrie is ruimtelijk geconcentreerd in centrum-

De auteurs zijn werkzaam op de afdeling Innovatie & Ruimte
van TNO Bouw en Ondergrond. Met dank aan Pieter de Bruijn,
Olaf Koops en Jos Muskens voor nuttige commentaren.
w.jonkhoff@inro.tno.nl

wijken van grote steden. Dit kan worden verklaard uit de onzekerheid in het productieproces. De nabijheid van afnemers,
collegae en toeleveranciers vermindert deze onzekerheid. Over
de economie van nabijheid.

e kennis van de creatieve industrie vordert gestaag. Er is
inmiddels een werkbare definitie van de creatieve industrie
voorhanden, zodat goed vergelijkbaar regionaal economisch
onderzoek kan worden gedaan (zie bijvoorbeeld Manshanden,
Raspe & Rutten, 2004). Bij het verklaren van de regionaaleconomische betekenis van de creatieve industrie treffen we
echter nog lacunes aan. Waarom is de creatieve industrie in hoge
mate ruimtelijk geconcentreerd en waarom is een beperkt aantal
grote steden zo aantrekkelijk? Dit vestigingspatroon staat haaks
op voorkeuren van andere bedrijfstakken, die vooral afkomen
op pull-factoren als autobereikbaarheid en goede bedrijfsruimte.
Die vragen eerder om spreiding dan om concentratie.

D

Tabel 1. Aantal banen en werkgelegenheid in de creatieve industrie naar
woonmilieu in 2003, in aantal respectievelijk procenten

woonmilieu

aantal
relatief aandeel in werkgelegenheid
banen creatieve kunsten media en creatieve
creatieve industrie
entertain- zakelijke
industrie
ment
dienstverlening

veertig grote stedena
centrum-stedelijke
wijken plus

39.390

7,1

36

28

35

centrum-stedelijke
wijken

10.590

3,8

29

29

42

vooroorlogse wijken 19.990

4,1

19

34

46

naoorlogse
compacte wijken

19.140

3,0

13

36

51

naoorlogse wijken
met laagbouw

12.880

2,5

11

36

54

randstedelijke
wijken

27.330

3,2

8

53

39

veertig grote
steden

129.320

3,9

21

36

43

2,7

12

39

49

middelgrote steden
stedelijke wijken

20.500

randstedelijke
wijken

4.100

1,7

4

26

70

middelgrote steden 24.600

2,4

10

37

53

landelijk gebied
kleine steden

46.740

2,1

16

27

57

dorpen en
landelijk gebied

16.330

2,0

18

27

56

landelijk gebied

63.070

2,1

17

27

57

217.500

3,0

18

34

48

Nederland

a. De centra van de twaalf steden met het relatief hoogste voorzieningenniveau
vallen onder centrum stedelijk plus, de centra van de overige 28 steden vallen
onder centrum-stedelijk.
Bron: TNO o.b.v. LISA

310

ESB 15-07-2005

Bovendien maken communicatiemiddelen verdere spreiding
mogelijk. In dit artikel houden we de concentratietendens van
de creatieve industrie tegen het licht en bieden we een verklaring voor de concentratie van de creatieve industrie op basis van
de regionaal-economische theorie.

Creativiteit centraal
Steden met meer dan honderdduizend inwoners hebben een
relatief groot aandeel creatieve werkgelegenheid (Den Blanken
& Koops, 2004). Ook valt de voorname positie van de centrumwijken in de twaalf grootste Nederlandse steden op. Liefst 7,1%
van de werkgelegenheid in deze centrumwijken is toe te schrijven aan de creatieve industrie (zie tabel 1).

Amsterdam heeft ’t
Van alle banen in de Nederlandse creatieve industrie was in
2002 15% in Amsterdam te vinden. De creatieve industrie
(32.500 banen) besloeg in dat jaar 6,9% van de totale
Amsterdamse werkgelegenheid van ruim 473.000 duizend
banen (Rutten, Manshanden, Muskens & Koops, 2004).
Bovendien nam de creatieve industrie in de periode 1996-2002
zo’n 9.200 van de ruim 93.000 gecreëerde banen in Amsterdam
voor haar rekening (bijna tien procent). Met gemiddeld 5,7%
per jaar in de periode 1996-2002 was de banengroei in de creatieve industrie in diezelfde periode fors hoger dan de totale
banengroei in Amsterdam, die slechts 3,7% bedroeg.
Niet alleen is de creatieve industrie in hoge mate geconcentreerd in Amsterdam, binnen Amsterdam is de creatieve
industrie geconcentreerd in een beperkt aantal stadsdelen. De
creatieve werkgelegenheid is vooral te vinden in de stadsdelen
Binnenstad (36% van het Amsterdamse totaal) en Oud-Zuid
(15%). Twee andere stadsdelen waar veel creatieve bedrijvigheid
plaatsvindt, zijn Oost-Watergraafsmeer (10%) en Westpoort
(8%). Gezamenlijk omvatten deze vier stadsdelen ruim tweederde
van de creatieve bedrijvigheid in Amsterdam.
Niet alle sectoren binnen de creatieve industrie groeien even
hard. De kunstensector laat, behalve de hoogste concentratie,
met jaarlijks gemiddeld 10,5% ook de hoogste banengroei zien
in de periode 1996-2002. De creatieve zakelijke dienstverlening
is goede tweede met 8,7% gemiddeld op jaarbasis. Met slechts
1,2% scoort de media- en entertainmentindustrie evenwel aanmerkelijk slechter.

Economie en nabijheid
De creatieve industrie is ruimtelijk geconcentreerd, omdat

ruimtelijke economie

Figuur 1. Banen in de creatieve industrie in een aantal grote steden, 2004
aantal
30.000

20.000

commerciele zakelijke dienstverlening
media & entertainment
kunsten

10.000

0
Amsterdam

Hilversum

Rotterdam

Utrecht

‘s-Gravenhage Eindhoven

Groningen

Amersfoort

Arnhem

Haarlemmermeer

Bron: TNO o.b.v. LISA, 2005

creativiteit een onzekere broodwinning is. Zowel de kosten als
het eindproduct zijn onzeker. Ook de productietijd van creatieve producten is met onzekerheden omgeven. Een bekend voorbeeld is de elpee Smile van Beach Boy Brian Wilson. De productie
daarvan had een jaar moeten duren, maar de plaat kwam pas na
38 jaar (in 2004) uit. Zulke onzekerheden gelden niet alleen
voor de afnemers; ook creatieve aanbieders weten vooraf niet
hoe geslaagd het product zal worden.
Een transactiekostenperspectief laat zien dat vragers én aanbieders van creatieve producten en diensten ieder op hun eigen
manier onzekerheid reduceren. Dit resulteert in ruimtelijke concentratie. Als eenmaal ruimtelijke concentratie optreedt, ontstaat een padafhankelijk proces waarin creatieve spill-overs een
belangrijke rol spelen bij verdere concentratievorming.

Transactiekosten
Waarom kopen vragende bedrijfstakken de benodigde creativiteit in? Waarom produceren ze deze niet zelf? Voor het antwoord
op deze vraag hebben we een ruimtelijke uitwerking van de
transactiekostentheorie nodig. Transactiekostentheorie gaat
over de keuze tussen zelf maken en kopen op de markt (Coase,
1937). De keuze wordt bepaald door de relatieve hoogte van
de transactiekosten. Transactiekosten zijn alle niet-productiegerelateerde kosten die met de transacties van producten en
diensten samenhangen: informatie- en communicatiekosten,
zoekkosten, onderhandelingskosten, afdwingingkosten, enzovoort.
Bij hun activiteiten hebben ondernemingen de keuze uit allerlei
transactiecon- structies, variërend tussen zelf maken of kopen
en geheel zelfstandig of gefuseerd produceren. Binnen de onderneming heerst het planningmechanisme, daarbuiten het prijsmechanisme. Ondernemingen zijn een institutie om transactiekosten te minimaliseren. Zonder ondernemingen zou alleen
het prijsmechanisme bestaan en zouden veel transactiekosten
prohibitief werken.
Maar coördinatie houdt niet op buiten de deuren van de
onderneming. Er bestaan immers verschillende marktvormen,
zoals volkomen concurrentie en monopolie. Coase (1937; 402)
hanteerde het begrip onzekerheid als argument tegen de realiteitswaarde van volkomen concurrentie. Ondernemers houden
niet van concurrentie en wel van zekerheid; om de voorspelbaarheid van de vraag te vergroten, onderdrukken zij het prijsmechanisme op de markt door bepaalde vormen van coördinatie,
zoals meerjarige contracten, kwantumkortingen, joint ventures
maar ook overleg met leveranciers en afnemers. Het effect daarvan is dat onzekerheid wordt verlaagd en de transactiekosten
worden gedrukt.

