Ga direct naar de content

Modern markttoezicht in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 24 2005

Modern markttoezicht in Nederland
Aute ur(s ):
P.A.G. van Bergeijk en S. Bremer (auteur)
De auteurs werken b ij de NMa en danken diverse meelezers voor nuttig commentaar. s.b remer@nmanet.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4464, pagina D3, 30 juni 2005 (datum)
Rubrie k :
inleiding
Tre fw oord(e n):

Het draagvlak van markthervormingen staat of valt bij de resultaten ervan. Niet eerder werden deze resultaten in Nederland
gekwantificeerd. Het blijkt dat het markttoezicht een significante bijdrage levert aan het beter functioneren van markten.
Het moderne regime van markttoezicht en de versterking van het marktwerkingsbeleid die in Nederland in de jaren negentig van de vorige
eeuw werden voorbereid en geïnstitutionaliseerd, zijn toch vooral de geesteskinderen van juristen en macro-economen. 1 Nederlandse
micro-economen konden in de voorbereidingsfase van de Mededingingswet feitelijk niet voldoen aan de concrete vragen die
beleidmakers hadden om de vormgeving van het marktwerkingbeleid in empirische of theoretische wijze te ondersteunen (zie Geelhoed,
1996: 11-35; Van Gent, 2004: 71-72). De versterking van universitair curriculum en onderzoeksagenda en de verbreding van de expertise
die sinds de oprichting van NMa, DTe en OPTA hebben plaatsgevonden, zijn belangrijke door het beleid nagestreefde resultaten die ook
hun weerslag vinden in de analyses in dit ESB Dossier. 2
Opvallend is dat de discussie over marktwerking tegenwoordig vooral het domein van sectorspecialisten en micro-economen lijkt te zijn.
Het is van evident belang dat de micro-invalshoek tot haar recht komt, maar een waarschuwing is op zijn plaats. In Nieuw-Zeeland
beruste het beleid begin jaren negentig volledig op een microtheoretische benadering (de empirische macroafdeling van het ministerie
van Financiën werd zelfs gesloten). Na invoering van het te eng gefundeerde beleid kwam de economie in een diepe recessie terecht. Dit
is een aanwijzing dat verbreding van de analyse gewenst kan zijn (Bos, 1994: 1134-1138). Ook bij handhaving moet men soms bereid zijn
buiten de grenzen van industrial economics en regulering te treden. Dit is bij voorbeeld het geval bij het stellen van prioriteiten, omdat
daarbij de schadelijkheid voor de gehele economie relevant is naast de verstoring op de desbetreffende markt(en).
In dit artikel zullen we dit belangrijke dossier daarom vanuit een wat breder perspectief behandelen. Hierbij onderscheiden we drie
thema’s. Eerst kijken we terug naar de belangrijkste elementen van de beleidsadvisering in Nederland. Vervolgens brengen we de
voorspelkracht van de analyses in empirische zin in beeld: (waar) is de potentiële opbrengst van het nieuwe beleid gematerialiseerd? Ten
slotte blikken we kort vooruit naar ontwikkelingen in het markttoezicht.
De beleidsreceptuur
Aan de vooravond van de oprichting van OPTA en NMa werden drie kernaanbevelingen geformuleerd (Van Sinderen et al., 1994: 274279). Op de eerste plaats staat de noodzaak van een hoge mate van macro-economische stabiliteit (met name prijsstabiliteit en gezonde
overheidsfinanciën). Ten tweede is de invloed van verbeterde werking van productmarkten groter indien men tegelijkertijd de flexibiliteit
van de arbeidsmarkt vergroot. Dit geldt ook indien de baten voor de schatkist worden gebruikt om de collectieve lastendruk te reduceren.
Op deze drie terreinen bestond voldoende perspectief of werd het beleid versterkt (Adema & Pilat, 1999: 65-95). Naast de macroeconomische aspecten was er in de beleidsadvisering veel aandacht voor de institutionele en politieke vormgeving van de structurele
hervormingen waarbij veel gewicht werd toegekend aan een zelfstandige positionering van het markttoezicht op afstand van de politiek
(Gradus, 1994: 921-924). Dit laatste aspect is met het verlenen van de zbo-status aan de NMa per 1 juli volledig gerealiseerd.
Aan de invoering van het moderne markttoezicht waren vanzelfsprekend ook risico’s verbonden. Het maatschappelijke draagvlak en de
bestuurbaarheid van de economie vormden hierbij belangrijke thema’s. De kosten van structurele hervormingen worden op korte termijn
en concreet ondergaan terwijl de baten diffuser zijn en zich pas op de middellange termijn materialiseren. Vanuit dit oogpunt was een
omvattend economiebreed hervormingsprogramma gewenst, omdat de verliezers dan gecompenseerd kunnen worden door gunstige
effecten van andere maatregelen. De min of meer simultane introductie van algemeen en sectorspecifiek markttoezicht in meerdere
sleutelsectoren, gecombineerd met aanpalend beleid (zoals de liberalisering van de winkelsluiting) is een logische consequentie, die in de
implementatie van het beleid getrokken is.
Bij de bestuurbaarheid van de economie was een aandachtspunt dat conjunctuurfluctuaties dieper zouden kunnen worden (Van Bergeijk,
1997: 44-56), bijvoorbeeld indien de timing van baten en kosten (die inherent zijn aan herallocatie van productiefactoren) een
contracyclisch patroon volgt.
Om deze twee redenen werd het belang van transparantie over de baten én de kosten van marktwerking onderstreept, waarbij de
inschattingen realistisch en controleerbaar dienden te zijn. De bepleite integratie van deze effecten in de traditionele analyses van het
CPB werd echter niet gerealiseerd (Haffner & Van Bergeijk, 1994: 497-505), al is er wel sprake van een verdieping en vernieuwing van de
modelbouw in de gewenste richting.

Het ontbreken van officiële kosten-batenberekeningen is onbevredigend. Het is immers moeilijk maatschappelijk draagvlak te vinden
voor economisch beleid met een abstract resultaat. Onrealistische inschattingen kunnen de geloofwaardigheid van de exercitie
compromitteren. Bij het creëren van maatschappelijk draagvlak zijn een breder analysekader en aandacht voor effecten die buiten de
desbetreffende sector of branche optreden gewenst. Hier zijn verbeteringen in de beleidsanalyse mogelijk.
De omissie van hard effectonderzoek heeft zich in het marktwerkingdossier als een zwakke plek ontpopt. Het is dan ook verheugend dat
het ministerie van Economische Zaken in reactie op de motie-Heemskerk een aantal onderzoeken heeft laten verrichten die zicht bieden
op meetbare resultaten van het moderne markttoezicht. 3 In dit artikel doen we een verkennende poging deze baten aan de hand van
concrete gevallen te identificeren, overigens zonder de pretentie dat nu al enigszins accuraat te kunnen doen. Wat dat betreft is dit artikel
vooral een aankondiging van en uitnodiging tot verder onderzoek.
Ramingen
Het is nuttig om eerst als referentiekader te kijken naar de ex ante raming van de effecten van de overwogen andere ordening
(marktwerkingspotentieel) die in 1997 werd opgesteld ten behoeve van een internationaal comparatief onderzoek onder auspiciën van de
OESO (zie het tekstkader voor een bespreking van de methode).
Uit tabel 1 blijkt dat er omvangrijke prijsdalingen geboekt konden worden in een vijftal sectoren. De prijsdalingen leiden samen met de
invloed van innovatie tot volumestijgingen. Prijsdaling en volumestijging bepalen het deadweight loss (het allocatieverlies) dat is
uitgedrukt in procenten van de toegevoegde waarde. Deze uitkomsten uit 1997 zijn op hoofdlijnen consistent met bevindingen uit
onderzoekingen met andere methodologieën (Van Sinderen & Vollaard, 1999: 45-64; Haffner & Van Bergeijk, 1997a: 308-327). Er is een
duidelijke rangorde in de effecten voor de sectoren, waarbij de prognoses voor het weg- en luchttransport gezien de toch wel ingrijpende
beleidsvoornemens ontnuchteren. De potentiële welvaartsverbetering komt het sterkst naar voren in de telecom en de elektriciteit waar
sectorspecifieke toezichthouders werden opgericht. tabel 1

Tabel 1. Ex ante effectramingen voor vijf sleutelsectoren in Nederland (1997)a

Sector

prijseffect (%)

telecom
elektriciteit
luchtvaart
distributie en
detailhandel
wegtransport

18
11
3

volume-effect
Inclusief

allocatieverlies
(% toegevoeg-

innovatie (%)
39
11
4

de waarde)
45
25
8

4
5

5
1

7
5

a. Onbetrouwbaarheidsinterval 50% van de genoemde effecten
Bron: Haffner & Van Bergeijk, 1997b.

