Ga direct naar de content

De arbeidsmarktpositie van nieuwe immigranten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 28 2005

De arbeidsmarktpositie van nieuwe immigranten
Aute ur(s ):
A. Zorlu, J. Hartog, A. Sprangers en H. Nicolaas (auteur)
De eerste twee auteurs zijn verbonden aan aias, Universiteit van Amsterdam. De laatste twee zijn werkzaam bij het cbs. a.zorlu@uva.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4451, pagina 31, 28 januari 2005 (datum)
Rubrie k :
Migratie
Tre fw oord(e n):

De samenstelling van de instroom en de verblijfsduur van immigranten zijn cruciale factoren om het verloop van integratie te
beïnvloeden. Deze factoren bepalen mede de kansen op werk of uitkering.
In het Nederlandse immigratiedebat worden alle immigranten en hun nakomelingen meestal gezien als een homogene groep, ongeacht
hun verblijfsduur in Nederland. Dit is onterecht. De betekenis van verblijfsduur, van de economische situatie ten tijde van aankomst en
van de veranderingen in de samenstelling van opeenvolgende immigratiecohorten wordt zo genegeerd. Juist deze variabelen zijn
onmisbaar om een adequaat immigratie- en integratiebeleid te kunnen voeren.
Het overgrote deel van de immigranten in de laatste twee decennia is niet getoetst op kenmerken die relevant zijn voor de arbeidsmarkt.
In de laatste jaren nemen wij echter een andere trend waar: immigranten die op humanitaire gronden worden toegelaten, worden
onderworpen aan meer restrictief beleid en nemen in aantal af, terwijl het aandeel arbeidsmigranten toeneemt. In dit artikel behandelen we
de vraag hoelang een immigrant afhankelijk blijft van een uitkering en hoelang het duurt voor de immigrant participeert op de
arbeidsmarkt.
Met een longitudinaal databestand onderzoeken we de kansen op werk en uitkering voor immigranten, onderscheiden naar
immigratiemotief en land van herkomst voor immigranten die zich tussen 1990 en 2001 in Nederland hebben gevestigd. 1 We kijken
daarbij naar de invloed van verblijfsduur en arbeidsmarktsituatie per cohort over de tijd.
Aangezien we alleen de aanbodkant van de arbeidsmarkt hebben geanalyseerd, kunnen wij geen uitspraken doen over mogelijke
verschillen in de kansenstructuur voor diverse immigrantengroepen. Het is goed denkbaar dat de besproken arbeidsmarktuitkomsten van
immigranten beïnvloed worden door de vraag naar een bepaalde soort arbeid en arbeidsmarktdiscriminatie. Daarover hebben we geen
informatie. Het is ook van belang te bedenken dat retourmigratie omvangrijk is en selectief kan zijn. 40 procent van de immigranten is na
zes jaar weer vertrokken, van de arbeidsmigranten zelfs driekwart.
Het algemene beeld
Wij definiëren de sociaal-economische positie van immigranten aan de hand van informatie uit het Regionaal Inkomens Onderzoek (rio).
In het rio is de status van werkzame en uitkeringontvangende individuen bepaald op grond van voornaamste inkomensbron. Dat wil
zeggen dat iemand werkzaam (werknemer of zelfstandig ondernemer) is als hij zijn inkomen binnen een jaar voornamelijk uit arbeid heeft
verworven. Hij is een uitkeringontvanger als zijn inkomen voornamelijk uit een werkloosheids- of bijstandsuitkering bestaat. We bezien
alleen deze twee uitkeringen, hoewel arbeidsongeschiktheids-, aow- en pensioenuitkeringen ook waargenomen zijn. Deze categorieën
bleken echter niet relevant voor de relatief recente en jonge immigranten die we onderzoeken.
Eerst bekijken we de arbeidsmarktpositie van immigranten per jaarcohort ongeacht hun demografische kenmerken. Figuur 1 geeft zowel
het percentage werkenden als het percentage ontvangers van een werkloosheids- of bijstandsuitkering in de totale populatie tussen 16
en 64 jaar naar selectieve (groepen) landen en voor vluchtelingen. 2 De percentages zijn weergegeven voor de jaren 1995 en 2000, naar
duur van het verblijf in Nederland. De horizontale as toont de verblijfsduur en de verticale as toont het percentage werkenden en
uitkeringsontvangers voor de twee meetmomenten 1995 en 2000. Zo zien we in 1995 de arbeidsmarktpositie van immigranten die
arriveerden tussen 1990 en 1995. In 2000 zien we de positie van dezelfde immigranten, plus de immigranten die tussen 1995 en 2000
aankwamen.
De duur van de transities naar de arbeidsmarkt wordt ook beïnvloed door de economische situatie in de periode van aankomst, relevante
kenmerken van opeenvolgende immigratiecohorten en rechten en plichten van immigranten. Essentieel is de sterke correlatie tussen de
onderscheiden immigratiemotieven en herkomstgroepen. De meeste arbeidsmigranten komen uit ontwikkelde landen (de categorieën eu
& efta en niet-Europese oeso-landen) terwijl immigranten uit ontwikkelingslanden vooral op grond van humanitaire gronden naar
Nederland komen (vluchtelingen en gezinsmigranten uit Turkije, Marokko en overige landen).
Het effect van conjunctuur
De invloed van de arbeidsmarktsituatie kan worden afgelezen aan de positie van nieuwkomers in 1995 en in 2000. Voor nagenoeg alle