Factoren die de onzekerheid beïnvloeden, zijn de frequentie
en regelmaat waarmee een bepaald goed wordt gevraagd en de
voorspelbaarheid van het eindproduct. De behoefte aan creatieve diensten geldt in dit opzicht als onregelmatig en onvoorspelbaar. De behoefte eraan is onregelmatig en infrequent in de tijd.
Het is onzeker of binnen de overeengekomen kosten en tijdspanne een bevredigend product wordt afgeleverd – meer dan
bij andere ervaringsgoederen. Ook bij andere ervaringsgoederen
zoals een knipbeurt geldt onzekerheid, maar de kapper kan
terugvallen op zijn vakkennis, terwijl de creatieveling alleen kan
vertrouwen op inspiratie en transpiratie. Onregelmatige,
onvoorspelbare behoeftes worden uitbesteed aan bedrijven met
een betere kennis van en specialisatie in het product of dienst.
De opdrachtnemer zal tijdens het productieproces willen terugkoppelen en ook de opdrachtgever heeft hiertoe een motief.
Immers, beiden hebben, ex ante, een informatiegebrek.

Spreiding of concentratie?
Het transactiekostenparadigma kent zelf geen ruimtelijke
dimensie, maar vooral dankzij Scott (1983) kunnen we dat er
wel aan toevoegen. Scott onderscheidde twee typen netwerken
tussen bedrijven: netwerken met onzekere transacties en netwerken met betrekkelijk zekere en gestandaardiseerde transacties. Onzekere transacties leiden tot verticale disintegratie en
ruimtelijke clustervorming. Gestandaardiseerde transacties
geven verticale integratie en ruimtelijke spreiding te zien.
Onzekerheid maakt fysieke nabijheid noodzakelijk; empirisch onderzoek onderschrijft dit (Manshanden, 1996). Als de
behoefte aan een bepaalde dienst onvoorspelbaar is en de output
onzeker, zal de vragende partij geneigd zijn aanbieders in de
buurt te zoeken. Deze restrictie blijft niet beperkt tot laagwaardige diensten. Bij hoogwaardige diensten is weliswaar de
ruimtelijke transactieradius groter, maar ook in dit geval geldt
het argument van kosten- en derhalve onzekerheidminimalisering. Er moet een reden zijn om uit te wijken naar verderaf gelegen aanbieders, aangezien je niet weet of de kosten zullen lonen.
Alleen als er andere factoren zijn die de onzekerheid vooraf verlagen, zoals een stevige reputatie, speelt afstand geen rol.

Ongewenst ondernemer…wat nu?
Aanbiedende bedrijven in de creatieve industrie weten dat
vragende partijen niet bereid zijn grote afstanden te overbruggen, maar dat ze wel veel tijd stoppen in afspraken en contracten.
Bedrijven zullen producenten van creatieve producten en diensten niet in dienst nemen, omdat hun output onzeker is en ze
onregelmatig nodig zijn. Creatievelingen worden daarmee rela-

ESB 15-07-2005

311

ruimtelijke economie

tief vaak tot het ondernemerschap gedwongen. Dit verklaart
waarom er zoveel kleine bedrijven zijn in de creatieve industrie.
Creatieve ondernemers moeten zichzelf bedruipen en kunnen
bezwaarlijk werknemers in dienst nemen vanwege het onzekere
eindproduct van deze werknemers.
De resulterende kleine gemiddelde omvang van creatieve
bedrijven verhoogt de factor onzekerheid. Het ondernemersrisico is hoog, de continuïteit gering. Creatieve ondernemers zijn
daarom financieel kwetsbaar. De creatieve ondernemer betrekt
zijn inputs, zoals de lunch en de boekhouding, bij voorkeur uit
de omgeving. Die vindt men overwegend in het centrum van
steden en niet in buitenwijken. Een veel belangrijker input is
het contact met collegae: het kan voor betere resultaten zorgen.
Daarmee is de creatieve ondernemer in hoge mate afhankelijk
van de agglomeratievoordelen van steden (Hoover & Vernon, 1959).

Creatieve spill-over
Waarom vinden we juist in Amsterdam een groot deel van de
creatieve werkgelegenheid in Nederland en waarom groeit deze
daar bovengemiddeld? De theorie van toenemende meeropbrengsten biedt hier een verklaring. Deze in eerste aanleg microeconomische opvatting gaat ervan uit dat in markten voor
gecompliceerde producten één aanbieder door toevallige
omstandigheden in een vroege fase in de levenscyclus een groot
marktaandeel krijgt. Hiervan gaat een signaalfunctie uit,
waardoor nog meer consumenten het product aanschaffen. Dit
product zet op een gegeven moment de standaard, zonder dat
het noodzakelijk het beste product is. Bij een suboptimale standaard volgt technologische lock-in: een betere standaard neerzetten is te duur en zorgt voor een coördinatieprobleem. Bekende
voorbeelden zijn het QWERTY-toetsenbord (David, 1985) en het
VHS-videosysteem. Bij de invoering van nieuwe producten kan
de consument niet overzien welke technologische voor- en nadelen aan concurrerende producten verbonden zijn. Omdat met
technologisch concurrerende goederen hoge vaste kosten
gemoeid zijn, zullen producten die het moeten afleggen tegen
hun concurrenten dan waarschijnlijk uit de verkoop worden
gehaald. Dit maakt ook alle hieraan complementaire producten
nutteloos. Risicomijdende consumenten zijn daarom niet alleen
kritisch op de productkenmerken (het zogeheten technologieeffect) maar ook op het netwerkeffect (hoeveel andere consumenten de technologie gebruiken) (Nijkamp & Jonkhoff, 2001).
Vestigingsplaatsen kunnen dan ook worden gezien als complexe producten. De technologie- en netwerkeffecten ervan worden door bewoners en bedrijven afgewogen. Amsterdam concurreert met andere vestigingsplaatsen op basis van bepaalde
onveranderlijke kwaliteiten: traditie, de geografische ligging, de
positie als internetknooppunt, enzovoort. Ondernemers zijn de
vragers van vestigingsplaatsen. Zij kijken naar de kwaliteiten
(het technologie-effect) hiervan: biedt de stad voldoende nabije
inputs? Bovendien kijken zij naar het netwerkeffect (in dit geval
agglomeratievoordelen): in welke mate profiteer je er als ondernemer van dat je samenklontert met andere ondernemers? Door
de aanwezigheid van collegae in dezelfde sector en woonplaats,
wordt de kans op het krijgen van een goed idee verhoogd. Dit
noemen we creatieve spill-over.
Blijkbaar heeft Amsterdam in de ogen van creatieve ondernemers voldoende creatieve ondernemers om het ondernemen
niet al te onzeker te maken. Het is dan ook aannemelijk dat – bij
de gratie van de relatieve marktomvang – een sneeuwbaleffect
312

ESB 15-07-2005

ontstaat. Een belangrijke factor die de concentratie in
Amsterdam verklaart, is de aanwezigheid van grote vragende
bedrijfstakken: de grafische nijverheid en uitgeverijen, de media,
banken en zakelijke diensten, die een variëteit aan gespecialiseerde diensten vragen.1 Daarnaast zijn consumenten van kunst
en cultuur in overvloed aanwezig in Amsterdam.
Aanbodfactoren zijn er ook: de moderne technologie maakt het
voor kleine bedrijven mogelijk om weer in een dicht stedelijk
centrum een bedrijf te voeren.Ook is er in Amsterdam een groot
aanbod van kunstenaars en is de beroepsbevolking gericht op
taal en communicatie.

Conclusie: bezint eer ge beleidt
Beleidsmakers hebben maar weinig middelen om creatieve
ondernemers aan te trekken. De volgende aandachtspunten lijken ons van belang: ten eerste moeten beleidsmakers uitgaan
van sectoren binnen de creatieve industrie en niet van de creatieve sector als geheel. De sectoren die onder de creatieve
industrie vallen, kunnen zeer uiteenlopend presteren. Ten tweede is de aanwezigheid van een stevig vraagpotentieel noodzakelijk. Ten derde zal het simpelweg bieden van aantrekkelijke zachte locatiefactoren het vestigingsgedrag van creatieve
ondernemers waarschijnlijk onvoldoende beïnvloeden. Dit
gedrag drijft op kuddegeest en onveranderlijke (geografische en
economische) stedelijke factoren. Overheden kunnen noch de
marktonzekerheid wegnemen, noch de kuddegeest keren.
Wat kunnen beleidsmakers dan wel? Ten eerste moet men
bedenken dat historische bedrijfspanden in de binnenstad een
hoge toekomstwaarde kunnen hebben. Daar moet je de sloopkogel niet al te snel tegenaan gooien. Creatieve ondernemers
gedijen tenslotte niet aan de snelweg. Een tweede punt van aandacht is het netwerkeffect. Dat kan een aanknopingspunt voor
beleid zijn. Het kan heel effectief zijn om een rollende sneeuwbal een duwtje te geven. Zelf een sneeuwbal rollen voelt daarentegen koud aan en leidt vaak tot sneeuwbalgevechten. Sectoren
die hard groeien de ruimte geven zou moeten prevaleren boven
het zelf uitvinden van toekomstige creatieve groeiers.
Walter Manshanden en Wouter Jonkhoff

Literatuur
Blanken, M.M. den, & O. Koops (2004) Creativiteit en innovatie in de lokale
economie. Paper gepresenteerd tijdens de RSA Stadsdag, 12 november.
Coase, R.H. (1937) The nature of the firm. Economica, 4, 386-405.
David, P.A. Clio and the economics of QWERTY (1985) American Economic
Review Proceedings, 75, 332-337.
Hoover, E. & R. Vernon (1959) Anatomy of a metropolis. New York: Double Day
Manshanden, W.J.J. (1996) Zakelijke diensten en regionaal-economische
ontwikkeling; de economie van nabijheid. Dissertatie, Utrecht/Amsterdam:
Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap/Universiteit van
Amsterdam.
Manshanden, W. & K. Jurgens (2000) Het ICT en nieuwe media cluster in
Amsterdam. Amsterdam: SEO/UvA.
Manshanden, W.J.J., O. Raspe & P. Rutten (2004) De waarde van creatieve
industrie. ESB, 28 mei, 252-254.
Marlet, G.A., & C.M.C.M. van Woerkens (2004) Het economisch belang van de
creatieve klasse. ESB, 11 juni, 280-283.
Nijkamp, P., & W. Jonkhoff (2001) The city in the information and communication
age: a comparative study on path dependency. International Journal of
Technology, Policy and Management, 1, 1, 78-99.
Rutten, P., W.J.J. Manshanden, A.C. Muskens & O. Koops (2004) De creatieve
industrie in de regio Amsterdam. TNO-rapport, Delft.
Scott, A. (1983) Industrial organization and the logic of intra-metropolitan location.
1. Theoretical considerations. Economic Geography, 59, 233-250.

1 Amsterdam heeft bijvoorbeeld het hoogste aantal internationale hoofdkantoren in Nederland.

Auteurs