Een andere belangrijke bevinding betrof het uitstralingseffect naar andere sectoren. Er zijn in principe twee te onderscheiden effecten:
een aanbodzijde-effect en een vraagzijde-effect. Een aanbodzijde-effect treedt op door stijging van het aanbod van een goed of dienst
dat wordt ingezet bij de productie van andere goederen of diensten. Een vraagzijde-effect treedt op wanneer door afnemers en
toeleveranciers meer gevraagd wordt van andere goederen en diensten. In de raming van 1997 betrof het totaal van deze effecten voor de
productie ruwweg een kwart van het eerste-ronde-effect dat in de desbetreffende sector op zou treden; het geraamde
werkgelegenheidseffect buiten de vijf sectoren bleek zelfs even groot als het effect in de vijf sectoren. 4
Internationaal perspectief
In het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw startte de OESO een omvangrijk onderzoeksproject om de (macro)
economische gevolgen van overwogen structurele hervormingen (privatisering, deregulering, aanscherping van de spelregels
van de markt) te kwantificeren. De aanleiding voor de studie was dat een aantal grote en middelgrote landen, waaronder
Nederland, voorbereidingen trof voor de implementatie van economische hervormingen in een aantal sleutelsectoren. Van de
hervormingsprogramma’s werden belangrijke uitstralingseffecten verwacht, waardoor een traditionele microeconomische of
sectorspecifieke benadering een onvolledig beeld van de potentiële effecten van het overwogen beleid zou hebben opgeleverd.
De basis van de effectraming bestaat uit gedetailleerde sectorstudies, waarbij de invloed van specifieke arrangementen op
sleutelfactoren zoals prijzen p, loonkosten l, kapitaalkosten k, winsten w, de kosten van intermediaire inputs m en
technologische ontwikkeling l in kaart worden gebracht. Indien we de sleutelfactoren in procentuele veranderingen nemen, kan
het directe prijseffect worden geraamd als: p = al+bk+gw+dm. Hierbij zijn a, b, g en d de waargenomen aandelen van de
factoren in de nettoproductie en worden de loonkosten bepaald uit de ontwikkelingen van loonvoet en arbeidsproductiviteit. De
technologische ontwikkeling die tot additionele marktgroei l leidt, is relevant voor het bepalen van het volume-effect q, dat via
de prijselasticiteit e uit het prijseffect kan worden bepaald als q = ep(1+l). De uitstralingseffecten buiten de desbetreffende
bedrijfstakken kunnen met een standaard input-output-analyse in kaart worden gebracht, waarbij de verandering van de
brutoafzet met behulp van de matrix van technische coëfficiënten wordt gerelateerd aan de mutatie in de productie van ander
sectoren en de verandering van de finale vraagcomponenten (Haffner & Van Bergeijk 1997b: 5-8). De aldus bepaalde effecten
werden voor acht landen in kaart gebracht. De uitkomsten van die exercitie weerspiegelen zowel de verschillen in nationale

ambitieniveaus als het feit dat sommige landen, zoals de VS, reeds een veel competitievere economische structuur hadden,
waardoor de marginale opbrengsten van nieuw beleid geringer zijn (zie figuur 2). figuur 2

Figuur 2. Prognoses bestreden consumentenschade (1997), in %
De gerapporteerde ramingen zijn conservatieve inschattingen, aangezien ze betrekking hebben op slechts ruwweg eenvijfde
deel van de economie, voor sommige landen onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat de mededingingswetgeving
suboptimaal is en bovendien dynamische macroeconomische effecten buiten beeld zijn gebleven. Hierdoor lijken de geraamde
effecten op macroniveau niet spectaculair, maar zijn ze dat wel. De geraamde winst wordt direct duidelijk zodra we afdalen
naar het niveau van individuele sectoren (zie ook Martin et al., 2005). In figuur 3 is voor de acht landen het prijs- en het volumeeffect voor de sectoren telecom en elektriciteit weergegeven die centraal staan in de bijdragen van Van Damme en Janssen
aan dit Dossier. Het is duidelijk dat grote winst is te boeken, waarbij het eremetaal naar de telecomsector gaat, omdat daar
op het moment van onderzoek substantieel meer ruimte was voor technologische vernieuwing (en nog meer dan men in 1997
kon vermoeden). figuur 3