groepen geldt dat het percentage werkenden hoger is voor de nieuwkomers van 2000 in 2000 dan voor de nieuwkomers van 1995 in 1995.
Daarmee samenhangend geldt het omgekeerde voor de uitkeringsafhankelijkheid: deze is lager voor nieuwkomers in 2000 dan in 1995.
Hier vormen de vluchtelingen de uitzondering; de kansen op een uitkering dalen pas na aanvankelijke stijging, omdat eerst rechten
moeten worden opgebouwd.
Immigranten die begin jaren negentig aankwamen, hadden duidelijk last van een ongunstige arbeidsmarkt. Tussen 1995 en 2000 was
sprake van voortdurende verkrapping van de Nederlandse arbeidsmarkt. In de periode tussen 1990 en 1995 daalde de werkloosheid
aanvankelijk; in 1994 werd echter een piek bereikt. De percentages werkenden en uitkeringontvangers lijken communicerende vaten, maar
ze tellen niet op tot honderd. Een deel van de immigranten tussen 16 en 64 jaar heeft als ‘inactieven’ of ‘non-participanten’ noch een baan
noch een werkloosheidsuitkering.
Recente cohorten
Opmerkelijk is het hoge percentage werkende Turkse en Marokkaanse immigranten onder recentere cohorten ten opzichte van oudere
cohorten. In 1995 heeft ruim 40 procent van de Marokkanen en ongeveer 50 procent van de Turken die begin jaren negentig in Nederland
zijn gevestigd, een baan, terwijl de cohort van 1999 al na een jaar hetzelfde niveau bereikt. Deze snelle transitie is versterkt door een
hogere participatiegeneigdheid onder Turkse en Marokkaanse vrouwen ten opzichte van eerdere immigratiecohorten. 3 Zorgwekkend is
dat ruim 15 procent van de Turkse en Marokkaanse immigranten zelfs gedurende hoogconjunctuur afhankelijk blijft van een
werkloosheids- of bijstanduitkering. Vooral immigranten die in de eerste helft van de jaren negentig aankwamen, doen het slechter.
Effect van verblijfsduur
Arbeidsmigranten kunnen vrijwel direct beginnen met de baan die op hen wacht terwijl vluchtelingen eerst een heel eigen traject moeten
doorlopen. Ook andere immigranten die op grond van humanitaire redenen (gezinsmigratie) naar Nederland komen, vooral Turken en
Marokkanen, hebben een langere aanlooptijd nodig om actief op de arbeidsmarkt te participeren. Het effect van verblijfsduur is vooral
sterk voor vluchtelingen.
Na een verblijfsduur van tien jaar had in 2000 60 procent van de vluchtelingen werk. Dit is 50 procentpunten meer dan bij binnenkomst,
ofwel gemiddeld 5 punten per jaar. Voor immigranten uit ontwikkelingslanden ligt de proportie werkenden na tien jaar verblijf niet lager
dan voor andere groepen immigranten. Ze hadden en hebben echter een hoge uitkeringafhankelijkheid.
Vluchtelingen
Voor het percentage immigranten met een uitkering is het profiel naar verblijfsduur tussen 1995 en 2000 nauwelijks veranderd, behalve
voor vluchtelingen. Het profiel voor vluchtelingen met een uitkering vertoont een parabolisch verloop. Aanvankelijk is er een stijging bij
toenemende verblijfsduur, omdat eerst uitkeringsrechten moeten worden verworven. Daarna treedt een daling op, wanneer de
vluchtelingen hun weg naar de arbeidsmarkt vinden. Het profiel voor het percentage werkenden vertoont dan een versnelling. In 2000
blijkt dat proces uitgerekt in vergelijking met 1995. De piek ligt nu bij een verblijfsduur van drie jaar in plaats van twee jaar:
uitkeringsrechten worden trager opgebouwd.
Een effect van de betere arbeidsmarktsituatie in de latere jaren negentig ligt hier niet voor de hand: dat zou eerder tot een snellere daling
van uitkeringsafhankelijkheid hebben moeten leiden. Het zou een beleidseffect kunnen zijn. In 1995 werden nog maar heel weinig
voorlopige vergunningen tot verblijf (vvtv) toegekend. In 1998 kreeg bijna de helft van de asielmigranten een dergelijke voorlopige
status. In tegenstelling tot mensen met een A-status komen vvtv-ers niet in aanmerking voor bijstand. Recht op een bijstandsuitkering
kan men dan pas na drie jaar doen gelden. figuur 1

Figuur 1. Sociaal-economische positie in 1995 en 2000 van immigranten naar verblijfsduur in Nederland
Determinanten van sociaal-economische positie
In het voorafgaande deel zijn mogelijke verschillen in de compositie van immigranten naar demografische kenmerken en
immigratiemotieven niet in acht genomen. In deze paragraaf kijken we hoe deze variabelen de arbeidsmarktpositie van immigranten
beïnvloeden. We hebben de kans op uitkering (ww en abw) en de kans op werk (werknemer en zelfstandige) geschat met een duurmodel.
Wij definiëren de status van werkzame personen en uitkeringontvangers in het laatste jaar waarin deze is waargenomen. Tabel 1 geeft de
resultaten van de schattingen. Het effect van de verklarende variabelen is gepresenteerd in de vorm van odds ratios (eß). Odds ratios
groter dan 1 duiden op een positief effect van de betreffende variabelen terwijl odds ratios onder 1 een negatief effect aangeven. De
omvang van het effect is gemeten als de afstand tot 1.
De eerste drie variabelen geven de invloed van verblijfsduur, conditioneel op de verklarende variabelen die in het model zijn opgenomen.
Deze baseline hazard-functie die het gemeenschappelijke patroon voor iedereen weergeeft, heeft voor werk een kwadratisch verband en
voor uitkeringen een kubiek verband. De functie voor werk is positief en licht concaaf (tussen nul en tien jaar), voor uitkeringen is er een
buigpunt na drie jaar. In de eerste vier jaar na vestiging is de kans op uitkeringen hoger dan de kans op werk, daarna is de kans op werk
hoger. 4 Dat duidt op een aanpassingsperiode tot vier jaar voor een gemiddelde immigrant voordat hij zelfstandig kan functioneren op de
Nederlandse arbeidsmarkt.
De duur van transitie
Uit de tabel blijkt dat een hogere leeftijd bij aankomst de kansen op uitkering en werk verhoogt. Vrouwen doen vaker een beroep op
uitkeringen en zijn minder vaak werkzaam dan mannen. Het aantal minderjarigen in huis verhoogt de kans op een uitkering, maar verlaagt
vooral de kans op werk. Getrouwde immigranten hebben een hogere kans op zowel werk als een uitkering. Dit geldt ook voor
genaturaliseerde immigranten die een bijna twee keer hogere kans op werk hebben dan immigranten met een buitenlandse nationaliteit.
Voor interpretatie wees erop bedacht dat deze variabelen niet noodzakelijk causale verbanden weergeven. Oudere en getrouwde
immigranten zullen meer op arbeidsmarktparticipatie gericht zijn en vrouwen nemen veelal de huishoudelijke taken op zich. Naturalisatie
zal vooral voorkomen onder immigranten die goed geïntegreerd zijn.
Motief en land van herkomst
Variaties in de kansen op uitkering en werk voor herkomstgroepen zijn gepresenteerd per immigratiemotief en herkomstland. Odds ratios
voor de herkomstlanden per immigratiemotief geven de relatieve kansverhouding per herkomstland ten opzichte van de
referentiecategorie (eu en efta). Deze odds ratios zijn weergegeven in de onderste deel van tabel 1. Arbeidsmigranten uit eu- en eftalanden zijn de referentiegroep. De verschillen in uitkeringsafhankelijkheid en kansen op werk tussen immigratiemotieven zijn groot, maar
nog groter tussen herkomstgroepen. Ondanks een duidelijke verbetering in de positie van recente cohorten is de kans op een uitkering
het hoogst voor Turkse en Marokkaanse immigranten onder elk immigratiemotief (met uitzondering van gezinsherenigers). De tweede en
derde plaats worden ingenomen door andere niet-westerse immigranten, namelijk tien asiellanden en overige landen. De kans op werk is
een spiegelbeeld van uitkeringsafhankelijkheid over de herkomstlanden en immigratiemotieven. De arbeidsmarktpositie van immigranten
uit vijf niet-Europese oeso-landen ziet er het meest gunstig uit. Deze verschillen tussen herkomstgroepen zijn waarschijnlijk versterkt
door variaties in scholingsniveaus waarvoor wij niet kunnen corrigeren omdat er helaas geen informatie beschikbaar is. Interessant is dat
de rangorde naar kans op uitkering binnen elk motief nagenoeg hetzelfde is. Dit duidt op consistente invloeden van het land van
herkomst. tabel 1

Tabel 1. Maximum likelihood-schatting van discrete time model voor uitkeringen en werk
Uitkeringen
werk
Odds
odds
Ratio
z
ratio
t (verblijfsduur in jaren)
t2
t3
leeftijd bij aankomst
leeftijd bij aankomst-kwadraat
vrouw
aantal minderjarigen
getrouwd
genaturaliseerd
arbeid
eu en efta (referentie)
vijf niet-Eur. Oeso
tien asiellanden
Turken en Marok.
overige landen
gezinsher. eu en efta
vijf niet-Eur. Oeso
tien asiellanden
Turken en Marok.

1,216
0,965
1,002
1,213
0,998
1,691
1,094
0,882
1,446
1
0,243
2,286
7,213
1,388
1,109
0,324
8,042
6,918

14,34
-11,77
11,68
135,31
-88,47
72,68
37,96
-15,03
48,42
-14,56
13,98
65,10
9,32
3,22
-13,15
81,75
89,40

z

1,120
0,995

30,32
-13,27

1,213
0,996
0,451
0,795
1,040
1,995
1
1,411
0,744
0,363
0,67
0,316
0,155
0,264
0,422

203,56
-220,93
-153,40
-120,21
6,20
119,37
11,89
-6,83
-42,41
-20,28
-80,86
-72,14
-80,61
-69,69

gezinsvorm

asiel

overige

overige landen
eu en efta
vijf niet-Eur. Oeso
tien asiellanden
Turken en Marok.
overige landen
tien asiellanden
Turken en Marok.
overige landen
eu en efta
vijf niet-Eur. Oeso
tien asiellanden
Turken en Marok.
overige landen

2,014
1,15
0,591
2,242
6,064
1,568
10,888
10,965
10,11
0,826
.
5,034
6,734
1,167

26,47
3,63
-6,91
21,99
81,63
18,30
115,86
90,49
99,35
-5,11
.
24,07
36,54
3,19

0,298
-87,86
0,442
-42,32
0,409
-29,91
0,375
-43,02
0,303
-89,87
0,381 -71,74
0,172 -148,48
0,258
-70,32
0,142
-128,17
0,086 -134,28
0,063
-46,09
0,074
-45,32
0,163
-45,18
0,115 -102,17

Conclusie
De situatie op de arbeidsmarkt heeft vooral invloed op de kans op werk, en in mindere mate op de kans op een uitkering. De invloed van
verblijfsduur op sociaal-economische positie is vooral voor vluchtelingen veranderd tussen 1995 en 2000.
Verschillen tussen herkomstlanden tonen een persistent patroon voor elk migratiemotief. De consistente rangorde van kansen op werk
naar land van herkomst, binnen elke groep met een gegeven migratiemotief, onderstreept de noodzaak van een gedifferentieerd beleid op
basis van herkomstland. De effecten van verblijfsduur en herkomstland vragen om een gedifferentieerd beleid, ook bij gegeven
migratiemotief.
Aslan Zorlu, Joop Hartog, Arno Sprangers en Han Nicolaas
Literatuur
Sprangers, A., A. Zorlu, J. Hartog & H. Nicolaas (2004) Werk en uitkering van Turkse en Marokkaanse immigranten. Bevolkingstrends,
52 (3), 90-96.
Zorlu, A., J. Hartog, A. Sprangers & H. Nicolaas (2004) Retourmigratiegedrag van recente immigranten. esb, 20 augustus 2004, 402-404.

1 Voor de beschrijving van deze data zie Zorlu et al., 2004.
2 We presenteren alleen figuren voor immigranten uit eu- en efta-landen en Marokko naast vluchtelingen. De positie van immigranten uit
niet-Europese oeso-landen is vergelijkbaar met die van de categorie eu en efta en het beeld voor Marokkanen weerspiegelt goeddeels de
positie van andere immigranten.
3 Deze ontwikkeling is hier niet direct waarneembaar, maar is gesignaleerd in Sprangers et al. (2004).
4 De beschreven baseline hazard-functies zijn gebaseerd op de coëfficiënten van modelschattingen die kunnen worden afgeleid van de
odds ratios.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën