Ga direct naar de content

Jrg. 39, editie 1915

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 17 1954

Eco no m is ch — Sta t is t is’che

B

,.

Wat is de C.O.P.?

4
.

*

Mr K.
P. van der Mandele

To co-operate with the inevitable

*

Mr H. F. van Leeuwen

Belasting of lening

*

De minder-ontwikkelde gebiéden in. de

Verenigde Naties

Drs A.
Batenburg

De publieke kapitaalmarkt in 1953

UITGAVE VAN HËT NEDERLAND.SCH ECONOMISCH INSTITUUT

-.

. 39eJAkRGANG

.

No 1915

WOENSDAG 17 FEBRUARI 1954

4
.4

4$,

1

S

KAS-ASSOCIATIE N.V.

SPUISTRAAT 172

AMSTERDAM

Sa f e lok ett en

EERSTE NEDERLANDSCHE

Geve8tigd Ve

‘s-ravenhage

COLLECTIEVE

PE RSON EELVE RZEKERIdIGEN

Speciale combinaties voor

Iiirectieverzekeringen

ADMINISTRATIEKANTOOR TE DORDRECHT

BELLEVUESTRAAT 2 – TELEF. 01850-5345

II

E.n symboot

van veiligheid!

KAPITAALVERZEKEHING MET

UITGEBREIDE RISICODEKKING

Zondér prernieverhogjng:

Dubbele uitkering

bij overlijden tengevolge van een ongeval

*
Extra ‘uitkering

bij
overlijden na langdurige
ziekte

Medeverzekering van het Invali-

dtteltsrlsico op zeer billijke voor-

waarden.

Uitsluitend bij de

NEEMMUT

HERENGRACI-IT 500 – AÎ-1STERDAM-C. – [EL 37171

_

1•

R. MEES .& ZOONEN

A° 1720

BANKIERS &
ASSURANTIEMAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

Voor
onze rubriek
,,VaCatvreS

verwijzen wij U naar pdgina’s 139 en 140

ECONO.MISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave
van
het
Nederlandsch Economisch
Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, ‘Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Dr J. Geluck, Zwijnaardse
Steenweg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,
franco per Post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese R(jksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse
nummers
75 cts.

•Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
1

Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Ki,ninkljjke Nederlandsche Boekdrukker(j
,j H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoön,
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

122

‘,

4

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

123

Wat is de C.O.P.?

De Stichting Contactgroep Opvoering Productiviteit,

die half September
1950
de gang naar de notaris maakte,

maar in feite voordien al enige tijd onofficieel aan het

werk was, wijkt op twee punten nogal af van vele andere

stichtingen. In de eerste plaats is bij de doelstelling niet

te hoog gegrepen, en in de tweede plaats zijn er steeds

fondsen beschikbaar geweest om met enthousiasme te

kunnen blijven werken. De Stichtingsakte spreekt alleen

maar van het
propageren
,,van de verhoging van de pro-

ductiviteit van het economisch leven in Nederland” als

algemeen doel van de C.O.P., en pretendeert dus niet

die productiviteit zelf omhoog te willen helpen. Ook

het bijzondere doel, dat in deze akte wordt omschreven,

is rustig gesteld en concreet, nl. de mogelijkheden, die

de technische bijstand in het kader van het Marshall-

plan biedt, zoveel mogelijk aan de gehele Nederlandse

industrie en landbouw ten goede te laten komen.

De belangrijkste voorwaarde voor welslagen – die van

de samenwerking van alle belanghebbenden – is van het

begin af aan vervuld geweest. Onder de leiding van

Ir W. H. van Leeuwen hebben de centrale organisaties van

werkgevers en werknemers naast vertegenwoordigers van

de Overheid en van deskundigen-organisaties, van de stich-

tingsdatum af hun aandeel in het werk geleverd. Industrie

en landbouw, middenstand en sinds kort ook de groot-

handel, research en efficiency-deskundigheid: het gehele

economisch leven leverde representanten..

En nu de werkwijze. Zowel voor de algemene als voor

de bijzondere – ,,technische bij stands” – doelstelling

is één principe aangehouden: niets zelf doen, wat anderen

zich tot hun speciale taak rekenen. Bij het levendig ont-

wikkelde Nederlandse organisatieleven b’etekende de

uitvoering van dit principe al een grote winst aan pro duc-

tiviteit voor de Contactgroep. Een tweede beginsel is

steeds geweest: als eigen activiteiten alleen datgene

entameren, wat op korte termijn resultaat zal kunnen

opleveren. Voor het werk op lange termijn werden enkele

aparte Werkgroepen geformeerd.

De Werkgroep Technisch Filmcentrum – eind Januari

1954
een op zichzelf staande Stichting geworden — ging

zich met de audio-visuele middelen tën dienste van het
bedrijfsleven en het technisch onderwijs occuperen; de

Werkgroep Typebeperking werd de kern voor de indus-

trieën, die zich van de onnodige variëteiten in hun pro-

ductenassortiment willen ontdoen, en de Werkgroep

Productiviteitsmeting en -vergelijking stelde de bedrjfs-

vergelij kende metingen in een aantal bedrijfstakken met

succes aan de orde.

• Ongetwijfeld is het ,,technische bijstands”-werk een

sterke stimulans .geweest. Ver over de honderd studie-

reizen – v66r het eind van dit jaar zal het aantal door de

C.O.P. .uitgegeven studierapporten de honderd gepas-
seerd ziji! -, vele bezoeken en maandenlange détache-

ring van buitenlandse .deskundigen, de Organisatie van
ondernemersçonferenties; van een vraag- en antwoord-

dienst, de verspreiding van technische literatuur – de

vele en velerlei activiteiten, voortvloeiend uit de ,,tech-

nische bijstand”, hebben overal hun sporen nagelaten.
Sporen, die weer terug te vinden zijn in de publicaties

van de.C.O.P.

Ook de voorlichting stelt zich nI. geheel op de basis

van. de.praçtijk. Geen theorie komt men tegen in de

algemene. brochures en pamfietteb, in het maandelijkse

mededelingenblad ,,Productiviteitsnieuws” of in het on-

regelmatigyerschijnende ,,C.O.P.-Bulletin” (beide perio-

dieken gratis verkrijgbaar). Er is in die voorlichting

bovendien een- duidelijk decentraliserende tendentie

te bespeuren. Van de algemene productiviteitsdagen

naar de bijzondere – over speciale onderwerpen

en voor bepaalde bedrijfstakken -, van de populaire

brochures via een drijvende tentoonstelling ,,Alle hens

aan dek”, die 2 jaar lang de industriële centra in Noord,

Oost, Zuid en West heeft bevaren, naar de campagne,

zoals die in ieder bedrijf te voeren is (,,200.000.000 dode

guldens”, het veiligheidscampagneboek, is daar het eerste
voorbeeld van).

Na het stadium van de op de bedrijfsleiding gerichte
voorlichting en na de algemene popularisering is thans

de phase van de verbijzondering op het individuele be-

drijf – de plaats waar leiding en uitvoerenden tezamen

die productiviteit zullen moeten zien te verbeteren –

aangebroken.

‘s-Gravenlsage.

Drs
G. VAN
DER MEY.

INHOUD

Blz.

Wat is de C.O.P.?,
door Drs G. van der Mey ….
123

To co-operate with the inevitable,
door Mr K. P.

van der Mandele ……………………..
125

Belasting of lening, door Mr.H. F. van Leeuwen..
127

De minder-ontwikkelde gebieden in deVerenigde

Naties ……………………………..129

De publieke kapitaalmarkt in
1953, door Drs A.

Batenburg …………………………..
132

Ingezonden stuk:

Investeringen in de textielindustrie, door W.

Kats,
met naschrift van
Drs H. C. Bos …..
135

B o e k b e s p r e k i n g e n

Le Groupe d’Etudes de la Comptabilité Natio-

nale: Premiers éléments d’une comptabilité

Blz.

nationale de la Belgique 1948 –
1951, bespr.

door Dr Ph. J. Idenburg ………………
136

Prof. Dr I. Erhard: Deutschlands Rückkehr

zum Weltmarkt, bespr. door Dr J. Wemels-

felder …………………………..
136

Mededelingen voor economisten …………..137

Geld- eii kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
137

Sta t i st ie k e n

Emissies in 1953 . ……………………138

Interim-indexcijfers van groothandelsprijzen in

Nederland ………………………..139

Interim-prijsindexcijfers van het gezinsverbruik

in’Nederland ……………………..139

Werkloosheid in Néderland

…………..139

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:’ F. Collin; J. E.’ Mertens;

J.
van Tichelen; R. Vandeputte;
A. Vlerick.

AU1URSttHL VUUKBJHUUDN

124

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

DE ARTIKELEN’VAN DEZE WEEK

Mr K. P. VAN DER MANDELE, To co-operate with the

inevitable.

Oost en West zijn zich volkomen bewust, dat Duits-

land, resp. het Duitse industriële potentieel onmisbaar

is voor het winnen van. de vrede en hierom wordt nu een

verbeten strijd gevoerd. De overeenkomst van Potsdam.

bevatte een clausule, die 25 pCt van de opbrengst van
het Roergebied aan de Russen toekende. De productie

lag toen zodanig temeer, dat de overeengekomen 25 pCt

eerder een wissel op een onzekere toekomst leken dan

een onmiddellijk realiseerbare waarde. Deze wissel wordt

nu echter door de Russen gepresenteerd. Op de conferen-

tie te Berlijn zal misschien een compromis over de clausule

van Potsdam tot stand komen, wat de Duitse industrie

zelf graag zou willen, omdat zij het enörme Sino-Russische

afzetgebied niet kan missen. Het Westen moet zijn activi-

teiten over de gehele wereld spreiden. Dit proces is al lang

aan de gang, maar het is nog verre van een doelbewust of

gecoördineerd plan. Schrijver somt vervolgens enige

mogelijkheden dienaangaande op, wat het Westen moet
doen bij de verschillende doeleinden die het Oosten wil

bereiken.

Mr H. F. VAN LEEUJi
7
EN, Belasting of lening.

In de laatste jaren heëft men in Nederland niet alleen

alle lopende uitgaven uit belastingen gedekt, doch daaruit

ook de zaken van blijvend nut bekostigd. Wanneer daar

nevens nog belangrijke bedragen worden besteed voor

aflossing van staatsschuld, vindt ook uit dezen hoofde

vermogensvorming door de Overheid plaats. De vraag is

dan ook actueel geworden in hoeverre andere financie-

ringswijzen tot belastingverlaging kunnen leiden. Wil men

het al of niet brengen op ,,buitengewoon II” tot het

criterium makën of voor uitgaven al .of niet geleend zal

mogen of moeten worden, dan zal allereerst de rentabili-

teit, zij het een indirecte, scherp als criterium moeten

worden genomen. In de tweede plaats zal invoering van

een afschrijvingssysteem onder ogen moeten worden ge-

‘zien, indien men op verantwoorde wijze wil bepalen,

hoever men met financiering van nieuwe werken uit lenin-

gen mag gaan. Afschrij ving op de verschillende onder-

delen van het staatsvermogen zal systematisch pèr be-
grotingshoofdstuk moeten’ geschieden. Voor zover het

staatsvermogen intact blijft door besteding voor ver-

nieuwing van afschrjvingsbedragen, welke ten laste der
diverse begrotingshoofdstukken zouden zijnte brengen,

kan het volume van de binnenlandse schuld op het be-

staande peil, blijven. –

De minder-ontwikkelde gebieden in de Verenigde Naties.

Het vraagstuk van de ontwikkeling van de minder-

ontwikkelde gebieden heeft in het centrum van de belang-

stelling van de Verenigde Naties gestaan tijdens haar

laatste vergadering te New York van 15 September

1953 – 10 December
1953.
De behandelde onderwerpen

hebben in hoofdzaak betrekking op de technische en

financiële bijstand aan de minder-ontwikkelde gebieden.

Voor de technische bijstand wordt jaarlijks een begroting

opgesteld Ten aanzien van de financiële bijstand wérden

tijdens de jongste vergadering van de Verenigde Naties
twee onderwerpen aangevoerd, nl. het vraagstuk van de

instelling van een speciaal fonds, dat ten doel ,heeft op

gemakkelijke voorwaarden leningen of schenkingen te

geven en het vraagstuk van de oprichting van een inter-

nationale financieringmaatschappij met de bedoeling

risicodragend kapitaal beschikbaar te stellen. Het speciale

ontwikkelingsfonds, de SUNFED, heeft tot doel niet-

commerciële projecten in de minder-ontwikkelde ge-

bieden, zoals het aanleggen van wegen en irrigatiewerken,

te financieren. De financieringmaatschappij, de I.F.C.,

richt zich op commerciële objecten, waarvoor investerings-

kapitaal benodigd is. Schrijver gaat in op de debatten

betreffende deze instellingen.
Drs A. BATENBURG, De publieke kapitaalmarkt in 1953.

Voor het derde achtereenvolgende jaar heeft het over-
grote deel van de emissies, waarop de inschrijving werd

opengesteld, betrekking gehad op leningen uitgegeven

door de Staat, de lagere publiekrechtelijke lichamen en

de overheidsbedrijven. Het bedrag dat aan emissies van

het bedrijfsleven werd geplaatst was weer minimaal.

Vrijwel alle netto-investeringen van de industrie zijn ge-

financierd uit ingehouden winst of door aantrekking van

vreemde middelen. Het structureel tekort aan risico-

dragende middelen kon in 1953 wegens het uitblijven van
eeii belangrijke vraag van het bedr.ijfsleven naar dit soort

middelen weinig blijken; een uitzondering moet hierbij

worden gemaakt voor de grote conversie-qperatie van de
Koninklijke. Schrijver maakt vervolgens melding van de

daling van de rentevoet. Door het veelvuldig toegepaste

systeem van de voorfinanciering door de banken hebben

de institutionele’ beleggers over hun inschrijvingen ge-

middeld
1/4
pCt meer rente kunnen maken dan op grond

van de emissievoorwaarden bij directe inschrijving moge-
lijk zou zijn geweest. Schrijver acht de kans aanwezig dat

het stelsel van de voorfinanciering wordt bedreigd. Ver-

volgens schenkt hij aandacht aan de buitenlandse bëlang-

stelling voor Nederlandse fondsen en de uitbreiding van

het internationale ‘karakter van de Amsterdamse effecten-

beurs. De omzet op de beurs lag aanzienlijkhoger dan

in voorgaande jaren. –

– SOMMAIRE –

Mr K P. VAN DER MANDELE, To co-operate with the

inevitable.

L’auteur analyse l’opposition entre l’Est et l’Ouest,

par suite de la conférence de Berlin.
Mr H. F. VAN LEEUWEN Impôt ou eniprunt.

L’auteur recherche dans quelle mesure des modes de

financement autres que l’impôt peuvent permettre de

diminuer les charges fiscales. Ii souligne que la rentabilité

même indirecte, doit être examinée â la loupe, en ,cas

d’emprunt. En outre, il estime souhaitable la mise en

oeuvre d’un programme amortissements.

Les territoires sous-développes et les Nations- Unies.

L’auteur relate les’ débats, qui ont eu lieu durant la

récente assemblée des Nations-Unies, au sujet de l’assis-

tance technique et financière aux territoires sous-dévelop-

pés.

Drs A. BATENBURG, Le marché public descapitaux en

1953.

L’auteur passe en revue les. événements qui se sont

déroulés en
1953,
sur le marché public des capitaux, aux

Pays-Bas. –

17 Februari
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

125

To co-opérate with the inevitable

Naar aanleiding van mijn Nieuwjaarsrede voor de
Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam,

welke in het eerste nummer van Januari van dit blad

werd afgedrukt, zijn verschillende opmerkingen gemaakt,
vooral over de vraag of een.samenwerking met de Sovjet-

Unie wel of niet gewenst, wel of niet mogelijk is, en zo ja,

om welke principiële reden deze dan aanvaard dient te

worden. Ik meen hierop geen beter antwoord te kunnen

geven dan de leven sregel van een oude negerbediende
aan te halen, die volgens hem op
samenwerking
met het
onvermijdeljce
berustte.

In ,,The Economist” van 25 Januari 1954 staat een

uittreksel uit een artikel van hetzelfde blad vafi 21

Januari 1854, dus van honderd jaar geleden, onder de

titel ,,Britain and Russia”, waarvan wij enige zinsne-

den weergeven.

,,Tn the first place, the two nations are radically different and unharmonious
in race. Individual,sm is our characteristic; the absence of It, is theirs. We are
essentially and strongly European. They are to a great degree Orientals and
Asiatics. We are passionately fond of freedom; they are above all things submissive
and !oyal to established power. There is no likelihood that they and we will ever
be ranged side by side in the cause of constitutional rights. On the contrary,
Russian ideas of politics are the very reverse of ours; Russian infiuence will
always be exercised in an opposite direction to ours. Russia by right of birth, principle and creed, is the apostte and bulwark of European despotism; Great
Britain, by inherent taste, by hereditary tradition, by the baptism of her past
history, is the preacher and defender of European liberty. Our missions are discre-
pant and intrinsicaljy hostile. Thus, however friendly and tranquil may be our political relations with Russia,
the ideas, the predelections, the destinies of the two nations condemn them to a
perpetual, though it may be a peaceful antagonism.

Hoewel o.i. deze regels ook vandaag geschreven zouden

kunnen zijn,, zijn de omstandigheden voor Engeland en

de rest van Europa fundamenteel veranderd, zodat het

de moeite waard is na te gaan, wat ,,peaceful antagonism”

in 1854 betekende en in 1954 zou kunnen betekenen.

In 1854 was Groot-Brittannië op het hoogtepunt van
zijn macht en kon bij alle geschillen, waarbij het direct
of indirect betrokken was, de Pax Brittanica opleggen.

De erkenning van een ,,peaceful antagonism” tussen

Groot-Brittannië en Rusland betekende toen in feite niet

veel meer dan het constateren en accepteren an een

totaal verschillénde levenshouding, wat echter de Engelsen

niet kon verhinderen om onverstoorbaar door te gaan,
om de wereld volgens
hun
inzichten in evenwicht te hou-
den.

In 1922 heeft Lenin een zelfde soort ,,peaceful anta-,

gonism” verkondigd; maar ook de Sovjet-Unie ging en

gaat onverstoorbaar door oni haar invloedssfeer uit te

breiden en de wereld naar haar hand te zetten.

Op het eerste gezicht lijkt. het dus, alsof de rollen een-

voudig omgekeerd zijn met alle consequenties daarvan.

Dit zou echter een al te simplistische voorstelling van

zaken zijn, waarop wij straks nader zullen ingaan.

,,Wat willen de Russen?”. Dat is de vraag, die allen

beheerst en niet alleen het Westerse kamp, maar hoogst

waarschijnlijk ook de satellietlanden en vermoedelijk
ook China.

,,Machtsuitbreiding” is het algemeen gangbare ant-

woord, dat echter niemand kan bevredigen, omdat ten

slotte sedert mensenheugenis ‘iedere grootheid – indi-

vidueel of collectief willens en wetens of nolens volens

op alle gebieden van het leven macht en invloed uitge-

oefend heeft. Hieraan is niets veranderd. Veranderd zijn

alleen de middelen en ook het doel der machtsuitbreiding,

en in dit verband is het van belang om er zich rekenschap

van te geven, of de Sovjet-Unie bij machte zal zijn om

aan de wereld uiteindelijk een ,,Pax Sovjetica” op te leg-
gen, zoals Engeland dit in de laatste eeuwen heeft weten
te doen.

Dat dit in de bedoeling der Russen ligt, is al lang duide-

lijk. Het middel, dat zij daarvoor denken te gebruiken,

is hun groot vredesoffensief.

Zo paradoxaal het ook moge klinken, dit vredes-

offensief is een ongeëvenaard wapen der Russen in de

koude oorlog, want het appeleert niet alleen aan hun

eigen volkeren, maar tevens aan de grote massa der ge-

hele oveiige wereld, die bij een gewapend conflict steeds

het zwaarst wordt getroffen, terwijl daarentegen de koude

oorlog in de eerste plaats een bepaalde groep ,,kapita-

listen” schaadt.

Alleen z6 is het te verklaren, dat de koi.ide oorlogde

meeste mensen ,,koud” laat en dat de angst en de druk

zienderogen verdwijnen, zodra de zekerheid veld wint,

dat’de Russen niet op een derde wereldoorlog aansturen.

,,Waarom zijn de Russen dan zo bang voor het op-

nemen van Duitsland in de E.D.G. en waarom aanvaar-

den zij iiiet het door Amerika en Engeland voorgestelde

non-agressie-pacl2″, zal men wellicht vragen.

Onzes inziens beschouwen de Russen de E.D.G. in de

eerste plaats niet als een militair verbond, maar als een

strategisch-economische alliantie, die hetWesten in staat

moet stellen met behulp van Duitsland de koude oorlog

te winnen; een vrees die niet ongerechtvaardigd is en die

door vele Fransen gedeeld woidt. Ook de Fransen zijn

bij een totstandkoming van de E.D.G. minder bang dat

de Duitsers in geval van een oorlog de leiding zullen

nemen, dan dat zij al in vredestijd hun bondgenoten over-
vleugelen en beheersen.

Hoe dit ook zij, Oost en West zijn zich volkomen be-

wust, dat Duitsland, resp. het Duitse industriële poten-

tieel een onmisbare ,,asset” voor het winnen van de .vrede

is en hierom wordt nu een verbeten strijd gevoerd, al is

het dan ook onder het motto van ,,vrije verkiezingen –

E.D.G. – Verenigd Duitsland – geneutraliseerd Duits-

land— terug naar Potsdam” en wat nog meer.
Willen wij weten .wie bij dit touwtrekken de grotere

kans maakt, dan moeten wij eerst nagaan wat de partijen

uiteindelijk willen, want gemeenplaatsen zoals ,,over-

winning van het communisme” of ,,een vrije wereld” zijn

eerder middelen tot een doel dan doeleinden in zichzelf.

Wij bçhoeven hier niet te herhalen, dat de wereld een

algehele structuurverande,ring ondergaat; dat het kolo

niale of semi-koloniale tijdperk tot het verleden behoort

en dat nieuwe machtsgroeperingen aan het ontstaan zijn,
die wij functionele imperia of functionele gemeenschap-

pen zouden willen noemen, naar gelang van de wijze,

waarop zij tot stand zullen komen.

Wat Hitler alleen vaag voor ogen zweefde, heeft de

Sovjet-Unie na de tweede wereldoorlog, toen zij eenmaal

de leiding over tal van Oosteuropese landen verkreeg, met

man en macht doorgezet. De economie van alle satelliet-
staten werd met geweld op Moskou afgestemd en ook de

verdragen met Rood-China en de plannen voor Oost-

Duitsland laten duidelijk zien, dat het Oostersé blok als
een
organisch geheel
uiteindelijk moet functiont eren; wat

in feite betekent, dat de productie van het gehele blok

op elkaar is ingesteld. Wat men aanvankelijk met mee-

dogenloze dictatuur moest doordrjven, hoopt meft op de

duur in een vanzelf werkende ,,Commonwealth” te kun-

nen omzetten.

126

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

In het Westen ontbreekt tot nu toe een,dergeljk plan,

met uitzondering van het Britse Rijk, dat op het ogenblik

eveneens aan een nieuwe phase van zijn ontwikkeling

bezig is. .

De veroveringen van d 1iiiteinen werdeii eco’isoli-
deerd in het Britse imperium, dat op de ideologie der

Tories gegrondvest was. Geleidelijk veranderde
.r
deze

structuur in een ,,British,,Commonwealth of Nations”,

dat een levensgemeenschap werd, waarin de, meest ver-

schillende tetritoria onderling, economisch verbonden

waren en een gezameplijke welvaatssfeer vormd’en,’

In de laatste jaren breekt zich echter een nieuw ge-

dachte baan, die in het Colombo-plan, in de ,,Qjaon

£ommonwealth” en op de laatste Ccmrnonwe2Uh-con-

ferenties steeds nadrukkeljlernaarvoren gebracht wordt,

namelijk: een functioneel plan, dat de ontwikkeling en de

productie van de delen
bewust en vrijwillig op
het geheel

afstemt, zodat de nieuwe welvaartssfeer niet door munt-

eenheid, beschermende rechten en voorkeurstarieven in

stand gehouden zal worden, maar door een
functionele

decentralisatie en een organische specia1isatie.

Men zou dus kunnen menen, dat Rusland en Engeland

feitelijk hetzelfde willen, maar weer als vatio’uds iii’;,a

peaceful antagonism” verzeild geraakt zijn
lDtis
o.i.

alleen gedeeltelijk juist. Een gemeenschappélijkè.deler bé-

staat alleen in zoverre als beide’partijen bést be-

grijpen, dat de Duitse productie, mits stteih ingeet

(d.w.z. ôf â la Russe èf l’Anglaise), onèiridig veel tot

de vrwezenlijking van hun plannen kan bijdragen.

En daarmedé’këren wij weer tot het uitgânpunt’terug,

d.w.i. tot de overeenkomst van Potsdam, waan
1
an debe-

palingen over de productie van het Roergebied nboit na-

geleefd zijn, wij laten in het midden door wie.
In 1946 waren beide partijen echter z6 druk ifi
2
dë weer

met de ontmanteling, de deconcentratie, de dekartellisatie,

het overbrengen van gehele fabriekscomplexen met werk-

krachten en al iiâar eigen land, het overnemen van han-

delsmerken en patenten enz. enz., dat weinig aandacht

aan de clausule vah Potsdam geschonken werd; die

25
pCt van de opbrengst van’ het Roergebied aan de

Russen toekende.

Bovendien lag de productie tôen zô temeer, dat de

overeengekomen 25 pCt eerder een wissel op een onzékere

toekomst leken dan een onmiddellijk realiseerbare waar-

dé. Deze wissel wordt nu echter door de Russen gepre-
senteerd, die, indien hij gehonoreerd moet worden, een
oneindig veel groter oorlogsbuit is, dan de Sovjet-Unie

in haar stoutste dromen ooit had kunnen vermoeden.
Niet alleen, dat West-Duitsland zich in een verrasserd

snel tempo’ hersteld heeft, maar ook zijn er in het Westen

tal van nieuwe fabrieken verrezen, die vroegér in de Oost-

zone en rondom Berlijn waren (men denke alleen aan

Siemens, A.E.G., Telefunken,’ Zeiss-Ikon, enz.), zodat

men met enige overdrijving zou kunnen zeggen, dat Prui-

sen naar Rheinland-Westfâlen overgeheveld’ i: 25 pCt

van de opbrengst van het Roergebied komt dus

min of meer neer op 25 pCtvari de opbrengst van
geheel

Duitsland. Geen wonder, dat de heer Molotov beminiljk

glimlacht, want de traditionele meetrs van het schaakspel

weten, dat zij het Westen in
deze
bnde mat gezet li8ben.
Of Duitsland voorgoed
politiek
in tweeën gesplitst zal

blijven, of dat het politiek verenigd zal worden, zal stellig

niet op deze conferentie woiden uitgemaakt. Ho6gstens
zal een compromis over de clausule Ian Potsdan tot’âbd

komen; wat de Duitse industrie zelf graag zou rillen,

omdat zijhet enorme Sino•Rüssische afzetgebied niet kan

missen. Daarmede rijst onmiddellijk een vraag, die zich
iedere fabriktnt van kapitaalgoederen beslist zal stellen,

of al gesteld heeft: ,,Wordt het Amerikaanse embargo

op strategische goederen daardoor niet zinloos?”, want

Rusland zal zich niet met consumptiegoederen uit Duits-

land tevreden stellen, maar juist machinerien en fabrieks-

installaties eisen, die tot nu toe onder de Battle-Act vielen.
Bezien wij de Russisch-Westerse tegenstelling eens van

de economisch-politieke kant, dan lijkt deze niet zo inge-

wikkeld als menigeen zou denken, vooropgesteld, dat

de tegenstanders met dezelfde wapens slag leveren. Niet

dat hetzé gaat als in geval van de wereldkampioenbok-

sen ‘en’de wereldkampioen tennissen, waar door een be-
minnelijjce dame de vraag gesteld. wordt: ,,Wie is nu de

betere speler van die twee?”.

Indien Berlijn de opheldering brengt welk spel nu feite-

lijk gespeeld wordt – een economsch-politiek of een

strategisch-militair – dan mag deze conferentie al een
succes genoemd iorden. Maar dan moeten wij ook de

moed hebben het onvermijdelijke te âanvaarden en toe

te geven, dat deze ronde door de Russen gewonnen is.

Wie echter meent, dat daardoor het Westen vernietigend

verslagen is, heeft het bij het verkeerde eind. Integendeel.

Miss’chien gaan ons juist door deze tijdelijke nederlaag
de ogen open,
waar
onze kansen op uiteindelijke’ over-

winning liggen.

Wij hebben in tal van vroegere artikelen in dit blâd en

elders er op gewezen, dat Europa als aardrijkskundig be-

grip niet met onze geestelijke, culturele, politieke en eco-

nomische aspiraties overeenkomt en thans, nu het Westen

tot de helft van ons continent beperkt is, zullen wij onze

activiteiten meer dan oit over de gehele wereld moeten

spreiden. Dit proces is al lang aan de gang, maar het is
nog verrevan een doelbewust of gecoördineerd plan en

dmdat dit zo is, lijkt het soms meer op een ,,sauve qui

peut” of op een vissen in troebel water dan op de.inlei-

ding van een nieuwe Westerse ontwikkelingsphase.

Indien de Russische ,,challenge” hierop neerkomt, dat

de Sovjet-Unie een reusachtig functioneel
imperium
van

de Elbe tot aan de Pacific gaat opbouwen, dan moet onze
,,response” een over de gehele wereld verspreide functio-

nele levensgemeenschap
zijn.

Indien Rusland de Duitse productie hiervoor wil in-

schakelen, dan moeten wij de spreiding van de Duitse

industrie en de oprichting van Duitse of gemengde be-

drijven in
onze
onderontwikkelde gebieden bevorderen.

Indien deSovjet-Unie de ,,onderdrukte” volkeren door

middel van het communisme van de voogdij van het

Westen wil
bevrijden, dan’ moeten wij hen door onze

,,khow-how” functioneel onafhahkeljk
van iedereen

maken.

Indien de landen achter het IJzeren Gordijn werkelijk

met het Westen willen samenwerken, met wederzijds

respect voor de verschillende levenshoudingen, dan zijn

er mogelijkheden genoeg, zoals bijvoorbeeld de grote
tianscontinentale waterweg Rijn-Donau, de O.E.E.C.,.

de atoomenergie, om maar enige te noemen, zodat wij

in plaats van een ,,peaceful antagonism” over de
gehele

linie, op verschillende punten
tot een synthee kunnen

komen, die hen en ons niet minder zullen maken.

Ten slotte zou ik de vraag, willen stellen, of de hier-

boven yoor het Westen aangegeven mogelijkheden ,alleen

wensdromen lijken, èf dat er aanwijzingen zijn, dat het

Westen zich al in deze richting beweegt. Onzes inziens

ontbreekt ons alleen nog een duidelijke economische

nederlaaS, om ons
bewust
de weg te doen inslaan, .die wij

al lang tastend zoeken

Uit Londen komt het plan voor een Westers handels-

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

127

consortium, bestaande uit kooplieden, md ustriëlen,

bankiers en regeringsvertegenwoordigers, om geza men-

lijk liandelsovereenkomsten mef het Oosterse blôk af te

sluiten, omdat daardoor onze ondrhandelingspositie

belangrijk versterkt zoü worden.

Op de laatste Westminster-conferentie werd de op-

richting van een Europese investeringsbank bepleit.

Dezelfde conferentie had een ‘nauwere samenwerking

tussen het continent en het sterlinggebied ten doe1.

Indien nien als voorbeeld alleen de. spieididg vân de

Duitse Krupp-Klöckner-en Dema over het Brit

Gemènebest, âanhaalt, dan begrijpt men dat
Duts
en

Engelsen b’ewust en met grote doortastendheid d decen-

tralisatie -van de zware indLstrie bevorderen. Wat ont

breekt is in hoofdzaak de popularisering van deze ideeën,

want het Westen hëeft boven alles een morele injëctie

nodig om zich uit zijn apathie te bevrijden.

Datrmede komen wij echter tôt een,,féer punt, dat des-

Belasting

De’ vraag, of bepaalde overheidsuitgaven door ‘blas

tingheffing ‘öf door lening moeten worden gefinancierd,

anders gesteld, de keuze tussen financiering’ uit lopend

inkomen of uit besparing, duikt in de financiële over

heidspolitiek telkens weer op. Uiteraard heeft deze vraag
alleen’ maar practisch belang voor zover het uitgaven be

treftvoor zaken van blijvend nut. Weinigen zullen bekosti-

g4ng vanlopende uitgaven uit leningsinkomsten over een

langere periode als goede politiek bepleiten. Tot deze
noodsprong pleegt de Overheid in oorlogsomstandig

heden toevlucht te nemen. Doch over de noodsprongen,

die ‘in omstandigheden van oorlog worden genomen,,

zullen wij het hier niet hebben. ,

In de laatste jaren heeft’nei’i in N’ederland’niët alleen

alle lopende ‘uitgaven uit belastingen gedekt, doch daar

uit oök de zaken van blijvend nut bekostigd M.a.w. ‘ook

de zgn. buitengewone uitgaven.’ Wanneer daarnevens

nog,bèlangrijke bedragen besteed worden voor aflossing

va’n staatsschuld, vindt ook uit dezen. hoofde ‘vermogens-

vorming do6r de Overheid plaats. De totale vermogens-

vorming van het Rijk heeft, naar mijn calculatie, in de

drie-jaren 1950/52 plaats gehad’in een orde van grootte

van f6 mrd en ook in 1953 zal een cijfer van fl.
4
mrd
welbijkans bereikt zijn. In het totaal van dë becijferde

f7
4
Thrd speelt de Marshall-steun eèn’rol van ca f l mrd.

De vraag is dan ook geheel actueel geworden in hoe-

verre andere financieringswijzen tot belastingverlaging

kunnen leiden. ,

De method,e van de begrotingsboekhouding vai de

Staat, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de ge

wone lopende uitgaven en de zgn. buitengewone uitgaven,

biedt een weinig geschikt criterium ter bepaling van de

grens welke in acht genomen moet worden bij een even-

tuele leningspolitiek.
‘)

Op’ de buitengewone begroting (zgn. buitengewoon ’11)

worden behalve uitgaven voor delging van gecon’soli-

deerde schuld, in beginsel uitgaven gebracht voor werken

van blijvend nut. Weliswaar kan niet gesteld wor’deii dat

in het algemeen blijkt van een neiging om, afgeièn van

‘) In dez beschuwing wordt niet gesproken over de na de oorlog tijdelijk inSe

voerdé onderscheiding, ondergebracht in. buitengewoon 1 voor uitgaven’van af-
lopende aard, wélke hier -met gewone uitgaven gelijk gesteld worden, omdat zij,
althans grotendeels, Uit lopend inkomen moeten worden gedekt.

niettemin eens aangeraakt dient te worden. Export van

kapitaal, Europese investeringsbank, beleggingen op

lang, ,ziçht, ‘risicodragend kapitaal enz. zijn allemaal

kapitalistische denkbeelden, die in’ het na-oorlogse

söcialisti’sche Westen niet graag géhoord worden. En toch

kan de slag om het Westen alleen gewonnen worden,

WanneefhetWestén ifi eèn vlugger tempo ‘kapitaal weet

e kwekèn en op doeltreffendei man’ier weet uit te zetten’

dnhet Oosté’n en daaPomullen in deze phase de kapita

lisé’n weer de leiding

}fio

èté?i iiin

n , –

‘Het is de socialisten gelukt menig ultra-kapitalist in
een’881al denkend mens te veranderen. Nu is de beürt

aan dè’ kapitâlisten ‘om: de sociâlisten
,,capital-minded”
te m’akeii, want alleen in de juiste verhouding der ,,trias

ecdiÖ’ica” kâpitaalarbeid-leidin, “ligt het geheiin,

dât’ohé”samèn1eving veer tot ‘oorbeeld aan de gehle

w&efd l&n stiekken eA46t
1
a4e edele wedstrijd zouden

wij al&ii willen oproepe’n!

Rotierdam.

– ” ‘ K.’ P.
VAN DER MANDELE.

of lening’

uitg
,
yén
,
yppr, schülddelging, per saldo deze’ buiten-

gewonenst zwaar te belasten. Ook uitgaven voor zaken

met langere

levensduur worden ten laste van ,,gewoon’

of ,,buitengoon I’geboekt. Wil men echter het al of

niet breng4np.p ,,buitengewoon II” tot het criterium

maken of
y o
uitgaven al of niet geleend zal mogen’ of

moeten woiçIen, dan zal allereerst de rentabiliteit, zij, het

een
indirect&scherp,
als criterium rnôeten worden ge-

nomen. Om een voorbeeld te noeinç,n is-het, naar he.t mij

wil
voorkomen,
dubieus of kazernebouw kan worden

beschouwd als buitengewone uitgave, waarvoor finan-

cieringtdoor lening geWettigd is.

In de tweede plaats zal invoering van een afschrijvings-

systeem onder ogen moete,n worden gezien, indien nien

op. verantwoorde wijze wil bepalen, hoever men, met

financiering van nieuwe werken uit leningen mag gaan.

Behalve, ‘in’ de eigenlijke staatsbedrijven wordt op het

staatsâctief.niet afgeschreven. Wel v,indt men onder de

dienst vân ‘ de staatsschuld een algemene post voor af-

schrijving op staatseigendommen (fl13 mln op de laatste

begroting), welke ten gunste van de buitengewone dienst
wordt gebracht.

Afschrjving op de verschillende onderdelen van, het

staatsvermogen zal systematisch per bëgrotingshoofdstuk

noeteri geschieden. Vernieuwing’ moet dan in de eérste

plaats ‘geichieden uit de vrijgekomen’ afsch’rjvings-

bedragen. Het vermogeh’ wordt dan in stand gehouden

uit de afschrijvingen dié uiteraard ten laste van de ge-

wone dienst moeten komen. Wanneer er bijv. 100 scholen

zouderf zijn en aangenomèn wordt’dat een schoolgebouw

100 of 50 jaar mee gâat, dan zal mi. een zodanige’ af-

schrijving ten ‘laste van de .onderwijsexploitatierekenjng

moeten worden gebracht, dat 1 of 2 schoolgebouwen per

jaar
gb,9,ul’kunnen
worden zonder dat daarvoor ge-

leend zou moeten worden. Maar wanneer bijv. door uit-

briding der bevolking ôf door verbetering’ van het

onderwijs meer schoèn
t
no’etèn worden gebouwd dan

om

bestaande vôjume in stand te houden, rijst de

vraâ,f men ‘hier op verantwoorde wijze zoit kunnen

leneh’, ‘

Men kan hetzelfde stellen ten opzichte van waterstaats-

wrkIi.
1
Op bestaande waterstaatswerken zal zodanig

moetep worden .afgechjçy,fl
)1
ten laste van de. ‘gewone

dienst, dat die .behoor1ijkp,p;jde hoogte van hun tijd in

128

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

stand kunnen worden gehouden
2).
De uitgaven hiervoor

zijn dus geen kapitaalsuitgaven die zich lenen voor finan-

ciering door het aangaan van schuld. Maar anders is het

alweer wanneer het gaat om uitbreiding en wel een zo-

danige uitbreiding die de algehele draagkracht van de be-

volking verhoogt.

Kapitaal gestoken in overheidsbedrjven of in andere

ondernemingen behoort, voor zover rendabel geacht,

in de staatsbalans, eveneens zijn tegenpost in de lenings-

bedragen te vinden..

In de derde plaats zal de buitengewone begroting

moeten worden gezuiverd. De Dienst van de Staatsschuld

kan er mi. beter uit worden verwijderd en apart in be-

schouwing genomen. Exploitatie-inkomsten en -uitgaven

behoren er ook niet over te lopen.
Zo
wordt bijv. de

opbrengst van 1andbougewassen, in de Zuiderzeepolders

op staatsbedrijven geteeld, verantwoord in de. buiten-

gewone begroting, terwijl de daarvoor gemaakte uitgaven

ook in deze begroting schuil gaan.

Onder het regime van Minister Lieftinck is men be-
gonnen om naast de door de Comptabiliteitswet voor-
geschreven methode van boekhouden een voorstelling

te geven van de overheidsfinanciën, gebaseerd op moderne

bedrjfshuishoudkundige opvattingen, en zo is ontstaan

de staatsbalans en de daarmee verbonden explotatie-

rekening van de overheidshuishouding als geheel.

Wil men naar een vernieuwing van de opzet van de

staatsfinanciering, dan zal uien in deze dus kunnen voort-

werken langs een lijn die reeds is getrokken. De staats-
balans zou ik dan als uitgangspunt willen nemen. Deze

is uiteraard opgesteld op grond van de bezittingen welke

onder de verschillende begrotingshoofdstukken ressor

teren. (Het Zuiderzeefonds zouden wij dan ook in de
vorm van een behoorlijke balans voor ons krijgen en

kunnen beoordelen). Op deze balans komen dus alle

staatsbezittingen voor, die na de oorlog nieuw gewaar-
deerd zijn. Daar tegenover staan de schulden. Wanneer

een evenwicht bereikt zou zijn tussen bezittingen en schul-

den, zou gesproken kunnen worden van een gezonde

staatsbalans. Geconstateerd moet worden dat dit even-

wicht er nog niet is. Per 31 December 1952 beliep het ne-

gatieve bedrag f 6,4 mrd en ‘na een nieuwe vooruitgang

in 1953 zal dit nog minstens f 5 mrd bedragen.

• Bij een iets con servatievere waardering van enkele activa

en opvoering van enkele passiva die slechts p.m. zijn ver-

meld (men denke aan bet tekort in het Algemeen Burgerlijk

Pensioenfonds) zal dit bedrag nog wel groter blijken.

Toch verschilt het saldo van het manco niet veel van dat

van twee posten onder de passiva, die daaruit in ieder

geval dienen te verdwijnen: de herstelschadeschuld en de

buitenlandse schuld, per resto op uit. 1953 resp. f 2,4

en f 2,8 mrd bedragend.

De herstelschadeschuld verdwijnt vanzelf binnen enkele

jaren door betalingen ten laste van de gewone begroting.

De resterende buitenlandse schuld heeft een bijzonder

karakter, want voor het grootste deel is die voortgekomen

uit hulpbetoon tijdéns de oorlog en daarna. Deze schuld

wordt geleidelijk afbetaald, terwijl de rentelast relatief

niet groot is. De totale staatsschuld, welke thans netto
nog ca f21 mrd bedraagt, zou na eliminering van deze

twee posten rond f 16 mrd belopen en in eenzelfde verhou-

ding staan tot het nationale inkomen als de voorooriogse
schuld van f 4 mrd tot het toenmalige nationale inkomen

van ruim f
5
mrd stond. ,

Vooropgesteld dat de twee genoemde categorieën van

‘).
Ïn eer1t mate ges’chiedt dit reeds doordat
zjii
groot nderhoud ten last
van de gewone begroting wordt gebracht.
..
…..-

schuld dienen te verdwijnen, meen ik te mogen stellen,

dat dit voor de overige staatsschuld niet geldt. Voor zover

het staatsvermogen intact blijft door besteding voor ver

nieuwing van afschrjvingsbedragen, welke ten laste der

diverse begrotingshoofdstukken zouden zijn te brengen,

kan het volume van de binnenlandse schuld rustig op het

bestaande peil blijven. Voorts zöu als norm gesteld

moeten worden dat voor uitgaven voor werken van blij-

vend nut, zover die niet dienen te worden gefinancierd

uit afschrijving, mag worden geleend.

Een restrictie moet hierbij evenwel worden gemaakt.

Er worden vele werken geëntameerd die slechts ten dele

rendabel zijn. Dit geldt bijv. voor bouw van huizen, al

worden die door de gemeenten gefinancierd, en voor

landaanwinning. Men zal steeds onder ogen hebben te

zien, in hoeverre een onrendabele top wordt gefinancierd,

terwijl mijn voorlopige mening is dat het verkeerde poli-

tiek is de onrendabele top als actief te boeken, zodat hier-
voor ook niet geleend zou mogen worden. Bij de woning-

bouw ware het m.i. verkieselijk boven het systeem van

jaarlijkse bijpassing, dat de onrendabele beuwkosten ten

laste van de gewone rijksbegroting zouden worden ge-

bracht en renteloos aan de gemeenten geleend.

In een stelsel als hier ontwikkeld verdwijnt de Dienst
van de Staatsschuld als zelfstandige last grotendeels uit

de begroting. Want ook de rentelast verdwijnt als zelf-

standige post, omdat het in de gevolgde gedachtengang

past de rente over de kapitalen in de verschillende onder-

delen der staatshuishouding vastgelegd, toe te rekenen

aan de begrotingshoofdstukken, waarop de activa be-

trekking hebben. Men krijgt dan ook een betere kijk qp

de kosten van de verschillende takken van de staatshuis-

houding. Een surplus aan afschrjving zou ten gunste

van de centrale Dienst van de Staatsschuld komen; voor

het overige wordt geleend voor uitbreiding van het staats-

bezit. D.w.z. dat besparingen in sociale fondsen en bij

verzekeringmaatschappijen bijeen gebracht daarin wordén

belegd. Steeds zal, gelijk eerder opgemerkt, onder het

oog moeten worden gezien of de uitgaven ter verkrjging

van dit bezit, rendabel zijn in die zin- dat zij uit algemeen

sociaal-economisch standpunt bezien de capaciteit hebben

om rente en afschrijving te dragen.

Bekostiging van alle buitengewone uitgaven uit gewone

inkomsten betekent enerzijds een belastingheffing welke

voor vorming van vermogen in partiçuliere handen weinig

of geen ruimte laat; betekent anderzijds een aanbod van

risicoloze belegging zoekende kapitalen, zich ophopende

in fondsen, dat overdadig is tegenover de vraag. Hier
komt het urgente vraagstuk van het tekort aan risico-

dragend kapitaal naar voren. Uitweiding over de fiscale

desiderata, welke in dit verband op-de voorgrond komen,-

zou mij echter buiten het kader van de opzet van mijn

beschouwing voeren.

De Nederlandse traditie is niet gegaan in de richting

als door mij voorgestaan. Van 1850 af tot aan de eerste

wereldoorlog bleef de nationale schuld ongewijzigd op

ruim f 1 mrd staan, met betrekkelijk geringe fiuctuaties,

per saldo naar beneden. Men werkte onder het ,,pay as

you go”-stelsel, waarbij

aanvankelijk de batige sloten

welke het Cultuurstelsel opleverde de begrotingsinkom-

sten versterkten en o.a. de middelen verschaften voor

aanleg va’n spoorwegen op staatskosten. Uit de genoemde

periode stammen overigens weinig spectaculaire werken,

of gebouwen op staatskosten gesticht. Zulks in tegen-

stelling tot hetgeen in België geschiedde, waar – wel
im-

posante, openbare gebouwen verrien, die uit leningen

werden gefinancierd. Het zuinige Nederland – verstrekte

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

129

in die tijd liever kapitaal aan het Rusland der Czaren,

dat door het steeds weer sluiten van nieuwe leningen

prompt aan zijn verplichtingen bleef voldoen. Maar het

uiteindelijk verlies voor ons beliep 1 milliard gouden

guldens! En wij zitten met een treurig stelletje openbare

gebouwen.

In de periode na 1925 – 1930 hebben wij een herhaling

van dit drama beleefd. Toen kwamen middelen vrij door

vermindering van de staatsschuld en mede daardoor werd

de kapitaalmarkt rijp gemaakt voor een overdadige cre-

dietgeving aan Duitsland. Ook dit geld is grotendeels

verloren gegaan.

Wanneer bij een ènkele lezer de gedachte zou opkomen,
dat ik in mijn ideeën van de beproefde Nederlandse solidi-

teit afwijk, zou ik daartegen reeds dadelijk willen stellen,

dat wij voor ons vermeend solide beheer en spaarzaam-

heid lang niet altijd zijn beloond!

Laren.

Mr H. F. VAN LEEUWEN.

De minder-ontwikkelde -gebieden in de Verenigde Naties

Men schrijft
ons:

Meer dan in voorgaande jaren het geval is geweest,

heeft het vraagstuk van de ontwikkeling van de minder-

ontwikkelde gebieden in het centruin gestaan van de

belangstelling van de Verenigde Naties tijdens haar

laatste vergadering ‘te New York
(15
September 1953 –

10 December 1953). Dit blijkt reeds uit de agendapunten,

die hieronder volgen:

1.

Technical Assistance:
Expanded Programme of Teclinical Assistance for the economie dcve-
lopment of under-developed countries: report of the Economic and
Social Council;


Technical assistance in public administration.

II.

Economic development of under-developed countries:
Question of establishing a special fund for grants-in-aid and for low-interest long-term loans: report of the Economie and Sociat Council;
Status of the proposal for the establishment of an international finance
corporation: report of the Economie and Social Council;
Report of the Econonsic and Social Council (chapters 11 and ii).

III. The Korean question:
Report of the United Nations Agent General for Korean Reconstruction.

lv.
Qucstion of assistance to Libya.

Ten dele is dit toe te schrijven aan toevallige omstandig-

heden. Zo kon een belangrijk vraagstuk als de handhaving

van volledige werkgelegenheid zonder inflatie niet in be-

handeling worden genomen, omdat het betreffende

rapport nog niet gereed is gekomen. Anderzijds evenwel

zijn de problemen rondom de minder-ontwikkelde ge-

bieden in de loop van 1953 zo op de’voorgrond getreden,

‘dat het geen verwondering behoeft te wekken, wanneer

de vergadering van de Verenigde Naties zich bij uitstek

daarmee ging bezighouden.

Uit de hierboven weergegeven agendapunten blijkt,

dat de.behandelde onderwerpen in hoofdzaak betrekking

hebben op de technische en financiële bijstand aan de

minder-ontwikkelde gebieden. De vraagstukken betreffen-

de de onderwerpen III en 1V hebben slechts beperkte

betekenis, terwijl zij bovendien verweven zijn met politieke

aangelegenheden, zodat zij hier verder buiten beschou-

wing zullen worden gelaten.

Tich,,isc/ie
bi/stand.

Dit onderwerp valt uiteen in twee gedeelten. Het ene

heeft betrekking op de technische bijstand in engere zin,

het andere op de technische bijstand in verband met de

zgn. . ,,public administration” in minder-ontwikkelde

gebieden. 1

De behandeling van de technische bijstand in engere

zin
-concentreert
zich dp het rapport van deEcononiischë

en
5ocialc
Raa&(ECOSOC). -Het probleem,ka’n lsô1gt

wprden omschreven. Zoals bekend, wordt Vöo’r ‘de: :teoh

nische bijstand aan. minder-ontwikkelde gebieden jaar-

lijks een begroting opgesteld. De uitgaven bedragen

ongeveer $ 25 mln. Telkenjare worden de bijdragen van

de leden-landen vastgesteld. Reeds tijdens de vergadering

van de Economische en Sociale. Raad in de herfst te

Genève werd de vrees geuit – een en ander naar aanlei-

ding van de aangekondigde bezuinigingsmaatregelen van

de nieuwe Amerikaanse Regering — dat de bijdragen

voor het jaar 1954 niet toereikend zouden zijn om de ge-

projecteerde bijstand aan verschillende minder-ontwik-

kelde gebieden te financieren. Op de laatste jaarvergadering

van de Verenigde Naties moest worden uitgemaakt in

hoeverre de hier gesignaleerde vrees op de werkelijkheid

is gegrond. Er was enige hoop, dat zulks niet het

geval zou’blijken, omdat immers tijdens de herfstvrga-

dering van de Economische en Sociale Raad de Russen

voor de verrassing hebben gezorgd voortaan te zullen

•bijdrâgen aan de Technische Bijstand aan de minder-

ontwikkelde gebieden. Zoals. bekejid, werd dit aanbod

van de Russen naderhand gevolgd door Polen en Tsje-

choslowakije. –

Er was een tweede moeilijkheid, die men had te

overwinnen. De door haar ontworpen technische bij-

stand heeft veelal betrekking op perioden langer

dan één jaar; zij heeft dehalve behoefte aan fondsen

voor perioden, die overeenkomen met de looptijd

van haar projecten. Dit komt in de praktijk hierop

neer, dat de bijdragen •van de leden eigenlijk voor

langer
,
dan één jaar zouden moeten gelden. Beide

vraagstukken, t.w. de grootte en ‘de duur van de bij-

dragen, zijn op de laatste vergadering naar voren ge-

bracht. Wat de duur van de bijdragen betreft, het is van

de aanvang af duidelijk, dat deze moeilijkheid niet kan

worden opgelost, omdat de meeste regeringen voor de

allocatie van de bijdragen gebonden zijn aan de be-

begroting die eens per jaar wordt opgemaakt. Slechts

twee landen zijn in de gelegenheid bijdragen toe te zeg-

gen van langer dan één jaar, met name Indonesië en

Egypte. Ten aanzien van de grootte van de bijdragen

kon evenmin een definitieve oplossing worden verkregen,

omdat niet alle landen in staat waren tijdens de vergade-

ring hun contributies op te geven. IDe meerderheid van

de’ landen hebben dat echter gelukkig wel kunnen

doen ‘ en voor zover het totaal toen maals békend was,

behoeft’ de vrees voor &en
.al
te grote vermindering van

het budget niet al te hoog te worden aangeslagen. Een

definitieve conclusie ten aanzien van de grootte van de

in 1954-uit te geven ‘gelden’zal eerst mogelijk zijn wanneer

alle toezeggingen bekend zullen zijn geworden. Over het

algemeen kan worden gesteld, dat paragraaf 2 van de

door de Tweede Commissie’. aan-genömen–resoiutie’ ver-

130

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

moedelijk wel haar doel zal bereiken. Genoemde para-

graaf 2 luidt als volgt
1):

,,Urges that, in order to permit the Expanded Programme to progrest, govern-
ments contribute for the year 1954 to as to meet to the maximum extent possible
the programme needs for 1954 and, in any case, so that the funds available shali
be no Iess than the amount earmarked by the Technical Assistance Board for the approved 1953 programme”.

Wat betreft de technische bijstand op het gebied van

de ,,public admifiistration”, er bestonden geen moeilijk-

heden bij de aanneming vaneen resolutie door de Tweede

Commissie, die neerkomt op het”scheppen van de mo-

gelijkheid om oj verzoek van dë desbetreffende

,Irege-

ringen deskundigen te sturen, terfeinde bijstand rte rver
lenen inzake bestuursaangelegenheden.

Alvorens dit gedeelte over de technische bijstand te

beëindigen, lijkt het vanbelang te ‘wijzen op de ijiffêkin-

gen, die door de Fransé delegatie terzake zijn gemaakt.

De Fransen hebben in uitzicht gisteld, dat zij verandèring

wensen te brengen in de wijzé, waarop het bestuur van

de technische bijstand de doo’i” hem verkregen fondsen

verdeelt over de verschillende soorten ,Van geprojec-

teerde werkzaamheden. Met name hebben’-de Fransen

door laten schemeren, dat zij er meer vooiö’elnindien

bij deze allocatie van fondsen de regeringen ‘.an de contri-

buerende landen meer zeggenschap kregen Zijbe1oofden

terzake aan de Econoipische en Sociale Rad
1
ëëh. voôr-

stel te doen. Ongetwijfeld zal deze aangeleehheid te

zijner tijd op de vergadering vân de Verenigdé Naties

ter sprake komen.

Financiële bijstand.

De ontwikkeling van de minder-ontwikkeldë gebieden

kent behalve bèt aspect van de technische bijtand oqk

nog een financiële zijde. Doordat de mindèr-ontwikkelde

gebieden kapitaalarm zijn, kunnen zij de middelen,- be-

nodigd voor hun ôntwikkeling, over het algemeen zelf

niet opbrengen, of althans niet in voldoende mate.

Zoals er behoefte bestaat aan technische hulp, zo wordt

diezelfde behoefte ,gevoeld op financieel gebied. Het

vraagstuk van de financiële bijstand aan minder-ont-

wikkelde gebieden is veel omvattend en complex. Tijdens

de jongste vergadering van de Verenigde Naties werden
slechts twee onderwerpen aaigeroerd, t.w. het vraagstuk

van de instelling van een speciaal fonds, dat ten doel heeft

op gemakkelijke voorwaarden leningen of schenkingen

te geven en ten tweede, het vraagstuk van de oprichting

van een internationale financiéringmaatschappij met de

bedoeling risicodragend kapitaal beschikbaar te stellen.
Beide onderwerpen vullen elkaar aan. Het speciale ont-

wikkelingsfonds, dat in de kringen van de Verenigde

Naties bekend staat als SUNFED (afkorting van Special

United Natiohs Fund for Economic Development) heeft

tot doel niet-commerciële projecten in de minder-ontwik-
kelde gebieden, zoals het aanleggen van wegen, irrigatie-

werken e.d. te financieren. De financieringmaatschappij,

bekend staande onder de naam I.F.C. (International

Finance Corporation), richt zich op commerciële objec-

ten, waarvoor investeringskapitaal- benodigd is. –
-•

In verband met het SUNFEDwerd door een Com-

missie, bestaande uit negen ,deskundigen (Committee of

Nine) een rapport samengesteld, dat aan de Verenigde

Naties ter behandeling werd gegeven. Door deze,Com-

missie, werd de instelling van SUNFED warm aanbevolen

en zij achtte daarvoor een beginkapitaal van $ 250 mln

voldoende. Dit, kapitaal zou moeten -worden vérkregen

‘) De vergadering van de Verenigde .Naties pplitst zich zoals gewoonlijk.in een
aantal Comn,issies, waarvan de TweedeCommissie zich’bezighoudt hiet de be-
handeling van financieeI.economische
1
j,roblenen.

door bijdragen van regeringen, alsmede ook van particu-

lieren.

De I.F.C. is in beginsel afkomstig uit de tijd van de

Regering van Truman. Toen werd de gedachte geopperd,

dat het wenselijk zou zijn, in verband met de kapitaal-

behoefte van de minder-ontwikkelde gebieden, een

intérnationale corporatie in het leven te roepen. Deze in

oorsprong Amerikaanse gedachte werd naderhand over-

genomen door de Tweede Commissie uit de Verenigde

Naties. Aan de International Bank werd door de Ver-

enigde Naties opgedragen een studie te maken over de

opzet yan bedoelde financieringmaatschappij. Teneinde

misverstand te voorkomen, zij er op gewezen, dat de

I.F.C. geen doublure is van de International Bank.

De laatste namelijk vraagt vor de beschikbaarstelling

van kapitaal aan de minder-ontwikkelde gebieden ga-

rantie aan de betrokken regeringen; deze garantie wordt

niet vereist voor gelden afkomstig van de I.F.C. Het is

het rapport van de International Bank, dat onderwerp

is geworden van de besprekingen in de Verenigde Naties.

a. SUNFED.

Het is niet voor het eerst, dat in 1953 een gedachten-

wisseling plaatsvond over de oprichting van dit_ Fonds.,

De debatten terzake dateren sinds 1951, maar eerst de

achtste jaarvergadering van de Verenigde Naties be-

schikte over een concreet document, t.w. het rapport’

van de Commissie van Negen.

Reeds tijdens de herfstvergadering van de ECOSOC

is gebleken, dat dit onderwerp zeer controversieel

belooft te zijn. Een ,,dead-lock” werd toen voorkomen

door. de gehel&aangelegenheid te verwijzen naar de jaar-

vergadering van de Verenigde Naties. Aanleiding tot de

controverse, die over het algemeen loopt tussen de hoger-
ontwikkelde gebieden enerzijds ende minder-ontwikkelde

gebieden anderzijds, is een Amerikaans voorstel tijdens

de .vergadering van de Economische en Sociale Raad te

Genève. In aansluiting op een verklaring van ‘President

Eisenhower werd door de Amerikaanse deleg4tiç een

resolutie ingediend, die tot strekking heeft alle landen,

in navolging van de Verenigde Staten, uit te nodigen,

ingea1 internationale ontwapening wordt verkregen,

een deel van de bespaarde middelen in een fonds te storten,

dat tot doel heeft de ontwikkeling van de minder-ont-

wikkelde gebieden te steunen.

Dit op zichzelf loflijke voorstel, dat dan ook door

de Economische en Sociale Raad werd – aangenomen,

vormde de aanleiding tot bewogen debatten, die ten slotte

tot een soort van ,,show-down” hebben geleid. De door

de Economische en Sociale Raad aangenomen Ameri-

kaanse resolutié moest namelijk door de Algemene Ver-

gadering van de Verenigde Naties worden gesanction-
neerd. Onmiddellijk bij het begin van de besprekingen

over dit onderwerp stelde de Amerikaanse delegatie vast,

dat de Regering van de Verenigde Staten niet bereid was

enige bijdrage te leveren aan welk
nieuw
fonds ook,

zolang een toestand van ,,internationally supervised

worldwide disarmament” niet is bereikt. Zij ried aan

om elke verdere bespreking over de oprichting van

SUNFED te laten rusten, omdat zulks prematuur was.

Deze verklaring bracht grote opschudding in de ge-

lederen’ van de overige delegaties, in het bijzondet in die

van déinder-ontwikkelde gébieden. Indien immers de

oprichting van een ontwikkelingsfonds afhankelijk zou

worden gesteld van de ontwapening in de wereld, dan

is het duidelijk, dat dit fonds gedurende zeer lange tijd

een droombeeld zal bljven ‘Men achtte het bovendien

tt.RI

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

131

fonds ook denkbaar is v66rdit een internationaal ge-

controleerde ontwapening plaatsvindt. Deze erkenning

ligt besloten in de considerans van de resolutie, welke

hieronder volgt: . .

,Bearing in mmd the recommendations contained in resolution 482 A (X.V1) of the Economic and Social Council relating to a Special United Nations Fund,
Considering that the General Assembly ahould keep under review the question
of the establishment of a Special Fund and in particiilar be attentive to any
changes either in world conditions or in the attitudes of member governments,
which might be propitious to the establishment of such a fund in the neâr future,
Hopeful that conditions favourable to the establishment of an international
fund will be created in the near future and that savinga from inlernalionally super-
vised worldwide ditarmament will provide additional meant for financing the
economic development of under-developed countries, and will further the aims
and objectives of aüch a fund”.

En verband met dee erkenning zijn de Amerikanen

ook verder accoord gegaan met de benoeming van een

persoon, die tot taak heeft de mogelijkheden, verband

houdende met de oprichting van het Fonds, in verschil-

lende landen na te gaan Door de Tweede Commissie

werd als zodanig benoemd de huidige Voorzitter van de

Economische en Sociale Raad, de Belg Raymond Schey-

ven. Het zal geen toeval zijn, dat dezer dagen de heer

Scheyven naar Nederland is gekomen’om hier over deze

aangelegenheid met de bevoegde kringen contact op te

nemen. Nederland immers heeft in deze aangelegenheid

een belangrijk aandeel gebad. Een ander belangrijk punt

uit de resolutie is de opdracht aan de Secretaris-Generaal

om een werkstuk samen te stellen, waarin de coördinatie

tussen hetop .te richten Fonds en, andere organisaties

van de Verenigde Naties dient te worden nagegaan.
Na de aanneming van de geamendeerde resolutie door

de twintig landen was het niet moeilijk meer overeen-

stemming te bereiken ten aanzien van de uitnodiging van

de Amerikanen om, ingeval een algemene ontwapening

plaatsvindt, een deel van de bespaarde middelen in het

ontwikkelingsfonds te storten. Deze storting zou bepaalde-

‘, lijk, een additioheel arakter bezitten, omdat immers

het niet uitgesloten is te achten, dat het Fonds reeds eer-

der.in het leven zou zijn geroepen.

miiider juist om de ontwikkeling van de minder-dnt-

wikkelde gebieden, hetgeen toch een vraagstuk op zich-
zelf vormt, afhankelijk te stellen van èen in wezen poli-

tieke constellatie. Ad absurdum geredeneerd kan de

vraag worden gesteld, of deze gebieden dan maar niet

tot ontwikkeling moeten worden gebracht zolang de

politieke spanningen voortduren. Dit kan uiteraard

niemands bedoeling zijn, maar zo stonden van de aan-

vang af de wederzijdse standpuiiten recht tegenover

elkaar.

Het was een verstandig besluit om de officiële zittin-
gen van de Tweede Commissie op te schorten, teneinde

de delegaties in de gelegenheid te stellen op zeer offi-

cieüze wijze met elkaar overleg te plegen. Atls vrucht van

dit overleg is in eerste instantie een ontwerp-resolutie

naar voren gekomen, ‘die door niet minder dan twintig

landen, behorende tot de minder-ontwikkelde gebieden,

wer1 ingediend. Bedôelde landen zijn Afghanistan,

Bolivia, Brazilië, Burma, Chili, Columbia, Costa Rica,

Cub’a, Egypte, Guatemala, India, Indonesië, Irak,

Libanon, Philippijnen, Saudië Arabië, Syrië, Venezuela,

Yemen en Joegoslavië. Het doel van de ontwerp-resolutie

was o.a. de bestrijding van het Amerikaanse standpunt,

dat. de oprichting van een internationaal ontwikkelings-

fonds alleen mogelijk zou zijn indien een internationaal

gecontroleerde ontwapening werd bereikt. De mogelijk-

heid, dat ook véérdat zulk een ontwapening wordt over-

eengekomen, zich omstandigheden kunnen voordoen,
waarbij het Fonds kan worden opgericht, meenden de

voorstellers van de resolutie niet te mogen uitsluiten.

In verband mdt deze mogelijkheid werd door de onder-

tekenaars verzocht om de mogelijkheid tot oprichting
vanhet Fonds verder te doen exploreren dooreen door

de .Verenigde Naties aan te wijzen persoon.

Naast de resolutieS van de twintig landen werd een

andere resolutie ingediend, eveneens afkomstig uit de

miiider-ontwikkelde gebieden, t.w. Griekenland, J-Iaïti

en Pakistan. Hoewel, minder ver, heeft deze ontwerp-

resolütie, wat het beginsel betreft, toch dezelfde strekking

als het voorgaande. Tijdens de officieuze besprekingen

tussen de verschillende delegaties werd het ontwerp van
de twintig landen als uitgangspunt genomen. De contro-

verse tussen het standpunt van de minder-ontwikkelde

gebieden. en Amerika is duidelijk. Het gaat om de vraag,

of het op te richten Fonds alleen zal worden gerealiseerd

indien internationale ontwapening wordt bereikt of dat

de mogelijkheid niet mag worden uitgesloten, dat zulks

reeds eerder plaatsvindt.
Bij de oplossing van dit conflict heeft de Nederlandse

delegatie een belangrijk aandeel gehad. In een verklaring,

die uitmunt door inzicht in de samenhang van de eco-

nomische problemen, heeft de Nederlandse delegatie

blijk gegeven .,begrip te hebben voor het standpunt

van de nindei-ontwikkelde gebieden. Zij achf het niet

noodzakelijk, dat de oprichting van een ontwikkelings-

fonds moet wièhten totdat de ontwapening zal zijn be-

reikt. Door een reeks van amendementen, die nagenöeg

geheel door de twintig landen werd overgenomen, heeft

zij getracht de resolutie te verbeteren. Het is op basis van

de door Nederland geamendeerde ontwerp-resolutie,

dat ten slotte overeenstemming kon worden verkregen,

eerst met de Westeuropese landen, later met Engeland

en ten slotte met de Verenigde Staten. Het Russische blok

heeft zich van stemming. onthouden.

De inhoud van ‘de -resolutie komt in hoofdzaak neer

ôp het volgende..Doot de Verenigde Naties wordt erkend,

dat .de oprichting van een internationaal ontwikkelings-

b. I.F.C.

‘De debatten over dit onderwerp verliepen evenmin

vlot als ten aanzien van SUNFED. Toch was de stem-

ming niet zo gèpannen als eerder het geval was. Misschien

hebben de levendige debâtten over het internationaal

ontwikkelingsfonds de vrschi9ende delegaties inmiddels

mè’er iet elkaar vertrouwd gemaakt. Aanleiding tot ver-

schil vah menillg was in ruime mate aanwezig. In beginsel

verschilden de standpunten zelfs meer van elkaar. Ten

aanzien van het ontwikkelingsfonds kan worden gesteld,

dat men het niet eens was over het tijdstip van de op-

richting: Over de wenselijkheid van de oprichting zelf

bestondgeen verschil van inzicht. Geheel anders lag het

geval met de J.F.C. Hier konden de hoger-ontwikkelde

landen zich nog niet uitspreken over de juistheid van de

instelling van een corporatie, die tôt doel heeft risico-

dragênd kapitaal aan de minder-ontwikkelde gebieden

ter beschikking te stellen. Dit is een standpunt, dat reeds

eerder dan op de vergadering van de Verenigde Naties

in 1953 naar voren is gekomen.’De International Bank,

•die van ‘de Verènigde Naties de opdracht kreeg de zaak
in de verschillende landen te exploreren, ‘bracht een rap-

port uit, dat overwegend ongunstig’ was. Slechts enkele

hoger-ontwikkelde landen namen een welwillend stand-

punt in, doh met name de Amerikanen en Engelsen

gaven blijk van grote twijfel.

Geheel in de lijn van de verklaringen door de inter-

national Bank, rieden de Amerikaanse en Engelse delega-

tiesT.aan, de zaak te laten .rusten. Hiermede namen de

132

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari
1954

minder-ontwikkelde landen geen genoegen en door een

achttal van hen, t.w. Costa Rica, Cuba, Equador, Egypte,

Indonesië; Irak, Pakistan en Saudië Arabië, werd een

ontwerp-resolutie ingddiend, waarin aan de International

Bank de opdracht wordt gegeven haar onderzoek met
betrekking tot de mogelijkheden tot oprichting van de

I.F.C. te vervolgen en te intensiveren. Nadat de officiële

vergadering werd opgeschort, kon men ook hier tot

overeenstemming komen, zij het in die zin, dat hoger-

ontwikkelde landen zoals de Verenigde Staten, Engeland,

enz. zich nog niet principieel als voorstanders van de

corporatie aangemerkt wensen te zien. Zij geven echter

toe, dat verdere exploratie door de International Bank

haar nut kan hebben. Dit compromis vindt uitdrukking

in paragraaf 2 en 3 uit de betrokken resolutie, die als

volgt luiden:

,2. Emphasizes the beneficial effects the proposed corporation could have in
so far as it would promote the mobilization of additional domestic resources in the
under.developed countries and the flow of external capital into these countries
in order to augment the financial resources for their economic development;
3. Urges gôvernnlents which have not done to to give early conaideration to
the merits of estabtishing an international finance corporation and to make known
to the International Bank their views on the possibitity of supporting suchacorpo-
ration in time for the Bank to take them into consideration when preparing its
report to the eighteenth session of the Economie and 5ocial Council, as forseen
in paragraph 4 below”.

De resolutie, waarin de I.F.C. wordt behandeld, bevat

bovendien nog twee andere gedeelten. Eén heeft betrek-

king op een onderzoek, waarmee het Secretariaat is be-
last met betrekking tot de vraag ,,under what conditions

the fiow into underdeveloped countries of private capital

can effectively contribute to the harmonious and ade-
quate integration of the economies of those couritries

and to their economic and social development”.
Het derde gedeelte van de resolutie is zeer kort, doch

betekenisvol. Door de Algemene Vergadering van de

Verenigde Naties in 1952 werd een commissie van des-

kundigen aangewezen met de opdracht een studie te

maken over de stabilisatie van de grondstoffenprijzen.

Deze commissie, waarin zoals bekend Prof. Goudriaan
zitting had, is begin December 1953 met haar opdracht
gereed gekomen. In het derde gedeelte van de resolutie

nu, w3rdt de wens te kennen gegeven, dat de Economische

en Sociale Raad de studie van de Commissie van Des-
kundigen over de grondstoffenprijzen . in behandeling

zou nemen tijdens zijn zeventiende zitting, dat is in

April van dit jaar, en dat in elk geval de Algemene Ver-

gadering van de Verenigde Naties in de herfst van 1954

zich verder met dit belangrijke vraagstuk zal inlaten.

Wanneer men de resultaten overziet, die door de Finan-

cieel-Economische Commissie van de Verenigde Naties

tijdens haar laatste jaarvergadering zijn bereikt, dan vallen

enkele.dingen in het bijzonder op. In de eerste plaats is

voor het eerst in de geschiedenis van de Verenigde Naties

over een belangrijke aangelegenheid, verband houdende

met de ontwikkeling van de minder-ontwikkelde gebieden,

overeenstemming bereikt tussen de vertegenwoordigers’

van de rijke en arme landen. Met name hebben hierbij

op het voorbeeld van Nederland, de Westeuropese landen

als bemiddelaars gefungeerd. In hoeverre diepere over-

wegingen ten grondslag liggen aan de bereikte overeen-
stemming, dient te worden afgewacht. Bedoelde diepere

overwegingen kunnen in het algemeen gelegen zijn in

het toenemende inzicht, dat de ontwikkeling van de

minder-ontwikkelde gebieden een wereldprobleem is,

dat slechts gemeenschappebjk en door internationale

samenwerking kan worden opgelost. Meer in het bijzon-

der kan de verklaring, dat dit inzicht eerder bij de West-

europese landen is gerijpt, gelegen zijn in de economisclie

structuur van West-Europa, vergeleken bij die van de

Verenigde Staten. De Westeuropese landen immers

vormen in economisch opzicht in mindere mate een ge-
sloten huishouding als de Verenigde Staten.

Opvallend is verder, dat de Russen een welwillende
houding hebben aangenomen. Vermoedelijk ligt dit in

de lijn van hun nieuwe politiek, die o.a. op economisch

gebied tot uiting komt in hun bereidheid bij te dragen

aan de Technische Bijstand Organisatie. Verder hebben

de Russen zich niet verzet tegen de hierboven behandelde

resoluties, hoewel zijzelf als oplossing vpor het probleem

van het tekort aan investeringskapitaal voor de minder-

ontwikkelde gebieden de uitbreiding van de handel

hebben aanbevolen.

In het licht bezien van de behandelde onderwerpen

tijdens de laatste jaarvergadering, beloven de zittingen
van zowel de Economische en Sociale Raad als van de

Verenigde Naties zelf in 1954 buitengewoon belangwek-

kend te zijn. De volgende onderwerpen o.a. zullen ter

sprake komen:

het rapport van de Commissie van Deskundigen inzake

de stabilisatie van de grondstoffenprijzen;
het rapport van het Secretariaat betreffende ,,the fiow

of private capital into under-developed countries”;

het rapport van de heer Raymond Scheyven inzake de

Special United Nations Fund for Economic Develop-

ment (SUNFED);

het rapport van de International Bank over de Inter-

national Finance Corporation (I.F.C.).

Ten slotte is daar nog het belangrijke onderwerp be-

treffende vraagstukken als de uitbreiding van de handel,

het verband tussen volledige werkgelegenheid en inflatie

en het probleem van de monetaire reserves.

De publieke kapitaalmarkt in 1953

Een slechts oppervlakkige analyse van de gang van
zaken in de laatste jareh op de publieke kapitaalmarkt

maakt het duidelijk, dat er iets niet in orde is. Voor het

derde jaar achtereen heeft het overgrote deel van de emis-
sies, waarop de inschrijving werd opengesteld, betrekking

gehad op leningen uitgegeven door de Staat, de lagere

publiekrechteljke lichamen en de overhdsbedrijven.

Het bedrag dat aan emissie van het bedrijfsleven werd

geplaatst, was daarentegen weer minimaai, nI. yoor f 7

mln ‘aan obligaties en voor f 30 mln aan aandelen. Yan

dit laatstgenoemde bedrag aan aandelenemiss.ies had niet

minder dan f20 mln betrekking op de uitgifte van nieuwe

aandelen door de Holland-Amerika Lijn. Voorts werden

nog, behalve een aantal kleinere uitgiften, aandelen ge-

emitteerd door de Hollandsche Sociëteit van Levens-

verzekeringen (f1 mln â
145),
de Amsterdamsche Droog-

dok-Maatschappij (f 1 mln â 120), Proost en Brandt

(f1,5 mln â 105) en de Levensverzekering-Maatschappij

,,Utrecht” (f1,2 mln A pan). .

Deze geringe emissie-activiteit van de zijde yan het

particuliere bedrijfsleven
5:
des te merk’ardiger omdat

de-investeringen in deze sector ziçh nog op een zeer hoog

17 Februari
1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

133

peil blijven bewegen en verschillende omstandigheden

– waaronder de opgetreden stijging in de beurskoersen

– aandelenemissies zouden he’bben begunstigd. Nu steekt

deze f 30 mln aan nieuw geplaatste aandelen wel zeer

schril af tegen de totale te financieren investeringen in

vaste activa, die voor 1953 door het Centraal Bureau

voor de Statistiek geraamd zijn op f 1.819 mln. In dit

laatste bedrag is f 434 mln begrepen voor inv’esteringen

in gas-, electriciteits- en waterleidingbedrijven en f601 mln

voor verkeer en Visserij, zodat f 784 mln de investeringen

in de industrie vertegenwoordigen. Op grond van aan de

vierde Industrialisatienota ontleende gegevens mogen wij
veronderstellen, dat van dit laatste bedrag ongeveer f 447

mln, zijnde 57 pCt, noodzakelijk is voor vervangings-

doeleinden, zodat f 337 mln resteert voor de netto-inves-

teringen. In aanmerking nemende het zoëven genoemde

bedrag van f 30 mln aan nieuw geplaatste aandelen, waar-
van echter f 20 mln aan de verkeerssector is ten goede ge-

komen en bovendien een aantal emissies betrekking had

op aandelen in financiele instellingen en verzekering-

maatschappijen, zijn dus vrijwel alle netto-investeringen

gefinancierd uit ingehouden winst of door aantrekking

van vreemde middelen. Hoewel de schrijver van dit artikel

gaarne toegeeft, dat aan deze vergelijking niet onbelang-

rijke statistische onvolkomenheden kleven, is zij waar-

schijnlijk voldoende illustratief om de conclusie te trekken,

dat het bedrijfsleven tegenwoordig voor de financiering
van zijn middelenbehoefte maar tot een zeer gering per-

centage zich kan verlaten op de risicodragende sector

van de kapitaalmarkt. Mij staan onvoldoende gegevens

ter beschikking om een raming te doen van ht deel van

de bovengenoemde f 337 mln, dat uit winstinhouding
resp. van het deel, dat door aantrekking van vreemde

middelen is gefinancierd. Maar ook zonder deze gegevens

wijst het een en ander op het grote gevaar, dat de investe-

ringsactiviteit in de particuliere sector van het bedrijfs-

leven bedreigt, indien de winstcapaciteit zou gaan terug-

lopen. Verdere financiering uit ingehouden winst wordt

in dat geval bemoeilijkt, terwijl het aantrekken van nog

meer vreemde middelen zowel voor de geidgevers als voor

de geldnemers op bedrijfseconomische bezwaren zal

moeten afstuiten. Het ligt voor de hand, dat een derge-

]jke ontwikkeling fnuikend voor de werkgelegenheid zal

moeten worden. Men zal dus middelen moeten beramen
om de financiering van de investeringen veilig te stellen

en in dit licht kunnen de inmiddels ingegane belasting-

verlichtingen een belangrijke rol spelen.

Van minstens zo grote betekenis zou het echtër zijn,

indien voorzjningen werden getroffen, waardoor een

groter deel van de besparingen naar de zgn. risicodragende

sector van de kapitaalmarkt zouden kunnen worden ge-

leid. Dit is nu al een oud thema geworden. Reeds in

September 1949 weTd in de eerste Industrialisatienota

melding gemaakt, dat plannen om bij institutionele be-

leggers beschikbaar zijnde middelen dienstbaar te maken

aan de financiering van de risicodragende investeringen

in het bedrijfsleven in een vergevorderd stadium van

voorbereiding zouden zijn. Het vorig jaar moest ik echter
mijn overzicht over de publieke kapitaalmarkt in 1952 af-

sluiten met de opmerking, dat wij nog wachtende zijn op

de resultaten van de commissie, die tot taak heeft te advi-

seren omtrent de opzet en werkwijze van een voor dit

doel te creëren garantiefonds
1).
Inmiddels is een nieuw

jaar verstreken en zijn nieuwe toezeggingen gedaan, maar

concrete regeringsvoorstellen zijn nog niet ingediend.

Mijn vraag, of de aanwezigheid van een dergelijk garantie-

‘) Zie ,,E.-S.B.” van 28 Januari 1953.

Emissies van obligaties en aandelen, mci. reeds op emissie-

voorwaarden geplaatste bedragen

(reëls bedragen in duizendeh guldens)

1952 1953

Nieuw Con-
Nieuw

Con-
geld
versies

geld

ve-sies
Obligaties:
5taat der Nederlanden
636
1)

738.448
1
)
3
)

Andere overheids-
570.042

27.000

Particuliere lichamen
245.387 ‘)
260
27.726
1
)

lichamen

…………

816.065
260
793.174

Totaal

…………….
34.030

29.355
,4a,,dele,,:

…………….

Totaal generaal

…….
850.095 260
822.529

)
Waarvan:
Investeringscertificaten
604
420
Beleggingscertificaten
32
28
2)
Waarvan:
Bank voor Nederlandsche
Gemeenten.
189.320
9.825
‘) Waarvan fl40 mln rechtstreeks
ondergebracht
bij
rijkafondsen.

fonds wellicht gelijktijdig betekent’een toeneming van de

invloed van de Overheid – al dan niet via semi-overheids-

organen – op het bedrijfsleven, is derhalve ook nog

onbeantwoord gebleven.

Hoewel er een structureel tekort aan risicodragende

middelen is, kon daarvan in 1953 wegens het uitblijven

van een belanrjke vraag van het bedrijfsleven naar dit

soort middelen weinig blijken. Een wellicht niet te onder

schatten uitzondering moet echter gemaakt worden voor

de grote conversie-operatie, waarbij converteerbare obli-

gaties Koninklijke tot een bedrag van circa f 150 mln in

de loop van 1953 zijn omgezet in aandelen. Hoewel geen

concrete gegevens beschikbaar zijn, is echter toch het

algemene gevoelen, dat een groot deel van deze aandelen

de weg naar het buitenland gevonden heeft. Het is dan

ook dubieus of het feit, dat deze operatie zo bijzonder

goed geslaagd is, voornamelijk moet worden toegeschreven

aan het behoorlijke opnemingsvermogen van de binnen-

landse kapitaalmarkt voor Koninklijke of dat de voor-

naamste oorzaak van het succes gelegen is in de buiten-

landse belangstelling. Het is in ieder geval bekend, dat

vele institutionele beleggers niet geschroomd hebben de

uit conversie verkregen aandelen in portefeuille te houden.

Een tweede punt, dat de aandacht verdient bij het over-

zien van de gebeurtenissen op de publieke kapitaalmarkt

in
1953,
is de daling van de rentevoet. In Maart stond de

inschrijving open op een staatslening van f 200 mln tegen

een koers van 99 en een rente van 33 pCt. Medio Augustus

kwam een nieuwe staatslening van f 400 mln, deze keer â

pan, op de markt met een nominale rente van’ 34 pCt,

terwijl in het begin van dit jaar andermaal een staats-

lening werd geëmitteerd, nu van f300 mln tegen een koers

van 99, maar met een rente van 3 pCt. Eerstgenoemde

twee leningen werden zonder enige moeite opgenomen.

Het succes van de laatste uitgifte was echter waarschijnlijk

belangrijk matiger dan het toewijzingspercentage deed

vermoeden. Het rendement bij inschrijving op deze lening,

dat vrijwel samenviel met de inmiddels aanmerkelijk ge-

daalde rentestand, had namelijk een niveau bereikt,

waarop in ons land de weerstand bijzonder groot wordt.

Merkwaardig is, dat juist bij deze daling van de rente-

stand de lagere publiekrechtelijke lichamen vrijwel geen

vraag op de open kapitaalmarkt uitoefenden. Slechts o.p

drie emissies van gemeenten werd een openbare inschrij-

ving in 1953 gehouden, terwijl daarentegen in 1952 een

stroom van gemeentelijke obligatieleningen op de markt
werd gebracht tegen in overwegende mate een rentevoet

van 4L
, pCt. In aanmerking nemende, dat in 1952 geen

staatsleningen werden geplaatst is het gevolgde emissie-

beleid van de gemeenten uit het oogpunt van rentepolitiek

134

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

heel wat minder gelukkig geweest dan dat van de centrale

beperkt tot Koninklijke Olie. Aan het begin van 1953

Overheid. Overigens heeft ten dele ook het beruchte rente-.

werd melding gemaakt van de verkoop van f 10 mln aan-

gamma tot deze gang van zaken niet weinig bijge(iagen.
delen A.K.U. tegen een koers van 136 pCt aan Lazard

Aan de speelzucht van het publiek werd tegemoet-
Frères in New York. In November volgde’de bekend-

gekomen door de uitgifte van een premielening van f 12 making, dat de notering zowel in New York als te Parijs

mln door de Gemeente Eindhoven. Het nieuwe jaar heeft was aangevraagd. In Januari van dit jaar nam de verhan-

bewezen, dat eveneens mçt bemiddeling van de Amster-
deling aan de Ameiican Stock Exchang6 een aanvang.

damsche Bank ook andere gemeenten premieleningen
Ook Philips aandelen uit een door Philips van de General

hebben uitgeschreven. De enorme bedragen, waarop voor
Electric teruggekocht aandelenpakket van
f
11

mln

dit soort leningen wordt ingeschreven, staan echter in
nominaal kwamen in buitenlandse handen. In omgekeer-

geen verhouding tot de reële omvang, waarin het publiek
de riçhting werd schoorvoetend uitbreiding gegeven aan

bereid zal blijken om met dit betrekkelijk onschuldige
het Internationale karakter van de Amsterdamse effecten-

vermaak met spaargelden voort te gaan. Uiteraard ont-
beurs. Behalve een reeks nieuwe introducties, waarbij de

houdt het merendeel van de institutionele beleggers zich
belangstelling zich duidelijk verplaatste van aandelen

van deze niet zo bijzonder elgante financieringsvorm.
naar obligaties resp. van Amerikaanse na

ar Canadese

In feite geeft de zoëven aan de hand van de rente-
fondsen, werd de mogelijkheid geopend

niet alleen
om

voorwaarden van de drie opeeenvolgende staatsleningen
de op de DERA-lijst voorkomende, maar met uitzonde-

gedemonstreerde dalirig van de rentevoet geen geheel
ring van Duitse effecten alle dollarfondsen te verhandelen,

juist beeld. Door het.veelvuldig toegepaste systeem van
welke op de New York Stock Exchange en/of de American

de voorfinanciering door de banken
2
)
hebben de institu-
Stock Exchange officieel zijn genoteerd. Ondanks de

tionele beleggers over hun inschrijvingen namelijk gemid-
sterk verbeterde goud- en deviezenpositie bleef ook dit

deld
I
pCt meer rente kunnen maken dan op grond van
jaar het voorschrift van kracht, dat alleen doliareffecten-
de emissievoorwaarden bij directe inschrijving mogelijk
ruil mogelijk is, zodat uitbreiding van het dollareffecten-

geweest zou zijn. Dit brengt ons op het 1erde voor de
bezit ten laste van onze deviezenreserves nog steeds ver-

open kapitaalmarkt typerende punt,

namelijk het in
hinderd werd. Hierop werd evenmin een uitzondering ge-

elkaar grijpen van de geldmarkt en de kapitaalmarkt.
maakt voor de
$ 5
mln 3-jarige 3 pCt obligaties, die in

De voorfinancieringspractijk is namelijk mogelijk, zolang
October 1953 ten laste van de International Bank for

deze aantrekkelijk is voor de beide betrokken partijen,
Reconstruction and Development werden uitgegeven.

te weten, enerzijds de institutionele beleggers en ander-
Deze
$
5
mln maakte deel uit van een obligatie-emissie

zijds de banken. Voor eerstgenoemden wordt langs deze
van
$
75 mln. Het onder leiding van de Nederlandsche
weg demogeljkheid geschapen om voor toekomstig be-
Handel-Maatschappij staande bankconsortium behield

schikbare middelen een belegging te reserveren, die een
hiervan
$
3 mln in eigen portefeuille als dank.bare aan-

iets hoger rendement biedt dan het rendement, dat bij
vulling op het gebrek aan kortiopend beleggingsmateriaal

directe inschrijving op emissievoorwaarden gemaakt kan voor de banken, terwijl op de resterende
$
2 mln de vrije

worden. Dit voordeel blijft dus bestaan zolang institu-
inschrijving werd opengesteld. Het behoeft nauwelijks

tionele beleggers niet de verwachting koesteren, dat het betoog, dat voor deze 3 pCt 3-jarige lening, ondanks de

toekomstig te maken rendement door een rentestijging
aan een dergelijke door de inschrijver te dragen trustee-
gedurende de periode van de voorfinanciering hoger zal
en andere kosten, een grote belangstelling bestond, het

liggen dan het thans met gebruikmaking van de methode
rendement op ander papier met gelijke looptijd in aan-

van de voorfinanciering in uitzicht gestelde rendement.
merking nemende.

Theoretisch is het wellicht denkbaar, dat de banken nog
In beurskringen kan men terugzien op een gunstig jaar.
verdere concessies doen op de rente,’die zij gedurende de
De omzetten lagen op een aanzienlijk hoger niveau4an

voorfinanciering bedingen, maar onder de huidige tom-
men in voorgaande jaren gewend was geweest. Ook de
standigheden zijn verdere tegemoetkomingen van deze
door de beurs steeds zo op prijs gestelde koersstijging was

kant uiterst onwaarschijnlijk. Vooral indien een.even-
duidelijk waarneembaar. Het geeft voldoening te consta-

tuele semi-consolidatie van vlottende staatsschuldbij’de
teren, dat het aantrekken van de, aandelenkoersen be-

banken een ongunstige invloed op de liquiditeit van deze
halve door. monetaire oorzaken mede verklaard kan

credietinstellingen zou hebben dan zullen de banken ge-
worden uit een gunstiger beoordeling van de fondsen. In

neigd zijn zich van de voorfinancieringspractijk in belang-
het algemeen is 1953 dan ook een uitstekend jaar voor

rijke mate te distanciëren.
het bedrijfsleven geweest en in ieder geval voor vele

Er is dus een reële kans, dat door twee oorzaken

maatschappijen beter dan zijn voorganger. De uitge-

namelijk door een verwachte rentestijging en door ge-
keerde winst lag merendeéls iets hoger en bovendien

ringere geneigdheid van de banken om de nodige mede- werden in veel mindere mate dan in 1952 de dividenden

werking te verlenen

het stelsel van de voorfinanciering
in stoçk uitgekeerd.

wordt bedreigd. In feite, betekent dit, dat in dat geval de

risicomijdende sector van de kapitaalmarkt een niet

..


Bij komenue oorza&en van de gunstige stemming op

onbelangrijke verkrapping aan de aanbodzijde zal onder-
de aandelenmarkt lagen op een vooral psychologisch

gaan. Hoewel er dus een nauwe relatie is tussen de kapi-
vlak, namelijk de beemdiging van de dividendstop en de

taal- en de geldmarkt zullen wij dit punt verder laten
afschaffing van de zgn. speculatiewinstbelasting. De ver-

rusten, omdat een beschouwing over de gang van zaken
wachtingen werden bovendien gunstig bejnvloed door de

op de geldmarkt

hoewel voor een goed begrip van de
aangekondigde verlaging van de belastingdruk. Indien

ontwikkeling op de kapitaalmarkt noodzakelijk

het algemene conjunctuurbeeld niet plotseling ornslaat,

wellicht toch te ver van ons onderwerp zou voeren. kan ook 1954 met vertrouwen worden tegemoet gezien.

De reeds hierboven genoemde buitenlandse belang-
Wellicht dat de emissie-activiteit hiervan mede blijk geeft

stelling voor’ Nederlandse fondsen heeft zich niet alleen

en dat Amsterdam veer in toenemende mate betrokken

zal kunnen worden in het internationale kapitaalverkeer.
)
Voor de werkwijze van deze ,,voorfinanciering” zie men het artikel over ,,De
publieke kapitaalmarkt in 1952″ in ,,E.-SB.” van 28 Januari 1953.
-. Amsterdam.

A. EATENBI.JRG.

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

135

INGEZONDEN STUK

‘Investeringen in de textielindustrie

De heer W. Kats te Arnhem schrijft ons:

In ,,E.-S.B.”; no 1908 van 23 December 11., blz. 1022,

2e kolom schrijft Drs H. C. Bos, dat de door hem vast-

gestelde niet onaanzienlijke toeneming in het 2de kwartaal

1953 van de investeringen in vaste activa mede hét ge-

volg is, blijkens de investeringen o.a. in de textielnijverheid,

van de verruimde afzetmogeljkheden voortvloeiende uit
de conjuncturele opleving.

Het is mij niet bekend, welke gegevens betreffende de
vaste investeringen in de textielnijverheid aan dit inzicht

ten grondslag liggen. Dat echter die verruimde afzet-

mogelijkheden hun uitdrukking zouden hebben gevonden

in een, naar Drs Bos impliciet te kennen geeft, min of

meer aanzienlijke toeneming van investeringen in vaste

activa in de textielnijverheid, wil mij vooralsnog niet

juist voorkomen, althans voor zover betreft de investerin-

gen in bedrijfsapparatuur.

Het kan zeer goed mogelijk zijn – en ik neem zulks

op gezag van Drs Bos gaarne aan – dat ook met betrek-

king tot de textielnijverheid het geheel der investeringen

in vaste activa – bedrijfsgebouwen, gfond, vervöers-

middelen enz. – oyer een betrekkelijk korte periode een
niet onaanzienlijke toeneming vertoont.

Maar die toeneming zal dan toch, over een wat langer

tijdsbestek bezien, zeker ook tot uitdrukking moeten

komen in een stijging van de invoer van textielmachines

(waarbij men gelieve te bedenken, dat de Nederlandse

textielmachine-industrie, zowel absoluut als relâtief t.o.v.

andere landen, nog maar weinig ‘te betekenen heeft
1)).

Men kan immers wel grond aankopen en daarop bedrijfs-

gebouwen plaatsen met het oogmerk om daarid t.z.t.

verder benodigde apparatuur te installeren, maar zolang

deze daarin nog niet effectief aanwezig is, kunnen alleen

die grond en die gebouwe.n toch niet worden aangemerkt

als investeringen, welke reden tot verheugenis geven.

Hoewel dan ook volgens de C.B.S.-statistieken inder-

daad in het 2de kwartaal van 1953 de invoer van de be-

langrijkste der statistiekposten van textieiapparatuur
2)

een stijging, naar het gewicht gerekend, van bijna 10 pCt

aanwijst t.o.v. het lste kwartaal, nI. 2.041 ton tegenover

1.868 ton, zijn er verschillende aanwijzingen welke gerede

aanleiding geven tot gereserveerdheid met betrekking

tot de verwachtingen omtrent het uiteindelijk totaal van

de investeringen in de textielindustrie over geheel 1953,

in het bijzonder in vergelijking tot het daaraan vooraf-

gaande jaar.

Zo blijft vooreerst het invoercijfer van het 2de kwartaal

1953 (2.041 ton) beneden het kwartaalgemiddelde van

1952, zijnde 2.183 ton. Voorts blijven de cijfers over het

3de kwartaal 1953 (1.814 ton) met ca 11 pCt beneden die

van het 2de kwartaal (2.041 ton) en enkele procenten

beneden die van het iste kwartaal (1.868 ton). Tegenover

het 2de halfjaar 1952 met een totaal invoer, van 3.259 ton

staat het eerste halfjaar 1953 gunstig met een totaal van

3.909, ton, maar de periode Januari tot en met September

1953 (ons laatst bekende C.B.S.-cijfer) geeft met haar

totaal invoercijfer van 5.723 ton een teruggang met ruim

20 pCt te zien in vergelijking met dezelfde periode in

1952 met 7.204 ton.
Bij deze teruggang valt op, dat zij zich met uitzondering

van België voordoet bij de voornaamste leveranciers-
I)
•,Enige• gegevens over de westduitse, de Nederlandse en de Amerikaanse
textielmachineindustrie i,v.m. de mogelijkheden van vestiging van Amerikaanse
bedri5ven op dit gebied in ons land”. C.i vr-rapport no 342 van 25November 1953.
1
) Stat,nos 844000, 844002, 844003, 844005, 845000, 845003, 845004, 845005,
846005, 846006 en 846008.

landen : “Groot-Brittannië, West-Duitsland, Zwitserland.

Het taat vast, dat de import van textielapparatuur uit

de Verenigde Staten in 1953 naar verhouding groter ge-

wees’t is dan in het daaraan vodrafgaande jaar. In ver-

band met de productie-uitbreiding in de Enkalongaren-

spinnerij en de voltooiing van de investeringsprogramma’s

der Enkalongaren verwerkende industrieën’ moet een

aanzienlijk gedeelte van de dollarimporten op rekening
van bedoelde ondernemingen geschreven worden. Wat
daarna van de toeneming der dollarimporten op het ge-

bied van textielmachines overblijft voor de overige onder-

nemingen van de textielindustie is van relatief geringe

betekenis.

Uit bovenstaande aan de officiële C.B.S.-statistieken

ontieende cijfers meen ik voorlopig te mogen conclu-

deren, dat ondanks de stijging van de bedrijvigheid en

ondanks de verruimde afzetmogelijkheden in 1953 (bij

teruglopende winstmarges!) de omvang van de investerin-

gen in de textielindustrie tot nu toe teleurstellend is ge-

bleven. Van een toenemende investeringsbereidheid in

deze bedrijfstak valt over het geheel genomen tot dusver

weinig te bespeuren.

Ik realiseer mij volkomen, dat âan dergelijke statistiek-

cijfers geen absolute waarde kan worden toegekend. Er

kunnen onder de genoemde statistieknummers impor-

ten van niet strikt tot de textielsector behorende ma

chines opgenomen zijn.

Tengevolge daarvan bestaat de mogelijkheid, dt : de

invoercijfers, wat de zuivere textielmachines betreft, iets

te hoog liggen.

Niettemin geven m.i. als geheel genomen bovènver

melde cijfers voldoende aanwijzing, dat er voor ‘optimis-

tische verwachtingen omtrent het verloop der investerin-
gen in de textielindustrie vooralsnog niet veel aanleiding

bestaat. Het voeren van een gezonde liquiditeitspolitiek

stelt zware eisen aan de ondernemingen. De les van 1952
ligt nog vers in het geheugen. Een en ander vindt in grote

trekken mede zijn bevestiging in de passage, welke korte-

ling§ de Voorzitter van de Kamer van ,Koophandel te

Hengelo (0), de heer H. van Heek Hzn, in zijn jaarrede

aan het vraagstuk der investeringen in de textielindustrie

heëft éWijd.

Ik akht het nbdig, teneinde, mogelijke in de bedoelde

paâg ‘in het artikel van Drs Bos gewekte

rn.i. onjuistê

indrukken weg te nemen, hierop even de aandacht te

vestigen.

Naschrift.

Gaarne dank ik de heer Kats voor zijn gedocumen-

teerde beschouwing omtrent de investeringen in de textiel-

industrie. Zijn opmerkingen geven mij de gelegenheid tot

een amende honorable, daar de textielnijverheid ten on-

rechte werd genoemd als een bedrijfstak waarin de inves-

teringen zouden zijn toegenomen, en wel ten onrechte,

omdat gegevens hierover mij niet ter beschikkingstonden.

Anderzijds moge ik opmerken, dat mijn conclusie t.a.v.

de investeringen geen verderreikende strekking had,dan

hetgeen (bij toeval) blijkens de cijfers van de heer Kats

inderdaad het geval is geweest, nI. dat productie en in-

voer van investeringsgoederen bçstemd voor
,
Neder-

landse bedrijven, i.c. de textielnijverheid, in het tweede

kwartaal van 1953 een niet onaanzienlijke toeneming heb-

ben vertoond. Daarbij wil ik echter onderstrepen, dathet

niet mijn bedoeling is geweest op. grond van de gestegen

investeringen enig ongemotiveerd optimisme te •kweken

noch t.a.v. de investeringen in het algemeen noch t.a.v.

die in de textielnijverheid in het bijzonder.
Schiedam.

.

H.
C. BOS.

136

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari1954

BOEKBESPREKINGEN

Le Groupe d’Etudes de Ja Comptabil&é Nationale, Premiers

éléments d’une cornptabilité nationale de Za Belgique

1948 –
1951.
Les éditions de l’Institut de Sociologie

Solvay, Bruxelles 1953, 209 blz.

In vele landen gaat men er toe over de structuur en
werking van de volkshuishouding quantitatief vast te

leggen in een systeem van nationale rekeningen. Er

bestaan voor een dergelijk stelsel zelfs reeds uitgewerkte

voorstellen van de Verenigde Naties
1).
In de meeste

Westeuropese landen bestaan reeds dergelijke nationale

rekeningen in een meer of minder volledige vorm. De

ontwikkeling der nationale volkshuishoudingen binnen

het Westeuropese verband kan daardoor reeds eniger-
mate op uniforme wijze worden gevolgd. Het valt dan

ook niet te verwonderen dat de O.E.E.C. zich van meet af

aan van deze moderne statistische methode heeft bediend.

Het door dit lichaam gehanteerde systeem van nationale

rekeningen vertoont een grote mate van overeenstemming

met dat van de Verenigde ‘Naties.

Voor zover West-Europa aangaat, bestond er evenwel

een ernstige lacune: België beschikte tot op heden niet
over dergelijke samenvattende en in zichzelf sluitende

economische overzichten. Inzondèrheid voor Nederland

als partner in de Benelux viel dit te betreuren. Misschien

hadden allerlei economische problemen dezer samen-

werking gemakkelijker opgelost kunnen worden, indien

de nationale rekeningen der drie landen inzicht in struc-

tuur en ontwikkeling van de Belgische volkshuishouding

hadden kunnen verschaffen. De effecten van bepaalde

maatregelen hadden quantitatief kunnen worden bepaald.
Het is om deze redenen zeer toe te juichen, dat de Uni-

yersité libre te Brussel er toe is overgegaan om onder

leiding van Prof. E. S. Kirschen bovengenoemde studie

samen te stellen en het licht te doen zien. Zeker, er waren

reeds de bijzonder interessante studies van de Leuvense
hoogleraar F. Baudhuin, maar met de hem ter beschik-
king staande middelen kon deze niet veel verder komen

dan tot een jaarlijkse berekening van het nationaal in-

komen. Er is verder ook de Commissie voor het Nationale

Inkomen, verbonden met het Nationaal Instituut voor

de Statistiek van de Belgische Regering, maar deze Com-

missie heeft haar voorbereidende werkzaamheden nog

niet beëindigd.

De nationale rekeningen voor België, zoals de studie-

groep, onder leiding van Prof. Kirschen, deze in zijn boek

beschrijft, zijn gebaseerd op het O.E.E.C.-systeem.

Daarmede is de internationale vergeljkbaarheid op basis

van het systeem vân de Verenigde Naties dus tevens ver

zekerd. Niettemin blijft deze eerste poging aan beperkin-

gen ondérworpen. De schrijvers wijzen er op, dat voor

vele terreinen van het economisch leven de nodige ge-

geyens nog ontbraken, terwijl bij wèl bestaande gegevens

de ‘nodige onderlinge coördinatie nog tekort schoot

(blz. ’10). Niettemin mag het resultaat van het onderzoek

zeer ‘,aardevo1 genoemd worden.

Het boek bestaat uit twee gedeelten. Naast een tech-

nische beschrijving van de rekeningen, welke voor de

verschillende sectoren van het economisch leven zijn

onderscheiden, draagt het ook een sterk analytisch
karaktei. Het is daardoor niet alleen een statistisch

handboek, maar tevens een beschrijving van aard en
werking der Belgische volkshuishouding in de jaren

sedert 1948.

• De structuur van de Belgische economie komt vooral

‘)
Studies in Methods, St/Stat/Ser. Ffno 2. A system of national accounts and
supporting tables. New
York 1953.

tot uiting in de tabellen betreffende de samenstelling en
verdeling van het nationaal product en de internationale

vergelijkingen, welke te dien aanzien zijn gemaakt.

Nijverheid en extractieve productie tezamen leveren tot

het nationaal product gemiddeld een bijdrage van 39 pCt

tegen de landbouw 9 pCt. Volgens deze percentages is

het verschil in structuur met Nederland niet bijzonder
groot, althans niet van fundamentele aard. Ook in ons

land ligt de bijdrage van de landbouw rond de 9 pCt en

bedraagt die van de nijverheid alleen reeds 30 pCt. De

kapitaalvorming is daarentegen lager dan in ons land

(België 15 pCt, Nederland 24 pçt). Evenals in Nederland

zijn voor België de buitenlandse economische relaties

van veel belang. Daarentegen is de particuliere consump-

tiein België aanmerkelijk groter (België 73 pCt, Nederland

61 pCt in
1951).
De druk der directe en indirecte belas-

tingen beloopt 21 pCt, tegen 30 pCt in Nederland.

Dit is een enkele greep uit het vele materiaal, dat het

boek voor een structuurvergelijking ter beschikking stelt.

Doch reeds deze enkele greep doet zien, dat voor de

Benelux-onderhandelingen de resultaten van het werk-van

Prof. Kirschen en de zijnen van veel betekenis kunnen

zijn. Hetzelfde geldt trouwens ook voor de tijdreeksen,

welke het boek bevat en waaruit de conjuncturele ont-

wikkeling kan worden afgeleid.

Dat het boek voor de statisticus niettemin bepaalde

vragen openlaat, kan niet worden ontkend. Zo zijn bijv.

de instellingen zonder winststreven (bijv. Kamers van

Koophandel, politieke partijen, liefdadigheidsvereni-

gingen e.d.) onder de bedrijven gerekend, zonder dat

duidelijk i aangegeven waar de grens tussen productieve

en niet-productieve functies moet worden getrokken.

Het wordt niet duidelijk of onder ,,dépenses et recettes”

van de Overheid de kasuitgaven en -ontvangsten zijn ge-

rekend, dan wel of ook bij de Overheid op een transactie-

basis is gewerkt.

Deze en dergelijke vragen doen aan de waarde van

het werk evenwel niets af. Ik hoop dat het de stoot zal
geven tot een grote activiteit op het stuk van de studie

der nationale rekeningen bij onze zuidelijke buren.

‘s-Graverihage.

Dr Ph. J. IDENBURG.

Prof. Dr L. Erhard, Deutschiands Rückkehr zum Well-

markt.
Econ.-Verlag. .m.b.H., Düsseldorf
1953,

287 blz., D.M. 12,80. Importeurs Meulenhoff enCo

N.V., Amsterdam.

De meningën over de figuur van Erhard zijn zeer ver-
deeld. Sommigen achten hem een eenzijdig dogmaticus,

anderen zien in zijn stellingen de alpha en omega van

alle economisch-politieke wijsheid. . .

Vast staat in ieder geval, dat zijn invloed tot ver buiten

Duitslands grenzen penetreert en dat hij een uitstekend

en geestig propagandist is voor zijn ideeën.

In een keurig geelzwarte omslag verpakt zijn deze

thans in hun meest recente versie gepubliceerd onder de

titel ,,Deutschlands Rückkehr zum Weltmarkt”.

De gehele publicatie is, naar uit de tekst blijkt, op het

Bundeswirtschaftsministerium klaar gemaakt. Vele plaat-

jes van vooraanstaande Duitse ambtenaren zijn ingelast,

kennelijk een poging om de verkoopbaarheid te ver-

groten. Dit maakt het echter gemakkelijk om bij lezing

van het boek de bron van de informaties voortdurend in

het achterhoofd te houden. Men zal dan ook op geen
enkele bladzijde critiek op het in Duitsland gevoerde

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

137

beleid aantreffen (behalve dan e1e verholen aanmerkin-

gen op het beleid in de periode van voor 1950, toen de

geallieerden het roer nog geheel in handen hadden).

Zo is het een lljmoedige revue geworden van Duitslands

na-dorlogse economische politiek, waaraan men uit zich-

zelf een gunstige recensie heeft toegevoegd.

Dat neemt niet weg, dat ook indien deze analyse niet

van de zijde van het Bundeswirtschaftsministerium zou
komen, doch van een neutrale instantie, de beoordeling

van wat in Duitsland tot stand is gebracht stellig even-

eens gunstig zou uitvallen (men spreekt niet voor niets

van het Duitse wonder). Alleen zouden er dan toch nog

wel enkele hoofdstukken met critiek tussen door ge-

vlochten zijn.

Verheugend is, dat vele ideeën die Erhard h’i1digt zoal

niet congruent, •dan toch gelijkvormig zijn aan opvat-

tingen die in Nederland practisch gemeengoed zijn.

Het boek behandelt alle belangrijke aspecten van de

ontwikkeling van Duitslands buitenlandse economische

betrekkingen sedert 1946. Het memoreert in dit verband

nog eens hoe met name Nederland reeds spoedig na de

ineenstorting een positieve houding ten opzichte van het
Duitse vraagstuk heeft ingenomen, en zich beijvert heeft

om de economische betrekkingen zo snel mogelijk te

herstellen. Het Nederlandse handelspolitieke beleid heeft

zich dan ook altijd met kracht ingezet voor herstel van

het economisch verkeer met Duitsland en zich daarbij

niet door sentimenten laten leiden, doch door zakelijke

inzichten op lange termijn. Wellicht hebben wij daar-

door zoveel hinder ondervonden van het geallieerde be-

leid, dat in vele opzichten kortzichtig was en niet bere-

kend voor zijn – taak.

Dit heeft echter niet verhinderd, dat met name na de

geldsanering (die overigens onder de verantwoordelijk-

heid van het geallieerde bestuur plaatsvond) de ont-
wikkeling van de Duitse productie en export zich in

meteoorachtig tempo voltrokken. Opvallend is de struc-

turele verandering die zich daarbij in het exportpakket

voltrekt. Was het aandeel van enkele specifieke investe-

ringsgoederen, ‘zoals machines e.d., in 1936 26 pCt,

in 1951 was het 36 pCt en in 1952 48 pCt, terwijl dit aan-

deel nog steeds stijgende is. Het aandeel van enkele spe-

cifieke doch belangrijke consumptiegoederen neemt

daarentegen af.

De tweede structuurverandering is gelegen in het feit,

dat de export steeds meer gericht wordt naar gebieden

overzee. In 1949 was dit aandeel 16 pCt, in 1950 24 pCt

en in 1952 32 pCt.

Voor ons land is dit een belangrijke les. Landen, die

investeringsgoederen kopen, behoeven steeds minder

cönsumptiegoederen te importeren en kunnen deze vaak

zelfs wanneer de investeringen een succes zijn en wanneër

men lage reële lonen heeft tegen gunstige condities expor-

teren. Alleen een export van steeds betere kwaliteiten en

steeds meer specialiteiten kan in de pas blijven hij deze

ontwikkeling. Een dergelijke specialisatie zou ook be-
vorderd -kunnen worden door Europese integratie, die

de landen als het ware tot specialisatie dwingt.

Ook aan dit onderwerp wordt in het boek van Erhard
denodige âandacht besteed. Uiteraard berjdt hij daarbij

weer ijverig het stokpaardje van de convertibiliteit der

valuta’s. In Nederland wordt nog wel eens gevreesd, dat

Erhard wel convertibiliteit zou willen, doch geen verla-

ging resp. liquidatie van handelsbarrières. Uitdrukkelij k

worden ïn dit geschrift behalve de quantitatieve restric-

ties echter ook de invoerrechten besproken. Er wordt op

gewezen, dat sedert 1953 een reorganisatie tussen de

ministeries heeft plaatsgevonden, waardoor de coördina-

tie van de invoerrechtenproblemen onder het gezichts-

punt van de buitenlandse economische betrekkingen

plaatsvindt. Hiermee wordt het invoerrechtenvraagstuk

dus niet meer primair onder de gezichtshoek van be-

scherming van de binnenlandse economie of als inkom-

stenbron voor de fiscus gezien, doch als een zuiver

handelspolitiek probleem. Duitsland is dan ook bereid,

aldus deze studie, als onderdel van een Europese samen-

werking of integratie een liberale tariefpolitiek te voeren,

resp. een plan tOt’ tariefverlagingen te accepteren. Het

ziet in verlaging der invoerrechten het grote voordeel dat

de concurrentie geprikkeld wordt. Autonoom kan en

wil het echter niet tot vrij handel overgaan, omdat het dan

handelspolitiek lam geslagen zou worden.

Sectorsgewijze integratie wordt met grote kracht ver-

worpen en een nieuwe Hoge Autoriteit voor bijv. land-

bouwproducten wordt meer als een belemmering dan

als een stimulans voor de. betere Europese arbeids-

verdeling gezien. De Kolen- en Staalgemeenschap moet

men dan ook meer beschouwen als een symbool – een

voorbode – dan als. een modelvoorbeeld voor de te

volgen integratiemethodiek.

Europa heeft, aldus Erhard, landen nodig met een ge-

zonde monetaire politiek. Wanneer deze voorwaarde

vervuld is, kan een plan voor algemene .tariefverlaging

als het ware worden ondergeschoven. Men krijgt uit dit

boek dan ook de indruk, dat de ideeën van Erhard en

‘die welke zijn vastgelegd in het zgn. plan-Beyeii op

handreikens afstand van elkaar verwijderd zijn.

Om te concluderen: het boek geeft een historisch over-

zicht van Duitslands na-oorlogse handelspolitiek, hier

en daar toegespitst op de actuele problemen van deze

tijd. Verrassende nieuwe gezichtspunten of revolution-

naire conclusies zal men er echter niet in aantreffen.

‘s-Gravenhag.

Dr J. WEMELSFELDER.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Statistische Dag 1954

De ,,Statistische Dag 1954″, georganiseerd door de

Vereniging voor Statistiek, zal worden gehouden in het

Jaarbeursgebouw in Utrecht op 10 Maart
1954.
Het onder-

werp van deze dag luidt: ,,Macht en onmacht van de

statistiek”.

In het kader van dit programma zal door een vijftal

sprekers met een aantal voorbeelden worden gedemon-

streerd tot welke – soms onvermoede – resultaten

statistisch onderzoek kan leiden en, anderzijds, welke

principiële grenzen aan toepassing van statistische metho-

den moeten worden gesteld.

De sprekers en voordrachten zijn: Drs J. A. Hartog:

,,Waarnerning en rationeel gedrag”; Prof. Dr D. van

Dantzig: ,,Mogelijkheden en grenzen van statistische
uitspraken”; Mr W. H. Somermeyer: ,,Quantificering

in de sociale wetenschappen”; Dr Chr. L. Rümke:

,,Quantificering in medisch onderzoek”; M. de Vries:

,,Quantificering in taal en krypto-analyse”.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De gèldmarkt.

De geldmarkt stond gedurende de verslagweek onder

invloed van verwachtingen omtrent een toekomstige ver-

ruiming van de beleggingsmogelijkheden voor kort-

lopende middelen. –

138

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

17 Februari 1954

In de eerste plaats heeft de Minister van Financiën

thans officieel medegedeeld, dat de mogelijkheden om

met kort geld in het buitenland rendement te zoeken

,,eerlang enigszins” zullen kunnen worden verruimd.

Voorts gaf de bewindsman toe, dat de grote .geldruimte

op de geldmarkt inderdaad het onderwerp vormt van

besprekingen tussen banken, Centrale Bank en het Minis-
terie. Volgens persberichten zou hierover inmiddels reeds

grotendeels overeenstemming zijn bereikt. Gemeld wordt,

dat er een nieuw soort papier met middellange looptijd,

genaamd schatkistcertificaten, door het Rijk zal worden

uitgegeven, met een rentevoet van 2 5/8 pCt, 2 3/4 pCt,

resp. 2 7/8 pCt bij een looptijd van 8, 10 resp. 12 jaar.

Daar dit papier, naar verluidt, door het Rijk tegen inleve-
ring van nog lopend schatkistpapier zou worden verkocht

onder aftrek van een disconto, gebaseerd op de afgifte-
prijzen van de Agent, zoals die tot aan de jongste stop-

zetting van de afgifte golden, trokken de marktdisconto’s

gedurende de verslagweek ongeveer tot laatstgenoemde

percentages op.

De kapitaalmarkt.

De stijging op de aandelenmarkt zette zich gedurende

de verslagweek verder voort, terwijl ook de omzetten

hoog bleven. Nog steeds stroomt ten gevolge van buiten-

landse aankopen van Nederlandse internationaal ver

handelde fondsen geld naar ons land, dat de hausse voedt.

De stemming was de afgelopen week speciaal vast voor

aandelen Philips en voor cultures. Het laatste hield vooral

verband met de aankondiging van een herkapitalisatie

door de Amsterdam Rubber. Op 3 oude aandelen wordt

1 nieuw uitgekeerd plus – voor belastingbetaling – in

contanten 25 pCt van de nominale waarde van het nieuwe

aandeel. Dergelijke verrassingen worden thans ook bij

andere cuituurondernemingen verwacht.

Op de obligatiemarkt was de stemming zwakker. Voor
het eerst sinds geruime tijd is hier sprake van koersdalin-

gen die bij sommigen het gevoel oproepen, dat er een

kentering op komst is. Inderdaad is het 31 pCt rentetype,

voor obligaties in de nabijheid van de grens, waarbij op

psychologische gronden aanmerkelijke weerstanden tegen

een verdere daling plegen op te treden. Het succes .vtn de

31 pCt obligatie-emissie ‘s-Gravenhage was voor huidige

begrippen slechts zeer matig; het aangeboden – bedrag

werd
enigermate
overtekend en bij de toewijzing zal een

geringe
reductie worden toegepast.

Aand. indexeijfers.
5 Febr. 1954
12 Febr. 1954

Algemeen

……………………………
177,1 179,1
industrie

………………………………
245,6
247,1
Scheepvaart

… . …………………..
178,3 180,6
Banken
… …………………………….
147,6 148,0
Indon.

aand.

………………………
66,6
69,1

Aandelen.
A.K.0.

………………………………
192%
192
Philips

……..
. ………………………
221½
236
1
/2
Unilever

……………………………
244
244
1
/4
H
.A.L.

………………………………
150½
153
7
/s
Amsterd.

Rubber
……………………
123½
144
1
/2
H.V.A……………………………….
.130
139½
Kon.

Petroleum

……………………
35


378%

Staatsfondsen.
2%

pCt
N.W.S.

………………………
2

7815/o
78/16
3.32/

pCt

1947

………………………
99/ig
98
13
/16
3

pCt

Invest.

cert .

…………………
101
100
7
/16
3
1
1

pCt

1951

…………………………
101
11
/ig
100/j
3
pCt Dollarlening
957/
je

1
94
7
/8

Diverse obligaties.
31/

pCt Gem. R’dam 1937
VI
1Ö1½ 101
31/2
pCt Bataafsche Petr
102%
.
102%

pCt Philips 1948
101
15
/16
101%
3% pCt
Weati.
Hyp.
Bank
98½
98%
3.. C.
BREZET.

STATISTIEKEN

SPECIFICATIE DER EMISSIES IN OCTOBER T/M DECEMBER 1953

(Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt)


NAAM

ee
.
i
212
C

Ii
..
0
-.

Dc to b er.
Obligaties a)
Overheid:
101
100
101
3
16 ‘)
1004
7
3
46 ‘)
Particulier:

Investeringscertificaten

………………..

N.V. 5implx Machine- en Rijwielfabrieken,

Beleggingscertificaten

………………….
7

1.500′)
1004
1.508
4
20′)

Aandelen.

Amsterdam

…………………….

Amsterdamsche Droogdok-Maafschappij
1.000
120
1.200
NV.,

Amsterdam

……………….
s) De International Bank for

Reconstruction
snd Duvelopment heeft een obligatielening uit-
gegeven van $2 mln, rente 3 pCt. Koers van
uitgifte te New York 99
5
/,.

N ov cm b er.
Obligaties.
Overheid:
59
100
59
3
16 ‘)
5
1005
5 3
46 ‘)
Particulieren:


vereniging voor Bijzbnder Lager Onderwijs
op Gereformeerde Grondslag, Vlissingen
12
100
12
4
20 ‘J
Vereniging voor Christelijk Hoger- en Mid-
400
100
400
.4
25 ‘)
Gereformeerde Kerk van Overschie

. . .
135
100
135
4
40

Christelijke Gereformeerde Kerk van ‘s-Gra.

Investeringscertificaten

…………………

130
100
130
4
25
1)

Aandelen.
Proost en Brandt NV., Amsterdam

….
1.500
105
1.575

Beleggingscertificaten

…………………..

Dcce m b e r.

delbaar Onderwijs,

Zeist

…………….

Obligaties

.

venhage-Scheveningen

……………….

Ovèrheid: 10
100
10
3
16

2
1004 2
34
46

12.000
1
)
100
12.000 24
40

Investeringscertificaten


………………..

N.V. Bank voor Nec.jerlandsche Gemeenten,

Beleggingscertificaten

…………………..

10.000
984
9.825
34
40
2

Gemeente Eindhoven

……………..

Aandelen.

‘s-Gravenhage

…………………

N.V. Levensverzekering Maatschappij
1.200
100
1.200
,,Utrecht”,

Utrecht

……………..

Industriële Disconto

Maatschappij NV.,
Amsterdam

…………………….
450
100
450

versterkte en/of vervroegde gehele of gëdeeltelijke aflossing te allen tijde
toegestaan.
Versterkte en/of vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing van zekere datum
af toegestaan.
5)
Waarvan op inschrijvingavoorwaarden geplaatst f 600.000. ‘) Waarvan op inschrijvingavoorwaarden gepliatat f3.000.000.

EMISSEES IN 1953

(Reële bedragen in duizenden guldens)

Uit omzet-

Waar-
ting van

Maand
Obli-
Aande-
Totaal

van
andere be-
Nieuw
gaties leo
conver-
geld
sies
keerd te-
goed

12.005
1.275
13.280

21
13.259
Februari
……….
931
2.735
3.666

37
3.629 203.117

203.117

17
203.100 2.467

2.467

17
2.450
Mei …………..
9.329
500
9.829

41
9.788

Januari
………….

Juni …………..
821
20.000
20.821

46 20.775

Maart
………….
April

…………..

143
420
563

18
545
40003S’)

..


400038

38
400.000
September
129

.129

29
100
October

……….
1.616′)

..

1.200
2.8162)

108
2.708
2
)

Juli
……………..

November
741
1.575
2.316

64
2.252

Augustus

………

December
21.837

..

1.650
23.487

12
23.475
653.174 29.355
682.529

448
682.081
Totaal

1953

…….

Totaal

1952

…….
816.325
34.030
850.355
260
636
849.459

1) Niet inbegrepen de lening van de Overhe’id van f 140 mln, die rechtstreeks
is geplaatst bij rijksfondsen.
‘) Niet inbegrepen de lening van de International Bank for Reconstruction
and development.

17 Februari 1954

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

139

INTERIM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN

WERKLOOSHEID IN NEDERLAND
t)’)
IN NEDERLAÎD
)
1)

1948

100
1950

1951
1952
30
Sept.
1953

31
Oct.
1953

30
Nov.
1953
Voedingsmiddelen:
plantaardige
122 142
141
129 128
131
dierlijke
103
105 119
113 113
115
112 122 129
121
120
122
Grondstoffen voor: houtwaren
115
172 157 144 145 146

totaal

…………..

chem. producten
115 145
141
121
118
119
textielwaren
154
193
149
138
139 139
loer en leerwaren
152 194
127
133
134 133
metaalwaren
112 182
179 139
136 135
papier
1
)
89
225
149
106
108
109
hulpstoffen
129
157
177 180 180
179
totaal
128
171
166
155
154
153
Afgewerkte prod.:
glas, aardewerk,
.
107 125
131
149
150
151
houtwaren
100 110
III
103 103 103
chem. producten
110
137
132 120
120
120
textielwaren
136
166
138
136
135
136

enz…………

leer- en rubberwa-
ren
123
160
137
135
134 134
papierwaren
107
182
153
129
132
133
metaalwaren

.
. .
116
147
148
138
138
138
gefabriceerde voed.
en

genotmiddel
113
131
134
131 131 131
overige producten
98
131
129 139
143
141
totaal

……….-
116
143
135 132 132 132
klgemeen indexcöfer
1)7
143
140
133
133 134

‘) Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
2
1 De wegingscoëfficignten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
) In de reeks ,,grondstoften voor papier” is papierhout vervangen door
houtslijp; de cijfers over 1950 hebben resp. betrekking op de maanden
September en Juni.

INTERIM.PRIJSLNDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK IN
NEDERLAND
1))

1949

100

Aard der gezins-
uitgaven

0
:

2

0

2

C/)

2

T
.
o
2

0′
T

z 2

S

Voeding. wo.:

37,7
127
123
126.
125 124 122
brood, gebak,
meel
8,0
124
123
124
124 123 124
aardappelen,
groenten,

fruit
6,8
139 113
128
118
III
108
suiker en kolonia-
le waren, dran-
ken
6,5
125
125
125
125 125 126
vlees, vleeswaren,

vis
4,6
151
151
152
151
150
149
oliën en vetten
3,8
112
111
113
114
114 114
zuivelproducten,
cxci. roomboter
8,0
114 119 120
121
123
118
II

Roken

……..
2,3
115
115 115 115
115
115
111

Woning, wo.:
21,0
122
122
123
123
123 123
buur, water, on- derhoudwoning
9,2
115
115 115
115 115
115
huurafzonderlijk
8,4
115 115 115 115
115
115
verwarming

en
verlichting
5,1
141
141
144
144
144 144
woninginrichting
en huisraad
6,7
117 117
118 118
117 117
IV

Kleding en
schoeisel,

w.o.:
13,3
113 113
114
114 114
114
kleding
10,6


III
112 112 113
113
112
schoeisel
2,7
120
120
120 120
121
121
V

}Iygiënischo

en
medische

zorg,
w.o.
3,4
108
108
109 109 169
109
reiniging

1,6
104
104
104 104 104 104
persoonlijke

en
gezondheidszorg
1,8
112
112
113
113
113
VI

Ontwikkeling en
ontspanning,

:1
3

10,1
118
118
118 118
18
118
ontwikkeling,
w.o

.
………

ontspanning,
verenigingen
7,6

.
116
116
116 116 116
116
verkeer
2,5 ,124
124
124
124 124
124
VU Verzekeringen en
belastingen .
.
12,2
118

1
118

1
118

1

118
118
118

Totaal

….
100
121
121 121 121
120
120
Totaal (excl.
1
belastingen)
94,9
123
123
.

123
123
122 122

9
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) Volgens huishoudrekeningen over 1949 vangeschooldearbejders,voorljede,
lagere kansoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-weekloon
van f50 tot f60, een gemiddelde gezinsgrootte van vier en wonende in de
middelgrote en kleine gemeenten van ons land.

Maand

1
Otas!
aantal
werklo-

waarvan
nijverheid
landbouw
arers

146.700
61.900
16.400
20.100
130.300
53.100
13.700 17.800
31 Maart 1953
95.200
35.500
7.200
11.700
30 April

1953 ……….
83.700
27.800
8.100
11.300

31

Jan.

1953
1
)

………
28

Febr.

1953

……….

68.700 22.700 4.100
9.600
61.800
19.700
3.600 8.900
30 Mei

1953

………..
2
9
Juni

1953

………..
61.100
20.800 2.900

8.600
31

Juli

1953

………..
31 Augustus 1953
60.300
19.800
3.000
8.200
30 September 1953
59.000
17.500
2.000
7.600
18.800
3.900
18.900
31

October 1
9
53………63.700
30 November 1953
74.400
22.900 7.800
11.200
31 December 1953
99.800

.

09.800
32.909
16.000 16.000
31

Jan.

1954

………..
35.400
19.500 19.900
‘) Ontleend aan het

Statistisch
Bulletin van het

Centraal Bureau voor de
Statistiek.
1)
Alle cijfers zijn exclusief de D.U.W.-arbeiders,
die van Januari
1953 af niet
meer als werklozen worden
beschouwd.
‘)
Inclusief personen, die
tewerkgesteld
waren op
Gemeentelijke

Sociale Werk-
voorzieningsobjecsen voor handarbeiders
en op Werkverruimingsobjecten
voor
hoofdarbeiders.
‘)
Exclusief de gegevens
van de provincie Zeeland (watersnood).

HET

NEDERLANDSCH ECONOMISCH

INSTITUUT

zoekt voor zijn afd. Economisch Onderzoek

twee afgestudeerden in de

economie

bij voorkeur met ervaring in de eco-
nometrie en enige kennis van de
Spaanse taal

en een

landbouwkundig ingenieur

met economische belangstelling.

Leeftijd tot ongeveer
35
jaar.

Brieven te richten aan het N.E.!., Pieter
de Hoochweg 120, Rotterdam.

1

Bij de NATIONALE

LEVENSVERZEKERINGBANK N.V.

is vacant de functie van

1

HO OF DB 0E KH OUD ER

Gröndige theoretische kennis en spe-

ciaal op fiscaal gebied ruime ervaring

vereist.

Leeftijd 35-40 jaar.

Uitvoerige brieven omtrent levensloop,

opleiding en verrichte werkzaamheden

te richten aan de Directie van de

MEDEDELING VOOR HANDEL EN INDUSTRIE

42,5 pCt van de abonné’s van het Algemeen Handelsblad zijn directeuçen, firmanten of

bekleden topfuncties in Handel, Industrie, Scheepvaart, Bankwezen, Assurcintiewezen, enz.

Deze 42,5 pCt omvatten een aantal van meer dan 25000.

Voor Industriële advertenties is het Handelsblad daarom het aangewezçn blad. Men bereikt al

deze heren thuis, op een moment, dat ze in hun eigen comfortabele omgeving rustig hun

dagblad lezen en dus ontvankelijk zijn voor indrukken. Het Handelsblad, dat is opgerichè in

1828, wordt in de meeste gevallen reeds van generatie op generatie in deze kringen ge-

lezen. Er bestaat dus een hechte band tussen het blad en zijn lezers en dat komt ook de

advertenties ten goede.

Op geen andere wijze is het mogelijk deze grote groep van belangrijke personen op een zo

rustig
.
en zo gunstig moment te. bereiken.

Nadere. inlichün gen alsmede documentatiemaferiaal worden gaarne versfrekf door

inter&amcc (ontrmt

AL’U
rEMEEN HANDELSBLAD

ADVERTENTIE-EXPLOITATIE – N.Z. VOORBURGWAL 234-240

AMST’ERDAM – TEL. 39811

ROTTERDAMSCU

BELEGGI?GSCONSORTITJM
N.V.

Blaak 10 – Rotterdam

vraagt

Jong medeWerker

met universitaire opleiding, bij voorkeur econoom,

voor het verrichten van researchwerk.

Sollicitâties met uitvoerige inlichtingen en ver-

langd salaris te richten aan de directie.

Bij middelg’rote fabriek van chocolade en sui

kerwerken te Amsterdam,

is plaats voor

een

ASSISTENT VAN DE DIRECTIE

Verlangd wordt: een ruime kennis en

ervaring van correspondentie en boek-

houding, commercieel ‘inzicht,

de

hodgte met de bedrijfseconomische

én sociale vraagstukker: Moet zelf

standig

vertrouwelijke

opdrachten
kunnen behandelen, leiding geven aan

S administratieve krachten, de Direc-

tie het werken vergemakkelijken en

een inzicht géven in de dagelijkse
gang van zaken, doch ook in staat

zijn,, om waar, nodig zelf mede te

werken.

..

Geboden

wordt:

een

levenspositie.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige in-

lichtingen

beir. opleiding, vervulde betrekkingen,

leeftijd, godsdienst, persoonlijke omstandigheden

en verlangd salaris te richten aan Laboratorium

voor Toegepaste Psychologie, Vossiusstraat 54-55,

A’dam-Z. Op de enveloppe te vermelden: S.345.

Bedrijfsvereniging voor het Agrarisch Bedrijf

Scheveningen. – Zeekant 35

1

Ten kantore der Directie

is plaats voor een

Geschéold . Jurist

in de functie van tweede secre-

,taris der Directie. Ervaiing op

het terrein der sociale verzeke-

ring strekt tot aanbeveling.

Sollicitanten gelieven zich schriftelijk tot de Di-

rectie voornoemd te wenden met opgaaf van

levensloop, opleiding, referenties enz.

Auteur