Figuur 3. Voorspelde effecten van markthervormingen
Bovenstaande methode wordt in de kern toegepast in onze effectramingen voor 2002-2004. Waar het gaat om
mededingingseconomische vraagstukken is steeds een individuele analyse toegepast. Dit is niet alleen het geval, omdat
iedere markt en ieder arrangement zijn eigen eigenaardigheden heeft, maar ook omdat mededingingsrechtelijke normen
moeten worden vertaald naar economische uitgangspunten. Bij het toepassen van de OESO-methodologie op concrete
handhaving door de NMa is op een drietal punten een nadere invulling gegeven. De drie invalshoeken van het algemene
mededingingstoezicht onder de Mededingingswet zijn: het kartelverbod (artikel 6), het verbod op misbruik van een
economische machtspositie (artikel 24) en de preventieve toets op fusies en overnames. De effecten van fusies en overnames
betreffen prijsstijgingen die worden voorkómen doordat fusies niet (in de voorgestelde vorm) doorgaan. Voor concrete zaken uit
de periode 2002-2004 worden ramingen opgesteld met behulp van hetzij simulatiemodellen, hetzij de rekenregels die het
Amerikaanse Departement of Justice (DoJ) gebruikt in haar jaarlijkse Performance and Accountability Report. Bij de
effectmeting bij artikel 6 en 24 zaken is sprake van een ondubbelzinnige ex post benadering, omdat de consumentenschade
die door toedoen van de desbetreffende inbreuk is opgetreden kan worden geschat. Hierbij bestaan alternatieven naast de
OESO-methodologie die het volume-effect met behulp van de elasticiteit van de vraag uit het endogene prijseffect afleidt. Men
kan immers ook de volumebeperking als uitgangspunt nemen om het prijseffect te ramen of het ex post waargenomen
prijseffect als exogene variabele gebruiken (Davies & Majumdar, 2002; Oxera, 2004). In alle gevallen zijn om praktische
redenen de ramingen van Oxera door ons onverkort overgenomen. In de NMa-cases worden steeds de meest conservatieve
uitkomsten van verschillende ramingstechnieken gebruikt.
Bij het toepassen van de methode hebben we nuttig gebruik kunnen maken van de ervaringen en onderzoeksprojecten van
zusterautoriteiten. Het DoJ is tot nu toe (met de Amerikaanse FTC) de enige autoriteit die haar outcome jaarlijks rapporteert,
omdat dit verplicht is. Bij de berekeningen van de consumentenbesparingen worden de variabelen die voor de calculaties nodig
zijn (voor zover niet geïdentificeerd in het onderzoek of het besluit) geraamd op basis van anecdotische informatie en

waarnemingen. Deze ramingen worden consistent en conservatief uitgevoerd (Nelson & Sun, 2001: 921-960).n

Realisatie
Op macro-economisch terrein is inmiddels redelijk wat evidentie dat het prijseffect zich na 1997 over de hele linie heeft gematerialiseerd
(SEOR, 2004). Het analytische probleem daarbij is echter dat een causaal verband tussen een daling van prijzen en markttoezicht niet is
aangetoond. 5
Een causaal verband tussen markttoezicht en het effect daarvan op prijzen en productie kan worden gelegd indien men zich baseert op
analyses van concrete zaken van markttoezichthouders, zoals we in dit artikel zullen doen. 6 In de eerste plaats beschikken we over een
studie van Oxera (2004) die vier concrete zaken in kaart brengt: een kartel (garnalen), een economische machtspositie (afwikkeltarieven
mobiele telefonie), een concentratie (energie) en sectorspecifieke prijsregulering (vaste telefonie). Daarnaast gebruiken we geaggregeerd
materiaal uit dertig NMa-zaken die in 2002-2004 tot een (boete)besluit hebben geleid (zie NMa, 2005: 58-61). Van deze 34 bestudeerde
gevallen hebben 26 betrekking op concurrentietoezicht en 7 op concentratietoezicht. De betrokken omzet in deze casestudies en zaken
ramen we op ruwweg 35 miljard euro. Dit is naar onze mening voldoende om zinvolle conclusies te kunnen trekken. Belangrijkste manco
in de dataset is de regulering van de energiesector waarvoor tot nu toe nog geen openbare studie op basis van prijzen verscheen (zoals
Van Damme in zijn bijdrage aan dit Dossier ook aangeeft). 7
Ofschoon de bijdrage door de bestrijding van kartels en misbruik van economische machtsposities in de geraamde consumentenschade
voor de onderzochte zaken in de jaren 2002-2004 toeneemt, is het effect van concentratiecontrole dominant. Dit is een bevestiging
achteraf van de analyse van minister Wijers dat fusiecontrole vanuit economisch oogpunt essentieel is om markten te laten werken
(Leyenaar, 2004). Ook exclusief een uitschieter als Nuon Reliant gaat het gemiddeld om circa honderd miljoen euro per jaar aan
voorkomen consumentenschade over de periode 1998-2004 door concentratiecontrole (Kalbfleisch, 2005; NMa, 2003: 52-54).
Op basis van de cases uit de dataset (NMa 2005 en Oxera 2004) komen we op een geadresseerd consumentenverlies van bijna twee
miljard euro. Dit is overigens zowel absoluut als relatief gezien minder dan over de middellange termijn werd verwacht in 1997. Enerzijds
geeft dit natuurlijk aan dat er nog winst te boeken is. Anderzijds omvat onze dataset niet alle handhavingsactiviteit, omdat we ons
baseren op een statische analyse van afgeronde gevallen (buiten beeld blijven zodoende onder andere: niet geheel afgeronde
procedures, verbetering van de dynamische efficiëntie alsmede de regulering van de energiesector). Belangrijker is daarom dat de
realisatie in kwalitatieve zin goed overeenstemt met de prognose uit 1997 zoals wordt geïllustreerd door figuur 1 die een verdeling per
sector geeft. Hieruit blijkt dat de OPTA en de NMa gezamenlijk een grote bijdrage leveren aan het terugdringen van de
consumentenschade in de ict- en telecomsector zoals destijds ook werd verwacht. Bij de energie zien we dat er belangrijke
consumentenschade is voorkomen (met name door het concentratietoezicht). figuur 1

Figuur 1. Geadresseerd consumentenverlies (? 1,9 miljard) naar sector, 2002-2004
Uit onze dataset blijkt dat de uitstralingseffecten gemeten in volume gemiddeld een kwart kleiner waren dan in 1997 werd voorzien
(variërend van drie tot ruim tien procent). Dit is deels een gevolg van het feit dat de ramingen in het NMa jaarverslag erg voorzichtig zijn,
waardoor de volume-effecten laag worden ingeschat. Tevens geldt dat de uitstralingseffecten naar andere sectoren alleen in grote zaken
betrouwbaar kunnen worden geschat. Dit leidt uiteindelijk tot een relatief grote neerwaartse vertekening van de geraamde
uitstralingseffecten. De belangrijkste conclusie is dan ook dat de effecten – die ondanks deze onderschatting geïdentificeerd worden bepaald niet verwaarloosbaar zijn en dat een breder perspectief analytisch en empirisch waarde toevoegt. In 1997 concludeerden Haffner
en Van Bergeijk in een overzichtsartikel van het Nederlandse empirische onderzoek naar marktwerking al dat: “elke marktverstoring op
haar relevantie beoordeeld (moet) worden waarbij het uiteindelijk gaat om de invloed op de macro-economische prestaties van ons
land” (Haffner & Van Bergeijk, 1997a: 317). Met de constatering dat deze conclusie niet aan actualiteit heeft ingeboet, is het nuttig de blik
van het verleden naar de toekomst van het markttoezicht te wenden.
De toekomst van het markttoezicht
In dit artikel hebben we de periode 2002-2004 geplaatst tegenover ramingen uit 1997. De keuze van de sectoren die in kaart gebracht zijn,
is deels bepaald doordat de OESO vanuit een comparatief internationaal perspectief destijds het meest geïnteresseerd was in een analyse

van structurele hervormingen in de sectoren telecom, elektriciteit, luchtverkeer, distributie en wegtransport. Voor het Nederlandse beleid
is dit internationale perspectief vanzelfsprekend ook relevant, maar tevens is van belang dat de vormgeving van het sectorspecifieke
markttoezicht een reflectie moet vormen van de verstoringen op nationaal niveau. In dit licht bezien is vermeldenswaardig dat in het
eerste econometrische onderzoek naar marktwerking in Nederland drie clusters van probleemsectoren werden onderkend: medische
diensten, banken & verzekeringen en de bouwnijverheid & installatiebedrijven (Van Bergeijk & Haffner, 1993: 52-56; zie in vergelijkbare
zin Dijksterhuis et al., 1994). De institutionele organisatie van het markttoezicht in Nederland kent sinds enige jaren concrete aanzetten
voor sectorspecifieke aandacht gericht op deze risicosectoren. In de gezondheidssector is dit de zorgautoriteit in oprichting.
Keuzenkamp geeft in zijn bijdrage aan dit Dossier een eerste voorzichtige evaluatie van de introductie van marktwerking in de zorg.
Banken, verzekeringen en het effectenbedrijf vinden een plaats in de mede door de minister van Financiën geïnitieerde Monitor
Financiële Sector van de NMa (Duykers & May, 2004: 304-305; zie ook de bijdrage van Boot). Het ligt vanuit economisch gezichtspunt
voor de hand dat ook voor de bouwsector een modus voor geïntensiveerde sectorspecifieke aandacht zal worden ontwikkeld.
Naast nieuw sectorspecifiek toezicht zullen de reeds bestaande toezichthouders hun plek op de markt moeten (blijven) verdienen. Uit
figuur 1 zou wat dat betreft snel de verkeerde conclusie kunnen worden getrokken, omdat het beeld wordt gedomineerd door
sleutelsectoren met sectorspecifiek toezicht. Sectorspecifiek toezicht in netwerksectoren waar belangrijke publieke belangen spelen, is op
eigen merites gewenst. Het algemene mededingingstoezicht levert echter ook een substantiële en groeiende bijdrage in deze sectoren.
Het is belangrijk te onderkennen dat daar waar de markt werkt economisch gezien weinig noodzaak is voor intensief toezicht (Plug, 2003).
Dit impliceert dat waar markten werken, de overheid moet terugtreden door waar mogelijk sectorspecifiek ex ante toezicht te substitueren
door algemeen ex post toezicht. In de toekomst zal bestuursrechtelijke handhaving wellicht deels worden gesubstitueerd door
civielrechtelijke procedures.
Het markttoezicht zal, kortom, ook in de toekomst een rol blijven spelen, maar als het marktwerkingsbeleid en de handhaving van de
Mededingswet zo succesvol blijven als de afgelopen jaren, zou deze rol wel eens beperkter kunnen worden dan nu wordt gedacht. Juist
op deze punten kan de wetenschap strategische beleidskeuzen ondersteunen. In dat licht bezien zijn de bijdragen in dit ESB Dossier
natuurlijk extra relevant.
Peter van Bergeijk en Simon Bremer
Literatuur
Adema, W. & D. Pilat (1999) Structural Reform in the Netherlands and New Zealand: Two Roads to Success? In P.A.G. van Bergeijk et
al. (red) (1999) Structural Reform In Open Economies, Edward Elgar, 65-95.
Bergeijk, P.A.G. van (1997) Marktwerking en de macro-economie. TPE, 2, 44-56.
Bergeijk, P.A.G. van (1998) Voer voor juristen. ESB dossier MDW, 11 juli.
Bergeijk, P.A.G. van & R.C.G. Haffner (1993) Op zoek naar dynamiek. ESB, 20 januari, 52-56.
Bos, D.I. (1994) Structurele hervorming: ervaringen in Nieuw Zeeland. ESB, 14 december, 1134-1138.
Davies, S. & A. Majumdar (2002) The development of targets for consumer savings arising from competition policy. Office of Fair
Trading Economic Discussion Paper 4, London, juni.
Duykers, N.M. & J.J. May (2004) Monitoring van concurrentie in de financiële sector. ESB, 25 juni, 304-305.
Dijksterhuis, G.B., H.J. Heeres & A.J.M. Kleijweg (1994) Indicatoren voor dynamiek van de Nederlandse economie, een sectorale
analyse. Research Report 9408/N, Zoetermeer: EIM.
Geelhoed, L.A. (1996) Markt, ordening en sturing: schuivende posities. In: A Nentjes (red.) (1996) preadviezen voor de Vereniging van
de Staatshuishoudkunde, Amsterdam, 11-35.
Gent, C. van (2004) Onder hoogspanning. In: R.J.P. Jansen et al. (red.) (2004) Het Kartelparadijs. De NMa als hof van Eden, Den Haag,
71-72.
Gradus, R.H.J.M. (1994) Nederlandse economie relatief rigide in Europa. ESB, 921-924.
Haffner R.C.G. & P.A.G. van Bergeijk (1994) The economic consequences of Dutch politics. De Economist, 497-505.
Haffner, R.C.G. & P.A.G. van Bergeijk (1997a) Marktwerking in Nederland: diagnose en consequenties. Maandschrift economie, 308-327.
Haffner, R.C.G. & P.A.G. van Bergeijk (1997b) Regulatory reform in the Netherlands Macroeconomic consequences and industry effects.
Rotterdam: OCFEB.
Kalbfleisch, P. (2005) European Merger Control. In P.A.G. van Bergeijk & E.J. Kloosterhuis (red.) (te verschijnen in 2005) Modelling
European Mergers: Theory, Competition Policy and Cases, Edward Elgar.
Kremers, J.J.M. (1991) naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek. ESB, 1228-32.
Leyenaar, P. (2005) In of juist uit het kartelparadijs? In R.J.P. Jansen et al. (red) op cit, 27-31

Martin, R., M. Roma & I. Vanseteenkiste (2005) Regulatory reforms in selected EU network industries. ECB occasional paper series 28,
april.
Nelson, P. & S. Sun (2001) Consumer Savings from Merger Enforcement: a Review of the Antitrust Agencies’ Estimates. Antitrust Law
Journal, 69 (2001), 921-960.
NMa (2003) Jaarverslag NMa en DTe 2002, Den Haag.
NMa (2005) Jaarverslag NMa en DTe 2004, Den Haag.
Nieuwenhuijsen, H. & J. Nijkamp Competiton and economic performance, EIM.
OESO (1997) The economy wide effects of regulatory reform. Parijs.
Oxera (2004) Costs and benefits of market regulators. Deel 2.
Plug, P.J. et al. (2003) Sturing van marktwerking. Van Gorcum.
SEOR (2004) Literatuurstudie naar de kosten en baten van markttoezichthouders, Rotterdam.
Sinderen, J., van et al. (1994) De kosten van economische verstarring op macro-niveau. ESB, 274-279.
Sinderen, J. van & B.A. Vollaard (1999) The Policy Experience of Structural Reform in the Netherland. In P.A.G. van Bergeijk et al. (red)
(1999) op cit. 45-64.
Dossier: Tien jaar mededinging- en reguleringsbeleid
L.J. Brinkhorst: Sterke markt, sterke overheid
P.A.G> van Bergeijk en S. Bremer: Modern markttoezicht in Nederland
E.E.C. van Damme: Kosten-batenanalyse liberalisering elektriciteitsmarkt gewenst
V. Shestalova en J.M. Pomp: Overstapkosten en welvaart
M.C.W. Janssen: Telecommunicatie: te winner takes it all? >D90312
H.A. van Gent en P. Rietveld: Deregulering railvervoer duldt geen zigzagbeleid
M.P. Schinkel: Operatie MCW: een tussenstand
H.A.Keuzenkamp: Marktwerking in de zorg
A.W.A. Boot: Financiele sector en concurrentie
S. van Wijnberge: Staat op privaat: wat misgegaan is en waarom
J. Hinloopen en J.J.M. Theeuwes: Opwinding over marktwerking
Marcel Canoy: 10 jaar marktordening

1 De analytische start is Kremers.
2 Ook de oprichting van ENCORE in 2003 is in dit opzicht relevant.
3 Tweede Kamer, 2003-2004, 29200 XIII, nr. 5.
4 Bij nadere doorrekening in een algemeen-evenwichtmodel kwamen de budgetneutrale effecten op middellange termijn neer op een
toename met 3,8% van het bnp en een daling van het consumentenprijspeil met 1,6% (zie Haffner & Van Bergeijk, 1997b: 39-45).
5 Dit ideaal wordt wel dicht benaderd in Nieuwenhuijsen & Nijkamp (2001), maar hun ex post analyse eindigt helaas in 1999.
6 Hierbij past de kanttekening dat economische en juridische causaliteitsbegrippen verschillen. Vanuit juridisch oogpunt is verder van
belang dat in een aantal zaken nog beroeps- en bezwaarprocedures lopen.

7 De transportsector blijft in ons artikel buiten beeld, omdat de Spoorwegwet en de Concessiewet pas per 1 januari 2005 in werking zijn
getreden.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs