Ga direct naar de content

Maak het milieu weer zichtbaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 2005

Maak het milieu weer zichtbaar
Aute ur(s ):
F.A.G. den Butter (auteur)
De auteur is hoogleraar Algemene Economie, Vrije Universiteit, Amsterdam en voormalig lid van de WRR. fb utter@feweb .vu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4461, pagina D11, 2 juni 2005 (datum)
Rubrie k :
Onderzoek
Tre fw oord(e n):

Vroeger was milieuvervuiling nog heel gewoon. In Nederland gold dit zeker voor de bewoners van het Rijnmondgebied, die gewend
waren aan een flinke stankoverlast, een vuile rivier zonder vis, een akelige smog wanneer de wind weigerde te waaien en brak water met
wormpjes uit de kraan. Kortom, de milieuproblemen waren zeer zichtbaar en van lokale aard, en riepen protesten van de bevolking op. Het
gevolg was dat de problemen goed werden onderkend en uiteindelijk ook opgelost (zie Burgers, 2003).
De milieuproblemen waar het beleid momenteel mee te maken krijgt, hebben een ander karakter. Het zijn wereldwijde, wicked problemen
waarvan de gevolgen nog vrijwel onzichtbaar zijn en een lange periode beslaan (zie ook het Nationaal Milieubeleidsplan IV uit 2001). Het
gaat daarbij om de klimaatverandering vanwege uitstoot van broeikasgassen en de gevolgen van de milieubelasting voor de
biodiversiteit, maar ook om de externe veiligheid, de risico’s van ontwikkelingen in de biotechnologie en nanotechnologie en om
problemen die zo onzichtbaar zijn dat geen wetenschapper ze al ziet.
Onzichtbare problemen
Afgezien van de wereldwijde schaal en lange tijdspanne van de problemen, maakt de onzichtbaarheid het beleid in twee opzichten anders
en moeilijker dan in de periode toen milieuvervuiling nog heel gewoon en zichtbaar was. In de eerste plaats is er geen gericht protest van
de bevolking. In welvaartseconomische termen betekent het dat de maatschappelijke voorkeuren voor een schoner milieu in deze
gevallen niet gearticuleerd zijn en oplossing van deze problemen dus geen hoge ruilwaarde in de welvaartsfunctie heeft. De tweede
moeilijkheid is dat het hier vooral om problemen in de vorm van risico’s gaat. Bijzonder aan deze risico’s in vergelijking met bijvoorbeeld
risico’s bij autoschade of beleggen in aandelen is dat de kans op schade of verlies zeer moeilijk valt vast te stellen, maar dat de omvang
van de schade of het verlies zeer groot kan zijn wanneer het risico zich voltrekt (zie ook Wissink & Bouma, 2002). Deze milieurisico’s
moeten dus zo veel mogelijk worden vermeden, maar wanneer het beleid hierin slaagt (‘leren voor de fouten uit’) zal nooit bekend zijn hoe
groot het risico was en of het de kosten van het vermijden waard was.
Wetenschappelijke kennis vervult een cruciale rol bij het onderkennen en benoemen van deze nieuwe, onzichtbare milieuproblemen.
Immers, alleen dankzij wetenschappelijke inbreng kunnen de problemen op de politieke beleidsagenda worden geplaatst en kunnen de
maatschappelijke voorkeuren om de problemen op te lossen, worden gearticuleerd. Hiertoe is een goede organisatie van het verwerven
en uitdragen van die wetenschappelijke kennis nodig. Het IPCC vervult die functie in het klimaatdebat. Vervolgens is het aan de politiek
en de overheid om tot een bestuurlijke organisatie te komen, waarin een maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd voor oplossing van
de problemen (zie WRR, 2003).
Nieuwe milieuproblemen
Hiermee is de kous voor het beleid echter nog niet af. De nieuwe milieuproblemen vereisen een veel dieper ingrijpen in de maatschappij
dan het traditionele beleid dat de lokale problemen heeft opgelost. In dat traditionele beleid konden de ingrepen beperkt blijven tot het
bewerkstelligen van een grotere milieuefficiëntie binnen de bestaande technologieën. Zeker toen er nog heel wat zogeheten laaghangend
fruit viel te plukken, betekende het een ontkoppeling, waarbij de verbetering van de milieukwaliteit kon samengaan met een voortgaande
economische groei. Misschien was de economische groei wat kleiner dan in het geval zonder ontkoppeling, maar de kosten in termen van
economische groei bleven beperkt.
Het is zeer de vraag of dat ook zal gelden voor de nieuwe milieuproblemen. In veel gevallen zullen hiervoor grote technologische
vernieuwingen nodig zijn, die ingrijpende veranderingen in ingeslepen maatschappelijke gebruiken met zich mee zullen brengen.
Natuurlijk is het zaak deze transitietrajecten zo geleidelijk mogelijk te laten verlopen om de transitiekosten binnen de perken te houden.
Het is echter de vraag of zulke trajecten te verwezenlijken zijn zonder dat op enig moment sprake zal zijn van economische krimp (oftewel
negatieve productiegroei). Dit stelt hoge eisen aan het maatschappelijk draagvlak voor zulke transitietrajecten, zeker wanneer ook nog
eens met wereldwijde verdelingsvraagstukken rekening moet worden gehouden. De inbreng van verschillende wetenschappelijke
disciplines is nodig om draagvlak voor dergelijke transities te verkrijgen en om de implementatie van het beleid te ondersteunen. Aan de
ene kant moet aan de ontwikkeling van alternatieve technologieën zo goed mogelijk ruimte worden geboden. Aan de andere kant moet
met empirisch onderzoek nog harder worden aangetoond, dat voortzetting van de huidige milieuvervuiling onhoudbaar is. Kortom,
getoond moet worden hoe de baten van het beleid tegen de kosten opwegen, waarbij alle belanghebbenden per saldo een voordeel bij
het beleid hebben. Dat maakt het milieu weer zichtbaar en zal tot een articulatie van de preferenties en daarmee tot draagvlak voor het
beleid leiden.Frank den Butter

Literatuur
Burgers, J. (2003) Luchtverontreiniging in Rijnmond. In: J. Bouma et al. (red.), Milieubeleid in een Veranderende Context: Zes
Voorbeelden, WRR Werkdocument W134, 15-48. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (2003) Naar Nieuwe Wegen in het Milieubeleid, Rapporten aan de Regering
67. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Wissink, B. & J. Bouma (red.) (2002) Perspectieven op milieurisico’s. Werkdocument W128, WRR. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Dossier: Arbeidsproductiviteit in de zorg
F.J. Diets, E.C. Schmieman en F.A.G. den Butter: Schone groei: productiegroei en milieudruk ontkoppeld
H. Folmer, H. Van der Veen en C. Withagen: Milieubeleid, concurrentievermogen en locatiegedrag van bedrijven
F.J.G.M. Florax en H.L.F. de Groot: Meta-analyse als hulpmiddel bij beleidsinstrumentatie
F.A.G. den Butter: Maak het milieu weer zichtbaar
J.A. Smulders en H.R.J. Vollebergh: Milieubeleid en innovatie
R. kemp, F.W. Geels en G.P.J. Verbong: Innovatie en duurzaamheidtransities
P.A. Boot: Concreet en Europees
F.J. Dietz en C.A. Hazeu: Tussen prijsprikkels en institutionele hervorming
N.B.P. Polman: Contractontwerp voor ontkoppeling
M.G. Bos en C.A. van der Wijst: Leren door transacties
J.J. Bouma en F.J. Dietz: Milieu-accountint: interne controle en publieke verantwoording
C.H.T. Vijverberg: Milieu-accounting en de overheid
C. Oudshoorn en J.H.G. van den Broek: Fileermes beter dan botte bijl
D.P. van Soest: De kosten van ontkoppelingsbeleid
M.W. Hofkes en H. Verbruggen: Milieubeleid voor een mierenhoop
Aart de Zeeuw: Hoe verder?

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur