Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1864

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 18 1953

.

Eco . nomisch

c h e

Berichten

Groeiende industrie

*.

Weerslag van het water

*

Prof. Dr B. Schendstok

B1astingfaciliteiten bij giften

*
Prof. Dr J. Wisselink

1 .

Normalisatie in de textiel

*

11

Ed. van Cleeff en Drs W. Drechsel

Productschap en consumentenbelang

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

No 1864

.WOENSDAG 18 FEBRUARI 1953

vacatures

Grote bankinstelling te Amsterdam vraagt
voor haar afdeling

Documentatie

en Economische Publiciteit

een flinke, jonge, energieke kracht,

economisch onderlegci (bij voorkeur ec.
drs); bekend met de moderne talen; goed
stylist; in staat zelfstandig te werken en
leiding te geven.
Zij, die reeds als zodanig werkzaam
zijn geweest; genieten de voorkeur.
Brieven, met opgave van leeftijd, schooloplei-
ding enz., onder no. E.S.B. 8-1, Bur. v. d. Blad,
Postbus 42 te Schiedam.

co.op
NEDERLANDSE

VERBRUIKSCOÖPERATIES

ROTTERDAM

vraagt een accountant, die met goed gevolg het
accountantsexameii van het Nederlands Instituut
voor Accountants of aan een der Nederlandse
Universiteiten of Hogescholen heeft afgelegd
en die een ruime ervaring bezit op het gebied
der accountantscontrôle als

CHEF van de

ACCOUNTANTSDIENST

Gezocht wordt een krachtige persoonlijkheid,
die niettemin in staat is op soepele wijze en
met tact tegenover personen van verschillend
niveau op te treden. Leeftijd 35-40 jaar.

De functie omvat de leiding van de Accountants-
dienst van Nederlandse Verbruikscoöperaties,
(bestaande uit een groot aantal medewerkers,
die verspreid zijn over het gehele land) welke
belast is met de contrôle op de aangesloten
plaatselijke Verbruikscoöperaties.

De werkkring is zeer zelfstandig en wordt dien-
overeenkomstig beloond, met inbegrip van een
uitstekende pensioenvoorziening.

Zij, die een positieve instelling hebben t.o.v. de Ver-
bruikscoöperatieve beweging genieten devoorkeur.

Sollicitanten, van wie
verwacht
wordt dat zij zich
aan
een
psycholechnisch onderzoek zullen onder-
werpen, worden verzocht zich schriftelijk te
wenden tot de ,,Algemene Afdeling Personeels-
zaken” van het Hoofdkantoor der Nederlandse
Verbruikscoöperaties te R’dam, Vierhavensstr. 40

Abonneert U op de E.-S.B.

R. MEES & ZOONEN

Ae 1720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

ESCOMPTO-BANK N.V.

vraagt,

een jonge econoom

teneinde na vooropleiding in de dienst harer
kantoren in Indonesië te worden uitgezonden.

Uitsluitend schriftelijke, uitvoerige sollicitaties,
vergezeld van pasfoto, te richten aan het Secre-
tariaat, Postbus 24, Amsterdam.

* * * •Adverteer in de E.-S.B. * * *

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres
voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 122, ‘Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— pér jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cts.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam: (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

122

18 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

123

Groeiende industrie

Dat

ons land (verder) moet industrialiseren is na de

oorlog een populaire zegswijze geworden, zij het dat

deze door het vele gebruik allengs wat afgezaagd dreigt

te geraken. Die populariteit beperkt zich echter groten-

deels tot de uitgangspunten en de conclusies.

De uitgangspunten bestaan uit enige stellingen, welke

degeen die op goede voet wenst te blijven met de meeste

Nederlandse politieke partijen, wijs zal doen niet te

bestrijden. Allereerst deze, dat men de grote ,,natuurlijke”

bevolkingsgroei hier te lande als feit aanvaardt. Ten

tweede, dat de levensstandaard van de grote massa des

volks in principe niet beneden de vooroorlogse mag dalen.

Nû zal het velen voorkomen, dat er tussen deze twee

uitgangspunten een zekere tegenstrijdigheid bestaat. De

groei van het bevolkingsgetal brengt
op zichzelf
immers

nog niet de middelen mede, die nodig zijn om de nieuwe

gasten, die zich aan de dis scharen, op basis van gelijk-

heid met degenen die reeds aanzaten, te— bedienen.

Naarstig speurt men hier naar remedies. Zo kan het in de

hand worden gewerkt, dat sommigen der aanwezigen

zich elders ter tafel begeven (emigratie); voorts kan aan

sommigen worden gevraagd of bevolen iets minder spijs

en drank tot zich te nemen (inkomensnivellering). Dit

alles blijft echter kleingoed.
Gelukkig schijnt er één groot middel te zijn, dat alle

moeilijkheden als
bij
toverslag wegneemt, nl., aldus de con-

clusie van een gangbaar ,,gesprek” : industrialisatie. Indus-

trialisatie alleen schept nieuwe werkgelegenheid onder

handhaving van een behoorlijke arbeidsproductiviteit.

Het louter uitspreken van wenseljkheden, hoe vaak

ook herhaald, heeft inmiddels nog nooit één fabriek

doen verrijzen.
,,Men” moet industrialiseren. Wie is echter die ,,men”?

Hoe is de aanzienlijke industriële capaciteit, die ons land

reeds bezit – en die gelukkigerwijze bij de jongste ramp

in tact bleef – tot stand gekomen? Is op dit terrein

ook na 1945 veel bereikt?

Een antwoord op deze en andere vragen wordt gegeven

in een recente publicatie over de Nederlandse industrie’).

‘) ,,De Nederlandse Industrie sinds 1945. Een wereld van groei”. Uitgegeven
door A. Sijthoff N.V. voor het verbond vsn Nederlandsche Werkgevers, 400 bis.,
f.7,90.

Groeiende industrie,
door Drs J. C. Brezet …..

Weerslag van het water …………………125

Belastingfaciliteiten in verband met de waters-

noodramp 1953, door Prof DrB. Schendstok ..
126

Normalisatie in de textielindustrie; verticale visie
op grond van de productieleer,
door Prof Dr J.

Wisselink …………………………..
128

Agrarische productschappen en consumentenbe-

langen, door Ed. van Cleeff en Drs W. Drechsel
131

London Letter,
door Henry Hake …………
134

,,Slechts in en door de bedrijven kan de welvaart en dè

Werkgelegenheid groeien”, zo wordt daarin terecht gesteld.

Wie mocht menen, dat het tot bloei brengen van een

industrie een eenvoudige aangelegenheid is, kan door

dit boek uit de droom worden geholpen.

Om het industrialisatieproces te doen slagen is het

vanbelang,,dat brede kringen van ons volk inzichthebben

in de industriële arbeid van ons land en in de successen,

maar ook in de zorgen, de risico’s en de tegenslagen,

welke iedere industriële vestiging en uitbreiding kennen”

,,Hoe meer men kennis kan nemen van de moeilijkheden,

welke aan de groei der bedrijven in de weg staan, des

te groter is de kans, deze in de toekomst te kunnen

beperken of voorkomen”, aldus enige passages, ontleend

aan het voorwoord van de voorzitter van het Verbond.

Bestaan deze moeilijkheden nu alleen in de7 welbekende

trits van hoge belastingen/dividendstop/speculatiewinst-

belasting? Ware dit het geval, dan zou met enkele penne-
streken van een Minister de zaak in het reine zijn te bren-

gen. Helaas: de harde werkelijkheid is anders! Dit kan

men niet gewaar worden door louter theoretische be-

spiegelingen; hier moet men de feiten kennen.

Een uiteenzetting van de lotgevallen van een aantal

bedrijven is in dit verband zeer leerrjk. Wie deze oriën-

tering wil verkrijgen, brenge onder de vertrouwde leiding

van een zestigtal deskundigen uit het bedrijfsleven en

deszelfs organisaties, een denkbeeldig bezoek aan een

of meer der in bovenstaande publicatie beschreven be-

drijfstakken. Er is keus te over; het aantal der behandelde

branches is ca 180, variërende van bandstaal tot nagellak

en van zeeschepen tot beschuitjes. Spijt van een dergelijke

excursie zal men niet hebben. Men zal onder de indruk

komen van de uiteenlopende moeilijkheden op practisch

alle terreinen, waaraan het hoofd moest worden geboden,

doch anderzijds in vele gevallen een zucht van verlichting

bij het ,,gelukkig eind” niet kunnen onderdrukken, be-

denkend hoezeer aan het overwinnen van deze moei-

lijkheden de groei van de Nederlandse industrie met alle

voordelen van dien voor ons gehele, land was te danken.
J. C. Brezet.

Blz.

Eectriciteitspolitiek,
door W. M. Kop,
met

naschrift van
Drs J. G. de Groot en Drs

D. Boersma ……………………….
135

Aantekening:

De Kwartaalindices van Nederland ……..136

Geld- en kapitaalmarkt,’door
Drs J. C. Brezet

137

Recente economische publicaties ………….138

Statistieken:

Het rampgebied Zuid-West-Nederland ……139

Bankstaten

…………………………140

INHOUD

Blz.
123 Ingezonden stuk: –

Voor de niet-gesigneerde artikelen is de commissie van redactie verantwoordelijk.

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;

C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

124

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18 Februari 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Weerslag van het water.

Door de watersnood is ten naaste bij twee procent

van ons nationaal vermogen verloren gegaan. De be-

stemming van ongeveer vijf procent van het nationaal

jaarinkomen zal nodig zijn om dit verlies te herstellen.

Wij moeten daarom in het belang van ons aller toekomst

met het voorbeeld van hetgeen in de laatste weken aan

offerbereidheid is getoond de gezindheid, ons zekere

economische offers te getroosten, opbrengen. Een zekere

matiging en een uitstel van op zichzelf wefficht discu-

tabele eisen worden ons door de omstandigheden op-

gelegd. Bij een algemene bereidheid daartoe is de legkaart

van ons materieel herstel, goeddeels uit het lopend in-

komen, wel te maken Een rustige huurverhoging, wat

inschikkelijkheid met de compensaties daarvoor en nog

niet de gehele consumptiebeperking ongedaan maken

en ten slotte wat geduld met de belastingverlaging. Zo

ongeveer luiden, in het economische overgebracht, de

eisen van het grote werk dat ons door de verwoestingen

van een nacht werd opgedragen. Moge in aansluiting

op het werk der redders en der dij kdichters het sociaal-

economisch teamwork dat de weg naar de oplossing

van onze economische problemen baant werkdadig wor-

den aangevat.

Prof Dr B.
SCHENDSTOK,
Belastingfaciliteiten in ver-

band met de watersnoodramp 1953.

Indien werknemers een deel van het loon via hun
werkgever afstaan aan het Nationaal Rampenfonds

(N.R.) behoeft de werkgever over dat deel van het loon

geen vereveningsheffing te betalen. De werknemer be-

hoeft van dat afgestane loon geen loonbelasting te

dragen. Geeft hij geld aan het N.R. buiten zijn

werkgever om, tegen schriftelijk bewijs, dan bestaat in

beginsel eveneens recht op volledige aftrek, doch dan

is dat recht niet zo eenvoudig te verwerkelijken. De

faciliteit
bij
de inkomstenbelasting bestaat hieruit, dat

de drempel van 2 pCt en de limiet van 3 pCt van het

zuiver inkomen – die gelden bij giften die geen bedrijfs-

of beroepsuitgaven zijn – bij giften aan het N.R. ver-

vallen. Dit geldt mutatis mutandis ook voor de vennoot-

schapsbelasting. Geen omzetbelasting wordt o.a. ge-
heven over de,waarde van goederen, uit bedrijfsvoor

raden afgestaan aan het Nederlandsche Rode Kruis of

,,eventuele andere daartoe aangewezen instanties”. In-
voerbelasting en invoerrecht worden niet geheven over

goederen die tot leniging van de nood zijn geschon-

ken aan erkende organisaties van hulpverlening. De

ontvangers van de rijksbelastingadministratie zullen,

op verzoek, aan watersnoodslachtoffers een behoorlijk

uitstel van betaling verlenen. –

Prof Dr J. WISSELINK, Normalisatie in de textiel-

industrie.

De nauwkeurige onderlinge uitbalancering der vier

bedrijfsinterne productiefactoren: arbeid, grondstof-

kwaliteit, machinesnelheid en omgeving speelt vooral

bij massale serieproductie een zeer grote rol. Het be-

palen en bereiken van dit dynamische evenwicht is
moeilijk, doch slaagt men daarin, dan heeft men de

laagste kostprijs. Wil men de laagste kostprijsvoor het

eindproduct verkrijgen, dan moet men de machine-

normalisatie nader bezien. De normalisatie van de

complete horizontale routings is belangrijk; vooral bij

de verdere economische integratie van Europa wordt

dit een urgent punt. Niet alleen door de vrije beweging

van goederen en diensten, maar ook
bij
het collectief

bezien van investeringsprogramma’s. Normalisatie van
verkoopvoorwaarden bevordert een zo regelmatig mo-

gelijke bezetting van het productie-apparaat en het

distributie-apparaat en voorkomt versnipperde productie.

Schrijver gaat na, hoe ver de normalisatie in de textiel-

industrie is gevorderd.

ED. VAN CLEEFFen Drs W. DRECHSEL, Agrarische

productschappen en consumentenbelangen.

Nu bij de S.E.R. een advies in behandeling is inzake

de voorontwerp-instellingswetten met betrekking tot een

zestal agrarische productschappen, gaan de schrijvers

na of er thans voldoende waarborgen zullen bestaan om

de consumentenbelangen veilig te stellen. Weliswaar

zijn de bevoegdheden van de voorgestelde product-

schappen beperkt, maar desondanks kunnen regelingen

tot stand komen, in het bijzonder op het gebied van de

prijzen, die gezien vanuit het consumentenbelang minder

gewenst zijn. De schrijvers achten op de lange duur een

centrale instantie ter behartiging van de consumenten-

belangen onontbeerlijk, welk orgaan tegenover het ge-

organiseerde bedrijfsleven en de Overheid kan opkomen

voor de belangen van de consumenten. Zij achten het
voorts gewenst dat de consumenten ook in de S.-E.R.

eigen vertegenwoordigers hebben. Ten slotte wordt voor-

gesteld op korte termijn een overheidsorgaan te creëren

– Bureau Consumptie genoemd – dat zich speciaal

met consumptievraagstukken zal bezighouden. Als vodr-

loper van een latere centrale consumentenorganisatie

wordt het denkbeeld geopperd tot vorming van een

commissie van overlg, verbonden met het Bureau Con-

sumptie, samengesteld uit vertegenwoordigers van reeds

bestaande consumentenorganisaties.

SOMMAIRE

Répercussion des inondations.

Par suite des inondations presque deux pourcent de la
richesse nationale néerlandaise est perdue. Un pourcen-

lage d’environ 5 % des revenus nationaux annuels seront
nécessaires pour compenser cette perte. Le pays devra se

soumettre á des restrictions économiques.

Prof Dr B.
SCHENDSTOK,
Facilités des imp.ôts suite

â
la catastrophe ferro vière de 1953.

11 existe e.a. pour des taxes sur traitements, sur les

revenus, sur les sociétés, de transmission, d’entrée et

droits de douanes, droits d’accises, des facilités accordées

pour les dons faits. Les receveurs des contributions accor-

deront sur leur demande aux sinistrés des délais de paie-

men t.

Prof Dr J. WISSELINK, La normalisation dans l’indus-

Inc
textile.

L’auteur se demande dans cel article quel progrès la

normalisation a eu dans l’industrie textile.

Ed. VAN CLEEFF eI Drs W. DRECHSEL, L’organisa-

tion professionnelle dans l’agniculture et les intérêts des

consommateurs.

Les auteurs estiment qu’une commission pour la sauf-

garde des consommateurs doit être créé.

18 Februari
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

125

Weerslag van het water

De overstroming heeft ons niet alleen menselijk een

schok toegebracht. Ook in de economische toestand

is schoksgewijze een verandering gekomen. De menselijke

schok moest het eerst worden opgevangen door de vele
mensen die bewezen heel wat meer te zijn dan homines

oeconomici.

De economist moet zich inmiddels ook van zijn taak

bewust- blijven. Hij. moet op korte termijn een beeld

geven van de orde van grootte van de schok, die wij in

economisch opzicht hebben ervaren en van de implicaties

hiervan voor het economisch proces.

Omtrent de omvang van de materiële schade, die als
gevolg van de watersnood moet worden hersteld, heeft

de Minister-President met alle nöodzakelijk voorbehoud

de orde van grootte van een milliard genoemd. Het is
goed dat dit gebeurd is omdat hiermede de veeltallige

onderschatters en overschatters een krachtige impuls tot

herziening van hun voorstellingen werd gegeven. Het is

ook goed dat dit cijfer van officiële zijde is genoemd

opdat wij ons realiseren dat van ons nationaal vermogen

ten naaste bij twee procent verloren is gegaan en dat de

bestemming van ongeveer vijf procent van het nationaal

jaarinkomen nodig zal zijn om het geleden verlies te

herstellen. Hoewel niet gepubliceerd is, hoe men tot de
zeer voorlopige raming van een milliard is gekomen is
het aannemelijk dat de schade door te derven nationaal

inkomen en door verdere uit de ramp voortvloeiende

secundaire gevolgen er niet in verwerkt is. Indien men

te zijner tijd zal komen tot een recapitulatie van wat de

ramp Ons volk materieel heeft gekost is het dan ook

zeer wel denkbaar dat het totaal belangrijk boven het

milliard zal liggen.

Duidelijk’is reeds geworden dat een groot deel van

de financiële gevolgen van de ramp via de staatshuis-

houding zal lopen. Het is dan ook met name voor de

financiële positie van het Rijk dat de gevolgen gewichtig

zullen zijn. Hieraan hopen wij in het nummer van de

volgende week enige beschouwingen te wijden. Thans

vragen enkele gevolgen van de ramp voor het economisch

proces de aandacht.

Omvangrijke investeringswerkzaamheden zullen wor-

den ondernomen. Zij zullen de gedwongen uitval aan

productie in de noodgebieden belangrijk overtreffen. Deze

herstelwerkzaamheden zullen inmiddels regionaal zeer

onevenwichtig verdeeld zijn. Zij zullen dus allerlei knel-

punten ondervinden en wrijvingen hebben te overwinnen.

Zij zullen tot verschijnselen van economische spanning

in de streken om de noodgebieden heen kunnen leiden

en tot verminderde activiteit in de gebieden waaruit

sommige der arbeidskrachten en productiemiddelen moe-

ten worden gerecruteerd.

Een belangrijk gevolg is dat bepaalde maatregelen

tot verhoging van de werkgelegenheid die in de laatste
maanden voorzien waren, overbodig of althans minder

nodig worden. Een meer nauwkeurige afweging van

hetgeen de herstelwerkzaamheden aan activiteit brengen

en hetgeen hieraan uit zal vallen door het herroepen van

de zijde yan de Overheid van in beginsel toegezegde

financiële steun voor werkgelegenheidsprojecten is nog

niet mogelijk. Zulks is inmiddels in verband met de

conjuncturele situatie van grote betekenis.

Einde
1952
was er duidelijk een defiatoire ontwikkeling

in de Nederlandse volkshuishouding aan de gang. De

Regering had daaruit haar consequenties getrokken en
een aantal uitgaven gevoteerd die daartegen een zeker

tegenwicht moesten vormen. Zij heeft een zekere werk-

gelegenheidspolitiek aanvaard. De natuurkrachten hebben
haar een aanmerkelijk sterkere opgelegd. De eerste ‘vraag

is dus nu, in welke omvang de eerder voorgenomen uit-
gaven beperkt moeten worden.

Er werd intussen nog een verder programma ver-

wacht, waarvan slechts de vage contouren tot de buiten-

wereld waren doorgedrongen. Er werd de huurverhoging

in uitzicht gesteld, met zekere compensaties in de vorm

van belastingverlagingen. Er werden ook verwacht be-

lastingverlagingen ter bevordering van het verdere in-

dustrialisatieproces. Ten slotte waren er optimisten die

de consumptiebeperkingen, reeds door het prijsverloop
verminderd, door loonwijzigingen tot een einde wilden

brengen.

Al deze zaken komen nu in een ander licht te staan.

Er blijven voor elk van hen eerbiedwaardige argumenten

bestaan. Maar er komt een gebiedend argument tegen-

over. Ook al behoeven wij niet voor .100 procent vast te

houden aan de eis dat de gevolgen van de overstroming

geheel uit het lopende productieproces moetèn worden

bestreden, aan deze eis zullen we evenmin in overwegende

mate willen ‘voorbijgaan.

Dit betekent dat ons, nationaal product vdor
1953

ten dele van andere samenstelling wordt als was te voor-

zien en dat met name op ons consumptievermogen een

zekere druk wordt gelegd. Wij hebben in de afgelopen

jaren de techniek van de drukverdeling
wel
geleerd. Toch

is deze niet gemakkelijk weer door te voeren na de rela-

tieve voorspoed van
1952.
Hiertoe zal ons de schok,

die wij in de sfeer van het menselijke hebben ondergaan,

moeten helpen. Wij moeten in het belang van ons aller

toekomst met het voorbeeld van hetgeen in de laatste

weken aan offerbereidheid is getoond de gezindheid, ons

zekere economische offers te getroosten, opbrengen.

Een zekere matiging en een uitstel van,op zichzelf wel-

licht discutabele eisen worden ons door de omstandig-
heden opgelegd. .Bij een algemene bereidheid daartoe

is de legkaart van ons materieel herstel, goeddeels uit

het lopend inkomen, wel te maken.

Een rustige huurverhoging – om een in dit tijdschrift
vroeger gebruikte uitdrukking te gebruiken —; wat in-

schikkelijkheid met de compensaties daarvoor en nog

niet de gehele consumptiebeperking ongedaan maken en

ten slotte wat geduld met de belastingverlaging. Zo on-

geveer luiden, in het economische overgebracht, de eisen

van het grote werkdat ons door de verwoestingen van

een nacht werd opgedragen. . .

Moge in aansluiting op het werk der redders en der

dijkdichters het sociaal-economisch teamwork dat de

weg naar de oplossing van onze economische problemen

-baant werkdadig worden aangevat.

126

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Februari 1953

Belastingfaciliteiten in verband met de watersnoodramp 1953

Hieronder volgt een overzicht vah de belastingfaci-
liteiten die van regeringswege bekend zijn gemaakt in
verband met de watersnoodramp. De juridische basis,

waarop de onderscheidene faciliteiten berusten, zal de

lezers van dit tijdschrift slechts in geringe mate interes-

seren; zij zal daarom niet worden besproken. Volstaan

zij met de mededeling, dat de faciliteiten tot dusver niet

zijn gegoten in een vorm die de belastingbetalers een recht

verleent dat zij ook voor de administratieve rechter

geldend zouden kunnen maken. Aan de loyale uitvoering

van de gedane toezeggingen behoeft overigens niet ge-

twijfeld te worden.

Vereveningsheffing.

Indien werknemers een deel van het loon
via hun werk-

gever
afstaan aan het Nationaal Rampenfonds (,,N.R.”),

behoeft de werkgever over dat deel van het loon geen

vereveningsheffing te betalen. Deze regeling heeft eigen-

lijk alleen maar zin in die gevallen, waarin de werknemers

overwerken onder afstand van het overwerkgeld aan het

N.R. Meestal zal dan de werkjever op zijn minst een

bedrag, gelijk aan het overwerkloon lit eigen zak afstaan

aan het N.R., en dan valt er veel voor te zeggen dat

het overwerkloon niet nog extra lasten voor hem mede-

brengt in de vorm van vereveningsheffing. Anderzijds is

het vreemd, dat, indien werknemers via hun werkgever

een deel van hun gewone loon belastingvrij afstaan

voor het N.R., dit 66k voor de werkgever die niets geeft

een voordeel oplevert wat betreft de door hem te betalen

vereveningsheffing. Of is dan de 44 pCt verevenings-

heffing te beschouwen als een tegemoetkoming van de

werkgever in de extra administratiekosten die voort-

vloeien uit de mildheid van de werknemers? Hierna zal

blijken, dat het voor werknemer en belastingadmini-

stratie beide veelal een groot gemak oplevert indien de

werknemers hun aftrekbare giften aan het N.R. (dit zullen

altijd giften in geld zijn) doen via hun werkgever. Het

komt mij voor, dat de nieeste werkgevers daarvoor geen

beloning zullen willen hebben, en dat zij de bespaarde

vereveningsheffing over de giften uit het normale loon

66k aan het N.R. ten goede zullen doen komen.

Administratief is het samenvallen van het loonbedrag

voor de vereveningsheffing met dat voor de loonbelas-
ting niet essentieel: afwijkingen komen ook normaal in

verscheidene gevallen voor.

Wat wèl administratief uitermate wenselijk is, is het
zoveel mogelijk samenvallen van het loonbedrag voor

de vereveningsheffing met het premieloon voor de sociale

verzekering. De uitvoeringsorganen van de sociale ver

zekering zullen dan ook hetzelfde bedrag dat als perso-

neelsgift vrij blijft van vereveningsheffing, niet rekenen

tot het premieloon. (In de berekening van het loonbedrag

waarover uitkeringen worden berekend – het ,,uit-

keringsloon” – zal deze afwijking van de regels niet

doorwerken).

Loonbelasting.

De werknemer die via zijn werkgever een deel van zijn

loon (normaal loon of overwerkgeld voor het N.R.)

afstaat aan hét Rampenfonds, heeft over dat deel van

het loon geen loonbelasting te dragen. Geeft hij aan het

N.R. geld buiten zfjn werkgever om, tegen schrfteljk

bewijs
(giro- of postwisselstrook bijv.), dan bestaat in

beginsel eveneens recht op volledige aftrek, doch dan is
dat recht niet zo eenvoudig te verwerkelijken. Indien de

werknemer in de fermen valt om t.z.t. in het kohier van

de inkomstenbelasting over 1953 of 1952 te worden op-

genomen, dan loopt de aftrek langs de lijnen van de in-

komstenbelasting (zie hierna). Er zijn echter ook zeer

vele werknemers, die loonbelasting dragen, doch niet

in de kohieren van de inkomstenbelasting worden opge-

nomen
1).
Aan dezulken is ook recht op aftrek toegezegd,

maar de technische uitvoering is nog niet bekend gemaakt.

In elk geval kan de zaak worden afgewikkeld op de voet

van art. 14a van het Besluit op de Loonbelasting 1940

(het ,,giftenartikel”), zij het met twee verzachtingen.

Maar dan bespeurt de gever de aftrek iiiet vôôr 1954:

de gift wordt dan afgetrokken, uitgesmeerd over het loon

van
1954.
De Staatssecretaris van Financiën cdie sedert

1 Februari 11. in de plaats van de Minister van Financiën

treedt wat betreft de belastingheffing) zou echter ook

kunnen bepalen, dat de aftrek wordt verleend op de voet

van die wegens kosten van verwerving en persoonlijke
verplichtingen boven f 100 per jaar, of wegens buiten-

gewone lasten (artt. 13 en 14). Dan zou de geverhet fiscale

effect van zijn gift bespeuren gedurende de resterende

maanden van 1953. Welke van deze procedures men ook

moge volgen, in elk geval zal de gever de bewijsstukken

moeten overleggen aan de inspecteur der belastingen,

en dee zal, bij beschikking, de werkgever moeten instru-

eren. Dit zal een zee van tijd kosten, en hoe later de be-

schikking van de inspecteur bij de werkgever aankbmt,
hoe korter de resterende periode van 1953 wordt waar-

over de gift, wordt uitgesmeerd; hoe kleiner dus ook

(in verband met de progressie) het effect van de aftrek

op het loon. Zal de Staatssecretaris aan de gevers de

keuze laten? Het lijkt wel verstandig dit te doen. Het

heeft echter het bezwaar, dat het minder gem1ikkeljk

zal zijn, ook de beschikking te laten vervallen: een

(al dan niet) ter inspectie afgestempelde kwitantie of
girostrook zou sommige werkgevers in de verleiding

kunnen brengen, om, ten pleziere van de werknemer, het

bewijsstuk twee maal te gebruiken voor aftrek (1953 en

1954). Een vereenvoudigde procedure bij aftrek in 1953
(enkel afstempelen van het bewijsstuk door de inspectie,

gevolgd door een afstempeling docfr de werkgever),

gecombineerd met de normale procedure volgens art.

14a voor 1954, is de meest waarschijnlijke oplossing.

De verzachtingen, waatop ik zoëven zinspeelde, zijn

het ter zijde stellen van de drempelbepaling van art. 14a

en van het maximaal aftrekbare bedrag. Die beide ver

zachtingen, tezamen met het desverlangd verlenen van de

aftrek een jaar eerder dan normaal, vormen de eigenlijke

faciliteit bij de loonbelastingklanten die niet op het

kohier van de inkomstenbelasting verschijnen. De faci-

liteit is bij de inkomstenbelasting in wezen dezelfde.

Haar eigenlijke betekenis zal worden besproken bij de

inkomstenbelasting.

Inkomstenbelasting.

Giften die nietzijn bedrjfs- of beroepsuitgaven, mogen

ingevolge art. 5la van het zuiver inkomen worden afge-

1)
Dit zijn in het algemeen degenen, vier zuiver inkomen naar het oordeel van
de inspecteur der belastingen 175.000 of minder bedraagt, waaronder minder dan
f 5.000 aan bruto loon en niet meer dan f200 (netto) aan niet-loon of f200 of
meer aan negatieve zuivere opbrengst van niet-dienstbetrekking. Wie, eventueel
samen met zijn vrouw, gedurende ten minste een maand twee dienstbetrekkingen
tegelijk heeft gehad, komt inbeginsel echter weer wel in aanmerking om in het
kohier te worden opgenomen.

18 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

127

trokken alleen door binnenlandse belastingplichtigen en

voor zover zij een zeker drempelbedrag overschrijden.

Het drempelbedrag is 2 pCt van het zuiver inkomen,

doch ten minste fl00. Komt men flink boven de drempel

uit, dan stoot men zich aan een begrenzing: de totale

aftrek kan niet hoger zijn dan 3 pCt van het zuiver

inkomen. De giften, waar het hier over gaat, zijn die aan

binnenlandse kerkelijke, charitatieve, culturele, weten-

schappelijke of het algemeen nut beogende instellingen.

Hieronder vallen ook het N.R. en het Ned. Rode Kruis.

Wie aan het Rode Kruis klederen, dekens, enz. mocht

hebben gegeven tegen ontvangbewijs dat ook de waarde

van de gift voldoende bewijst, zal mi. in beginsel die

waarde kunnen aftrekken; dat hij de gift niet uit zijn in-

komen doet is geen beletsel, want het is enkel de begren-

zing van 3 pCt die moet afrekenen met het verschil

tussen giften uit inkomen en giften uit het vermogen.

Intussen, is het maar gelukkig dat welhaast niemand,

die in de goedheid zijns harten kleren inleverde, zulk een

ontvangbewijs zal hebben gevraagd.

Voor giften aan het N.R. (in geld) is zowel de drempel

als de begrenzing ter zijde gesteld. Deze omstandigheid

kan van de overige giften geen cent over de drempel

brengen, noch invloed hebben ôp de limiet. Men kan het

zich derhalve zo voorstellen, alsof voor giften aan het

N.R. een afznderljk artikel was ingelast, zonder drem-

pel en zonder limiet. Normaal zou de aftrek plaats moe-

ten hebben op het zuiver inkomen over het jaar
1953

(indien de gift althans niet na 1953 wordt gedaan); er
is echter toegestaan, de aftrek op 1952 te enten, maar

dan moet de belastingplichtige dat bij zijn aangifte van

het inkomen van 1952 schriftelijk verzoeken. Het is m.i.
niet geoorloofd, een gift gedeeltelijk op 1952 en gedeel-

telijk op 1953 te doen drukken. Wie flink gegeven heeft
en daardoor wat krap in zijn geld is komen te zitten, zal

allicht reeds daarom de aftrek op 1952 verkiezen.
Door de onbeperkte aftrekbaarheid heeft de vraag, of

een gift dieuit een bedrjfskas gedaan, in feite een bedrijfs-

of een privé-gift is geweest, veel van haar belang verloren.

Voor de bijzondere inkomstenbelasting op bedrjfswinsten

en op tantièmes die geen commissaristantièmes zijn,

blijft zij echter van belang. De ondernemer, die stelt,

dat hij in privé niets heeft gegeven, zal echter wel moeite

hebben om aannemelijk te maken dat zijn gift ten volle

een bedrjfsuitgaaf was. De directeur-tantièmist echter,

die zijn gift aan het N.R. via zijn N.V. leidt en doet

afhouden op zijn tantième, maakt een goede kans dat

hij daarmee de bijzondere inkomstenbelasting ontloopt

over een bedrag, gelijk aan de gift, ook al zal bij hem

de gift een privé-uitgaaf zijn.

In het onderwerpeljke geval zal een gift in geld slechts

dan een bedrjfsuitgaaf zijn, indien aan de gift, in ver-

band met haar grootte, een zekere openbaarheid wordt

gegeven, of indien de gift werd afgemeten naar de offers

die door werknemers zijn gebracht. Giften in goederen

uit bedrjfsvoorraden, indien verstrekt ten behoeve van

watersnoodslachtoffers (en, naar ik meen, ten behoeve

van redders, dijkgravers en andere helpers) worden steeds

als bedrjfsuitgaven erkend en drukken dus eventueel

automatisch ook de bijzondere inkomstenbelasting. De
giften in goederen, waarover het hier gaat, zijn uitslui-

tend die aan het Ned. Rode Kruis en ,,eventuele andere

daartoe aangewezen instanties”. Bij giften aan nèg anderen

zal de inspecteur, met beroep op de raad van beroep,

van geval tot g&val beslissen. Wat betreft de giften die

let eens op

hoeveel U er

R. S. STOKVIS & ZONEN N.V:

op de weg

140 dealers en subdeale

ziet

overal in Nederland.

bepaaldelijk bedrjfsgiften zijn, is niet de aftrekbaarheid

de faciliteit, maar de mogelijkheid om de gift reeds aftrek-

baar te maken ten laste van 1952. Het verzoek daartoe

moet bij de aangifte 1952 worden gedaan.

Vennootschapsbelasting.

Wat hierboven is medegedeeld met betrekking tot de
inkomstenbelasting, geldt mm. voor de vennootschaps-

belasting, behalve dat hier het drempelbedrag is 1 pCt

van de fiscale winst (na verliescompensatie), doch niet

minder dan f 100, en dat voor N.V.’s enz. geen bijzon-

dere inkomstenbelasting bestaat, zodat door het ver

vallen van, drempel en limiet de onderscheiding tussen

giften die de winst drukken en giften die uit de winst

worden gedaan geen fiscaal belang heeft (behalve bij

verliescompensatie). Het eenvoudigst is, om de giften als

bedrjfsuitgaven te beschouwen indien men ze fiscaal wil

laten drukken op 1953, en als niet-bedrijfsuitgaven, in-
dien men ze terliggeschoven wil zien naar 1952.

Omzetbelasting.

Geen omzetbelasting wordt geheven over de waarde

van goederen, uit bedrjfsvoorraden afgestaan aan het

Ned. Rode Kruis, of ,,eventuele andere daartoe aange-

wezen instanties”. Evenmin wordt omzetbelasting ge-

heven op entreegelden voor zekere sportwedstrjden,
concerten en theatervoorstellingen, die véér 2 Maart

1953 worden gehouden of gegeven. De evenementen

zijn die, waarvan ten minste 50 pCt van de bruto-recette
aan het N.R. is afgedragen.

Invoerbelasting en in voerrech t

worden niet geheven over goederen die tot leniging van

de nood zijn geschonken aan regeringsinstanties of er-

kende ôrganisaties op het gebied van hulpverlening.

Tabaksaccjjns.

Hiervoor geldt hetzelfde als voor omzetbelasting en

invoerbelasting.

Schenkingsrecht.

Van schenkingen aan het N.R. (in geld) en aan het

Ned. Rode Kruis en ,,eventuele andere daartoe aange-

wezen instanties” (in goederen) wordt geen schenkings-

recht geheven.

In vordering.

De ontvangers van de rijksbelastingadministratie zullen,

op verzoek, aan watersnoodslachtoffers een behoorlijk

uitstel van betaling verlenen.

‘s-Gravenhage.

B. SCHENDSTOK, .

128

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Februari
1953

Normalisatie in de textielindustrie
1)

Verticale visie op grond van de productieleer

Er zal vandaag wel geen spreker zijn, die niet de ver-

zuchting staakt dat 20 â
25
minuten niet genoeg zijn om

een beeld te geven van de normalisatie in een grote be-

drijfstak. Indien ik van deze weinige tijd nog een deel

afneem om U iets mede te delen omtrent de bedrijfs-

economische fundering der normalisatie, dan is dit om

U de draad te laten zien, welke door de gehele normali-

satie in de textielindustrie loopt. Het resultaat nl. van

deze verankering der normalisatie in de productieleer

en• daarmede in productierendementen en kostprjzen,

is een verticale visie op vrijwel alle normalisatiepro-

blemen door de gehele bedrijfstak heen. Er is een samen-

hang vanaf de keurings- en classificatiemethoden van de

ruwe vezel bij de
agrarische productie
en bij de groothan-

del in ruwe katoen, beurs en termijnmarkt, via metingen

in de
spinnerij
en de garennormalisatie, via de normali-

satie van weefselsamenstellingen, de keuringsmethoden

en weefselbreedten in de
weverj,
de normalisatie van
kleurenmetingen en kleuren, alsmede doekbreedten in

de
finishing-indust,ie,
tot normalisatie van weefsel-

breedten en van snijmethoden in
de confectie-industrie toe.

Betreft dit, kort gezegd, de Organisatie van de produc-

tie en daarmede ten nauwste samenhangend de kostprijzen

in de ac1’tereenvoIgende horizontale lagen van de be-

drijfstak textiel en de eindprjs vdor de consument, er

is nog een andere verticale draad en wel op commercieel

gebied. Het is de normalisatie van de verkoopvoorwaar-

den en de arbitrages door de gehele bedrijfskolom. De

verkoopvoorwaarden van de groothandel in ruwe grond-

stoffen, de verkoopvoorwaarden van de spinner, van de

wever, van de finisher, van de confectiefabrikant, elk

horizontaal genormaliseerd, evenals de arbitrages tussen
de phasen, vormen vrijwel een aansluitend geheel. Hier-
door worden niet alleen de risico’s tamelijk uniform ver-

deeld over de bedrijfstak, doch wordt ook elk risico ge-

bracht in de handen van hen, die zich tegen dit risico het

best kunnen dekken. Extreme risico’s zijn duur, omdat de

assurantie hiertegen een zeer hoge premie vraagt, of

omdat de drager varr dit risico dit moet incalculeren in

zijn kostprijs. Verdeelde en daardoor relatief kleine risico’s

dragen dus bij tot een lage kostprijs van het eindproduct.

Uniforme, rationele verkoopvoorwaarden bevorderen

een zo regelmatig mogelijke bezetting van het productie-

apparaat en het, distributie-apparaat, voorkomen ver-

snipperde productie en dragen op deze wijze ook sterk

bij tot het doel dat de normalisatie nastreeft, nl. effi-

ciency en een lage kostprijs. Bovendien Werken ze con-

junctuur-nivellerend.

Het is m.i. geen toeval dat ,het – met deze verticale

visie – de Nederlandse textielindustrie is geweest, welke

ook het initiatief nam voor een internationale normalisatie

van textielmachines en onderdelen. Dit volgt vanzelf

uit de fundering van haar gehele normalisatie op de pro-

dûctie- en kostprijsleer. En hierin meen ik een goede grond

te hebben voor het excuus, dat een deel van de schaars

1)
De Contactgroep Opvoering Productiviteit heeft in samenwerking met de
Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland een Normalisatiedag geor
ganiseerd. Hieronder publiceren wij in onverkorte vorm de inleiding van Prof.
Jr J. Wisselink, waarin de verankering van de normalisatie in de productieleer
en daarmee in productierendementen en kostprijzen duidelijk naar voren komt.
Red.

toegemeten tijd gebruikt wordt om hier iets over te zeggen,

of juister over haar consequenties.

De moderne productieleer gaat er van uit dat bij de

vervaardiging van een bepaald product door een nauw-

keurige onderlinge uitbalançering der vier bedrijfs-

interne productiefactoren: arbeid, grondstofkwaliteit,

machinesnelheid en omgeving, voor dat product de hoog-

ste productierendementen en daarmede de laagste kost-

prijzen bereikt worden. Dit sjDeelt vooral bij massale

serieproductie een zeer grote rol. Het bepalen en bereiken
van dit dynamisch evenwicht is moeilijk, doch slaagt men

daarin, dan zijn de rendementen ook zeer hoog. Op dit
punt heeft men de laagste kostprijs. Een afwijking van

dit evenwicht, zij het ook tijdelijk, of het zoeken van een

nieuw evenwicht, kost rendement en geld. In de strijd

om het bestaan van een onzer grote exportindustrieën,

welke in 1952 voor ca f
550
mln exporteerde en aan ca

110.000 arbeiders werk geeft, is het van het grootste

belang om in dit evenwicht de productiefactoren elk zo-

veel mogelijk relatief gefixeerd te houden. Hierbij is de

relatieve fixatie van de factor grondstof (in de textiel-

industrie vöor ca 90 pCt een agrarische grondstof) nog
steeds verreweg het moeilijkste. Een verandering in de

onderste phase, de spinnerij, geeft niet alleen een ander

bedrijfintern evenwicht voor deze horizontale laag, doch

stelt ook de weverj voor problemen en kan (bijv. door

een andere rek van het doek en een ander absorptie-

vermogen voor verfstoffen) ook do factorfixatie van de

finishing-industrie in gevaar brengen, terwijl de genoemde

andere rek ook kan doorwerken tot in de lopende band

van de confectie-indutrje.

Is dit een voorbeeld van een verticale visie op de nor-

malisatie van monsterneming in de katoenhandel en op

de onderzoekmethoden omtrent de gelijkmatigheid en

elasticiteit van vezels en garens, het is duidelijk dat een

beperking van het aantal garennummers dat de spinnerij

brengt, de differentiatieihogeljkheid der weverij beïn-

vloedt en omgekeerd een beperking van weefseltypen en

daardoor grotere series in de weverij, de steun behoeft

van de spinnerij door een daarmede overeenstemmende

keuze van voorkeurnummers voor garens.

Verband niet machinenorma/isatie. Routingnormalisatie

urgent door economische integratie.

Het verband met machinenormalisatie is duidelijk.
Wil men ni. de laagste kostprijs voor het eindproduct

verkrijgen, dan kan een normalisatie van weefselbreedten

niet geschieden los van de normalisatie van de werk-

breedten van verfmachines en drukmachines en van de

werkbreedten van weefgetouwen en voorbereidings-

machines. De nuttige omwentelingssnelheid van textiel-
machines neemt, globaal bezien, af met de werkbreedte,
zodat het (wederom ruw genomen) oneconomisch is om

bijv. een weefsel van 100 cm. breed te vervaardigen op

een weefgetouw dat zegge 120 cm. werkbreedte heeft

Men ziet ook weer het verticale verband tussen voorbe-
reidingsmachines, weefgetouwen en finishingmachines.

Het verticale verband is ook in hoge mate aanwezig tussen

spinnerij- en weverijmachines, waarbij ik alleen maar

noem de afmetingen van de garencop (populair: garen-

pijp) waarin de spinnerij haar eindproduct doorlevert

18 Februaril953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

129

aan de weverij en die moet passen in dgenormaliseerde

schietspoelen. De sterke automatisering van de weverj

en de schaarste aan risicodragend kapitaal en de vermij-

ding van elke onnodige dure extra schakel in de voor-

bereidingsafdeling van de weverj, maken deze goede

aansluiting wel zeer nodig.

En hier komt een nieuw normalisatie-object om de hoek

kijken, ni. de normalisatie van de complete horizontale

routings. Hoe ver brengt bijv. de spinnerij het haiffabri-

kaat en op welk punt der bewerking neemt de weverij

het over? Welke bewerking, dus welke machine-installatie

behoort nog tot de spinnerij en welke outillage wordt

geacht in elke weverj aanwezig te zijn?

Vooral bij de verdere economische integratie van Euro-

pa wordt dit een urgent punt. Niet alleen door de libe-

ralisatie van het handelsverkeer en de vrije beweging van

goederen en diensten, doch ook bij het cbllectief bezien

van investeringsprogramma’s. We hebben dit aan den
lijve ondervonden bij de importen van weefgarens na

de tweede wereldoorlog. De routing en de samenstelling

van het machinepark van ettelijke buitenlandse spinnerij-

industrieën was zodanig dat het garen .werd afgeleverd

in strengvorm of althans in een zodanige vorm dat de

Nederlandse weverijen het moesten overwinden of over-

spoelen. De Nederlandse spinnerij leverde het garen ge-

heel gereed af voor de normale routing der Nederlandse

weverj. Toen dus de Nederlandse spinnerijen tijdelijk

niet genoeg konden afleveren voor de vraag der weverjen
(en hoe gemakkelijk kan dit niet andermaal voorkomen!!)

was er een hiaat in de spoelcapaciteit hier te lande.

Waren de routings genormaliseerd geweest, dan had een

substitutie, wat dit punt betreft, geen moeilijkheden op-

geleverd.

Coördinatie in de lijn der structurele ontwikkeling. Be-

di(,lfseconotnie en techniek. Samenwerking Delft en Rotter-

dam.

De normalisatiecommissies op textielgebied hebben

een overkoepelend orgaan. Dit orgaan coördineert.

Het coördineert de horizontale normalisatie (dus bijv.

garennormalisatie in de katoenspinnerj, de wolspinnerj

en de rayonspinnerij) doch ook de verticale normali-

saties, nI. die in de textielproductie en die in de industrie
welke textielmachines maakt. Ze geeft dus ook in hoofd-

trekken de rangorde van urgentie aan voor het werk der
7 afzonderlijke commissies. Het zal duidelijk zijn dat in

deze rangorde onderwerpen van verticaal belang pre-

valeren en de werkzaamheden welke in de achtereenvol-

gende horizontale phasen hiervoor verricht moeten wor-
den, op elkaar worden afgetimed. De normalisatie wordt

steeds als dynamisch gezien en er wordt zoveel mogelijk

gewerkt in de lijn der structurele ontwikkeling of, zoals

men wel zegt, in de trends.

De aanwezigen, die door deelneming hieraan met het

normalisatiewerk bekend zijn, weten hoe in dit werk

de bedrijfseconomie en de techniek hand in hand gaan.

Dat ik dit punt hier nog eens naar voren breng, is niet

voor hen, doch omdat in de bedrijfstakken, die weinig

aan normalisatie doen, nog vaak de mening wordt aan-

getroffen dat normalisatie in de eerste plaats een technisch

vraagstuk is. Deze eenzijdige visie, waartoe vroeger for-

malisatiewerk wellicht wel eens aanleiding gegeven heeft,

is o.i. volkomen verouderd. Elke technische handeling

geschiedt met een economisch doel en de samenwerking

van de T.H. te Delft en de N.E.H. te Rotterdam, welke

twee jaar geleden ook op het gebied van het hoger onder-

wijs tot stand kwam, is er allang op normalisatiegebied,

nl. in T.N.O. (Vezelinstituut) en E.I.T. De normalisatie

is al jarenlang ingelast in de collegestof van Rotterdam,

met – zoals U na de vorige uiteenzetting wel zult ver-

moeden – productierendementen en kostprijs als basis.

En wel in een vak dat ook voor Delftse studenten als

keuzevak voor hun ingenieurexamen genomen kan

worden. Er zijn altijd grensgebieden tussen de techniek

en de economie en men moet er voor waken dat zulk

een grensgebied niet van beide zijden onbewerkt wordt

gelaten. De samenwerking tussen Delft en Rotterdam

waarborgt zo goed mogelijk dat dit bij de normalisatie

niet het geval is. Een overzicht van de collegestof wordt

na de ochtendvergadering voor belangstellenden gaarne

beschikbaar gesteld.

De bijeenkomst van heden staat in het teken van de

praktijk. U zult zich wellicht afgevraagd hebben waarom

deze inleider U de vorige uiteenzetting gaf, in plaats van
dadeljk een overzicht te geven van hetgeen in de betref-

fende bedrijfstak verricht werd. De verankering der

normalisatie in de moderne productieleer en de verticale

visie op de normalisatieproblemen, het yerband tussen
normalisatie van haiffabrikaten en eindproducten ener

industrie, de wenselijkheid ener gecoördineerde forma-

lisatie van machines, de normalisatie van routings en fa-

brieksinstallaties vooral in verband met de integratie

van Europa, al deze problemen zijn echter in hoge mate

praktische normalisatieproblemen. Indien een opzet

onpraktisch is omdat ze niet de dynamica van het econo-

misch leven en de maatschappij volgt, terwijl, als het

goed is, een werkopzet in de trend der ontwikkeling moet

liggen en dus v66r moet zijn op de structurele ontwikke-

ling, dan zullen ook goede momentele resultaten niet

verhinderen dat veel werk voor niets is geschied, en dat

men met ander werk te laat komt.

Hechte industriële organisaties bevorderen normalisatie

Enkele voorbeelden uit de 61 normen. Voorkomen is beter

dan genezen.

De economische en maatschappelijke waarde van de

resultaten hangt niet alleen af van de weg, die men af-

legde, dochook van de breedte van het vlak, waarover

de verschuiving zich voltrok. Indien ik U thans iets ver

tel over wat in de bedrjfskolom verricht werd, dan zijn

enige cijfers over de omvang van deze bedrijfstak dus

wel gewenst. Mij beperkend tot de nationale cijfers,

diene dat de Nederlandse textielindustrie over 1952 een

totale omzet had van ca f 1,9 mrd, naar raming voor

ongeveer f
550
mln exporteerde, en werk gaf aan ca

110.000 arbeidskrachten. Dit zonder de confectie-in-

dustrie, welke een omzet had van ca f
650
mln en voor

ca f 75 mln exporteerde en omstreeks 56.000 mensen
werk geeft, en ook zonder de rayonindustrie.
In het totaal kwamen tot het eind van het vorig jaar

41 normaalbladen tot stand, over de gehele industrie

verdeeld. Voor de normalisatie van textielmachines en

onderdelen waren dit er 20. Er valt nog veel meer te doen,

doch in alle sectoren en op alle terreinen wordt gewerkt,

waarbij de katoen-, rayon- en linnenindustrie misschien
een kleine voorsprong heeft. De normalisatie vindt haar
meest gunstige voedingsbodem dââr, waar een industrie

hetzij in een goed georganiseerde vereniging, hetzij in

een rigide kartel samenwerkt. Men heeft daar begrip

voor collectief werk en kan – door toepassing van nor-

men sterk te propageren – ook de meeste resultaten

behalen. Dit zijn resultaten in efficiency en in geld en niet

alleen in een platonisch normaalblad.

De normalisatie op textielgebied is niet gemakkelijk

130.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Februari 1953

omdat het een industrie is, bestaande uit vele oude be-

drijfstakken, die bijv. elk hun in eeuwen gewortelde garen-

nummering meebrachten. De katoenindustrie bijv. drukt

haar garennummers uit in 840 yards per ib., de wolin-

dustrie in 560 yards per ib., de linnennijverheid in 300

yards per 1h. Dit zijn alle zgn. indirecte systemen en niet

metrisch. Daarentegen rekende de zijde-industrie en de

aanvankelijk daarop steunende rayonindustrie in deniers

van 9.000 m per gram, en volgt dus een zgn… direct
stelsel. We hebben nu in normbladen één algemeen,

direct en metrisch systeem, nl. 1.000 m per gram voor de

gehele industrie, ook voor vezels. Al wordt de oude

nummering ook nog in elke sector toegepast (dit vooral

met het oog op de internationale handel), er is nu althans

een gemeenschappelijke nummering, metrisch en direct,

welke in de fabriek als omrekeningsstelsel kan dienen bij

gemengde producten en voor internationale uitwisse-

ling van research-gegevens.

U zult het ongetwijfeld als een weldaad voelen, indien

ik hier geen opsomming geef van alle 61 normen welke

tot stand kwamen. Normalisatie is toch al een droog on-

derwerp. Ik wil er echter enkele uit lichten en beginnen

met de systematische beperking van garënnummers. Dit

niet alleen omdat de Productiviteitsnota October 1951

aan de Kamer van Minister Albregts hier een wel zeer
sprekend resultat vermeldt voor onze betalingsbalans.

Doch ook om te laten zien wat een industrietak, welke

bijtijds met normalisatie begint, v66r heeft boven een

andere.

Het normblad ,,Garens” brengt in de katoenspinnerj

het aantal nummers terug van ca 120 tot ca 17. In de meest

frequente range, dus van zegge 12 Ne tot 36 Ne, waarin

dus 24 nummers, hield men er 6 over.

In de eerste jaren na de oorlog was er – zoals bekend –

een grote achterstand in de binnenlandse textielvoorzie-

ning, terwijl desalniettemin ook onze exportpositie weer

opgebouwd moest worden, zulks met een slechte beta-

lingsbalans letterlijk op de hielen.

We wezen er al enkele malen op, dat men – wil men

normen en in het algemeen collectieve normalisatie-

maatregelen doorvoeren – moet beschikken over hechte

en ervaren industriële organisaties. Wat de katoenspin-
nerj betreft, deze is reeds sedert 1935 vrijwel compleet

georganiseerd in de Nederlandse Garencentrale, een pro-

ductiekartel, daf ook bedrijfsgegevens uitwisselt. Door

de grote hulp van dit lichaam heeft het Rijksbureau voor
Textiel toen een regeling kunnen doorvoeren, waarbij de

ca 1.200.000 katoenspindels van Nederland aanvankelijk
slechts op drie nummers, later op vijf nummers draaiden.

Door de veel geringere omstellingen (zgn. schematische

onderbrekingen van de productie) en de grote series

welke hieruit resulteerden (ik citeer hier de Productivi-

teitsnota van Minister Albregts), werd globaal genomen

op een werkweek van 48 uur, 2+ productie-uur bespaard.

Een extraproductie van ca
5
pCt moge niet veel lijken,

in een industrie met overwegend seriekarakter als de

Nederlandse katoenspinnerijen, welke jaarlijks ongeveer

55
mln kg produceren, betekent dit zeer veel. Deze extra-

productie in de spinnerij maakte een meerdere weefsel-

export mogelijk ter waarde van ruwweg f 10 mln. Een

mooie bijdrage voor de Nederlandse betalingsbalans,

zulks nog afgezien van de lagere kostprijs in de spinnerij.

Ik ben U nog schuldig een voorbeeld van wat een tijdige

normalisatie betèkent. Het zoëven genoemd resultaat

is natuurlijk heel mooi, maar het kost tijd en veel moeite

om het te bereiken. Indien men het nooit tot deze veel-

heid aan nummers had laten komen, of – juister – zich

nooit door de veeleisende consument (en met name de

Nederlandse consument vraagt een grote variatie en een

groot assortiment) in zulk een groot aantal types had

laten dringen, dan was al dit normalisatiëwerk overbodig
geweest. Voorkomen is beter dan genezen en vooral veel

goedkoper.

Een betrkke1jk jonge tak der textielnijverheid, welke

hieruit bijtijds lering trok en zich niet aan deze steen

stootte, is de rayonindustrie. Ook hier blijkt wel dat een
sterke Organisatie meestal de beste voorwaarden schept

voor collectieve rationalisatiemaatregelen. Deze industrie,
goeddeels geçoncentreerd in grote concerns, pleegde tijdig

overleg in haar collectief research- en normalisatie-orgaan,
de zgn. Bisfa, gevestigd te Bazel. Men heeft daar een type-

beperking uitgewerkt, een mooie reeks met vrijwel con-

stante intervallen en de goed georganiseerde rayongaren-

industrie heeft deze al vroeg (ik meen omstreeks 1927)

ingevoerd. Zodoende heeft men, door de afnemers er
aan te wennen om met een beperkt aantal typen half-

fabrikaat toch een grote variatie in eindproducten te

maken, zichzelf veel moeite naderhand bespaard. Door da-
deljk rationeel te gaan produceren en door een goed onder-

ling verband zich ook commercieel daaraan vast te houden,

behoefde men later niet meer te rationaliseren. En indien

men ziet welk een’ grote verscheidenheid door samenstel-

ling, kleuren en finish in kunstzijden weefsels aan de markt

gebracht wordt, dan heeft men hierin het beste bewijs,

dat de bewering dat normalisatie een culturele verarming
zou betekenen, ongefundeerd is. Het assortiment in eind-

producten is nog zeer rijk. De les hieruit is: begin vooral

in nieuwe industrieen bijtijds met normalisatie, pluk

daardoor van den beginne af de vruchten van een goed-

kope productie en vermijd daardoor geheel de irratio-

naliteit, die
gij
later weer met veel moeite moet opruimen.

Is dit een voorbeeld van normalisatie op productie-

gebied, ik wil gaarne ook nog een voorbeeld noemen op

het . terrein van genormaliseerde verkoopvoorwaarden.

Behalve de jaarlijkse economische en sociale voordelen

voortvloeiende uit een regelmatiger bezetting van het.

productie-apparaat, bespaarden de beide parallelkartel s
voor textielweefsels, de N.T.C. in de katoensector en de

NeWoCo op wolgebied, bij de teruggang der verkopen

in 1951 en 1952 op een totale jaarlijkse binnenlandse

omzet van ca f 650 mln naar raming tezamen zeker f 30

mln. Dit omdat contracten werden nageleefd en de be-

drjfsbezetting en de werkgelegenheid niet schoksgewijs

verminderden. Dat men hierdoor ook de bonafidè handel
door vermijding van een ongefundeerde extrême prijsval

66k grote verIieji op voorraden bespaarde, staat daar

nog naast. Het was een positieve bijdrage tot hetgeen ook

onze Regering zo belangrijk acht, ni. een beperking der

conjunctuurschommelingen en wel door het vermijden

van marikverwording en daaruit resulterende economische
en sociale verliezen.

De ,,Scot”.

Wij hebben met nadruk gewezen op de invloed van

een goed georganiseerde industrie op de normalisatie.

Ik zou de normalisatie tekort doen, indien ik ook nog

niet een voorbeeld vermeldde van het omgekeerde, zij het

dat hier ook een economisch research-instituut mede-

werkte. In de kringen van het Economisch Instituut voor

de Textielindustrie en in de Commissie voor Machine-

normalisatie (ik citeer hier weer de Productiviteitsnota vân

Minister Albregts) is de noodzakelijkheid gevoeld van het

coördineren van de zgn. werkplaatshulp en het machine-

18 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRICHTEN

131

onderhoud. Het is niet efficiënt indien bijv. in een dis-

trict met 30 ongeveer gelijksoortige fabriejcen, 8 speciale

machines voor reparatie- en onderhoudswerk worden

aangeschaft, welke elk maar gemiddeld 20 uur per week

in gebruik zijn. Nèch dat men in 6 separate bedrijven 6

gespecialiseerde monteurs heeft, welke per week’ maar 15

uur hun gequalificeerde werk doen, en voor de rest van

de tijd veel eenvoudiger werk verrichten, wat voor een vak-

man niet prettig is en voor de kostprijsafdeling evenmin.

Indien men de reparatie-afdeling ,,poolde”, kon men in

ons voorbeeld ‘veilig met 4 speciale machines en 3

specialisten toe.

Zodoende is in Twente ontstaan de Stichting Centraal

Onderhoud Textielmachines, beter bekend als ,,de Scot”.

Aanvankelijk uitsluitend de reparatie-installaties der

textielfabrieken in één organisatorisch verband brengend,

is zij uitgegroeid tot een lichaam, dat zich belast met de

coördinatie en supervisie van het machine-onderhoud in,

de aangesloten bedrijven, alsmede met technische ad-

viezen bij aanschaffingen. Er zijn nu 22 fabrieken in

Twente bij aangesloten. De resultaten zijn zeer goed. Er

”ordt bespaard op werktuigen en op de in Nederland nog

zo schaarse prima monteurs en men kan met veel kleinere
onderdelenmagazijnen volstaan.

Ik ben, Mijnheer de Voorzitter, aan het einde van het,

door de korte tijd slechts summiere, overzicht van het

normalisatiewerk in de textielindustrie.

Indien ik met enkele woorden over de betekenis van

het normalisatiewerk vooral in deze tijd mag besluiten,

dan geloof ik niet dat in kortheid van expressie het record

te breken is dat Minister Albregts in September. 1951

vestigde aan het slot van zijn rede voor het Internationale

Normalisatie Congres voor Textielmachines. De grote

betekenis der normalisatie belichtende voor de opvoering

van de efficiency en daarmede haar betekenis vopr de

taak waarvoor de vrije wereld nu staat in haar strijd voor

de beschaving en de vrijheid en welvaart der volkeren,

gebruikte hij slechts drie woorden. De woorden:

NORMALISATIE
is
EFFICIENCY!
,,Normalisatiedag” van de Contactgroep Opvoering Productiviteit,
20 Februari 1953, Utrecht.
J. wISSELINK.

Agrarische productschappen en consumentenbelangen

Tijdens de voorbereiding en de behandeling van de Wet

op de Bedrjfsorganisatie is er meer
dan
eens op gewezen,

dat een zekere waakzaamheid nodig zal zijn om te voor-

komen dat de in de schappen verenigde werkgevers en

werknemers een beleid zullen voeren, in strijd met de

belangen van de uiteindelijke afnemers, de consumenten
1
).

Nu bij de S.-E.R. een advies in behandeling is inzake de

voorontwerp-instellingswetten met betrekking tot een

zestal productschappen op het gebied van de landbouw

en voedselvoorziening
2
)
lijkt het nuttig na te gaan, of er

thans voldoende waarborgen zullen bestaan om de

consumentenbelangen veilig te stellen en, zo niet, wat

zou kunnen geschieden om op dit punt verbetering te

brengen.

De waarborgen voor de consument.

Aangezien de voorgestelde regelingen voor de verschil-

lende productschappen in onderdelen verschillen (hetgeen

niet wegneemt dat zij in hoofdlij.nen wel ongeveer hetzelfde

bevatten), zullen wij ons hier, om het betoog eenvoudig

te houden, beperken tot een analyse van het eerste der

zes voorontwerpen, nI. dat hetwelk betrekking heeft op

het Productschap voor Vee en Vlees. De kern van de

voor dit productschap voorgestelde regeling vindt, men

in art. 4 van het voorontwerp. Dit artikel luidt in zijn ge-

heel als volgt:

Artikel 4

Aan het productschap is overgelaten de regeling of

nadere regeling van de navolgende onderwerpen:

a. aangelegenheden, verband houdende met het eco-

nomisch. verkeer tussen verschillende stadia van

voortbrenging en afzet;

‘) Zie buy, het bekende adres der negen hoogleraren, ,.E.-S.B.” van 12 October
1949.
‘) Deze productschappen betreffen de volgende gebieden:


vee en vlees Groenten en Fruit
Siergewassen
Tuinbouwzaden
M’argarine, Vetten en Oliën
Geçlislilleerde dranken.

de registratie van de ondernemingen, waarvoor het

productschap is ingesteld;

het verstrekken van de voor, de vervulling van de

taak van het productschap nodige gegevens;

de voor de vervulling van de taak van het product-

schap nodige inzage van boeken en bescheiden en

bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en

voorraden van ondernemingen.

2. In het onderwerp, omschreven in het voorgaande lid,
onder a, worden niet geacht te zijn begrepen:
de vestiging, uitbreiding en stillegging van onder

nemingen;

de in- en uitvoer;

de prijzen, voor zover door Ons niet anders is be-

bepaald.

3. Verordeningen betreffende de in het eerste lid bedoelde

• onderwerpen hebben niet betrekking op de aanvoer-,

transito- en driehoekshandel.
4. Verordeningen betreffende onderwerpen, als bedoeld.

in het eerste lid, onder c en d, houden waarborgen in

tegen misbruik van de ingevolge die verordeningen te

verstrekken gegevens.

Tot zover dit artikel. Gezien de inhoud daarvan en

gezien voorts de Wet op de Bedrjfsorganisatie, welke als

algemene raamwet ook op de thans in te stellen schappen

van toepassing is, kan nu het volgende worden opgemerkt.

Het in het kadçr van dit betoog belangrijkste terrein
waarop het productschap regelingen kan treffen, is, in

genoemd artikel omschreven als ,,aangelegenheden, ver-

band houdend met het economisch verkeer tussen ver-

schillende stadia van voortbrenging en afzet”, waarbij dan

echter nog speciaal zijn uitgesloten: de vestiging, uitbrei-

ding en stillegging van ondernemingen; de in- en uitvoer;

,,de prijzen voor zover door Ons niet anders is bepaald”.

1-let is duidelijk, dat ondanks deze terreinbeperking
hier zeker regelingen tot stand zouden kunnen komen,

welke schadelijk zouden kunnen zijn voor d consument.
Zo is het voor deze laatste zeker niet altijd onverschillig
hoe het verkeer op de verschillende markten, bedoeld in

132

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
18Februari1953

art. 4 sub la, wordt geregeld, vooral waar het hier mede

een aantal essentiële levensbehoeften betreft. En in het

bijzonder is de prjskwestie van belang.

Hieromtrent lezen wij in de toelichting op art. 4 van

het voorontwerp:

,,Ook teh aanzien van de vaststelling van prijzen is

een bijzondere voorziening vereist. De toelaatbaarheid van

hantering van dit middel van marktordening hangt in

sterke mate af van de algemene economische toestand. In

het algameen moet echter uitsluiting of sterke beperking

van de prijsconcurrentie ongewenst worden geacht. Dit

neemt niet weg, dat soms voor een of meer producten,

ten aanzien waarvan het productschap bevoegd is regelen –

te stellen, een pr
.
jsregeling vereist kan zijn. Het kan zich

bijv: voordoen, dat op een markt van één dier producten

sterke schommelingen in het aanbod onvermijdelijk zijn,

of dat er andere bijzondere omstandigheden bestaan,

waardoor ter voorkoming van prjsbederf een prijsstelling
op haar plaats is. In een dergelijk geval kan er aanleiding

zijn voor autonome prjsregelende bevoegdheid van het

productschap. Zijn bij de aangelegenheid tevens grote

belangen van algemene aard betrokken, dan kan het

echter ook zijn, dat er slechts ruimte is voor optreden

van d centrale overheid.

Het beleid moet hier van geval tot geval worden gevoerd.

Op grond van die overweging is het gewenst in de instel-

lingswet de prijzen niet uit te zonderen, zonder tevens de

mogelijkheid te openen, dat de bevoegdheid tot regeling

te dien aanzien wordt verleend bij afzonderlijk Koninklijk

Besluit (tweede lid, onder c). Dit besluit zal eventueel

betrekking kunnen hebben op een of meer bepaalde pro-
ductei en bijv. ook alleen voor een bepaalde markt prijs-

stelling kunnen toelaten”.

In dit alles ligt ongetwijfeld een aantal waarborgen

opgesloten, dit te meer omdat krachtens de Wet op de

Bedrjfsorganisatie, alsmede de ontwerp-instellingswet,

de verordeningen van het schap de goedkeuring van de

betrokken ministers zullen behoeven. Maar er moet toch
op worden gewezen, dat formuleringen als ,,prjsbederf”,

,,grote belangen van algemene aard”, enz. uiteraard vaag

zijn. Wat is prjsbederf en bij welke grens wordt iets tot

een groot belang van algemene aard? Omtrent de uitleg-

ging resp. de concrete toepassing daarvan kunnen uiter-

aard verschillende meningen bestaan, in het bijzonder

tussen producent en consument.

De uitvoering van deze regelingen legt dus zeker een

grote verantwoordelijkheid zowel op de schappen en de

Overheid die deze uitvoering in handen zullen hebben,

als op de S.-E.R., de Overheid en de volksvertegenwoor

diging, welke onder andere krachtens diverse artikelen

van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (zie bijv. de artikelen

94, 100 en 128 betreffende de goedkeuring van veror

deningen en besluiten der schappen) direct resp. indirect

op de uitvoering zullen moeten toezien. De vraag rijst

of deze instanties voldoende geoutilleerd zijn om die

verantwoordelijkheid op zich te kunnen nemen.
Iets dergelijks geldt ten aanzien van de uitlegging van

jiige algemene begrippen uit de Wet op de Bedrjfs-

organisatie. Men denke bijv. aan art. 71, luidend: ,,de

product-, de hoofdbedrijf- en de bedrjfschappen hebben

tot taak een het belang van het Nederlandse volk dienende

bedrijfsuitoefening door de ondernemingen, waarvoor zij

zijn ingesteld, te bevorderen, alsmede het gemeenschap-

pelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij

betrokken personen te behartigen”, en aan art. 93, lid
5,

luidend: ,,geen verordening niag aan gezonde mede-

dinging in de weg staan”. Ook omtrent de betekenis

van de hier genoemde begrippen ,,belang van het Neder-

landse volk” en ,,gezonde mededinging” is ongetwijfeld

verschil van mening mogelijk. Met name de concreti-

sering van het genoemde begrip ,,gezonde mededinging”

is van zeer groot belang voor de consument. –

Behartiging der consumentenbelangen.

Kunnen in de bestaande situatie met name de S.-E.R.,

de Overheid en de volksvertegenwoordiging in staat

worden geacht zich voldoende rekenschap te geven van

wat de consumentenbelangen eisen? Er zijn gegronde

redenen om dit te betwijfelen. Goedgeoutilleerde organen,

buiten of binnen de overheidssfeer, die zich op de be-

hartiging der consumentenbelangen specialiseren, be-

staan nog niet. Zo beschikken momenteel noch de pas in

1950 opgerichte Nederlandse Huishoudraad, noch de

kort geleden (Januari 1953) tot stand gekomen Neder-
landse Consumentenbond reeds over een voor het hier

besproken doel voldoende uitgebouwd apparaat, al kan

van de Nederlandse Huishoudraad gezegd worden, dat zij

zich in het afgelopen jaar succesvol heeft ontwikkeld.
Binnen het complex van overheidsorganen zoekt men

tevergeefs naar een instantie, welke zich speciaal op het

bestuderen en behartigen van de consumentenbelangen

toelegt. De Wet op de B&drijfsorganisatie ten slotte

schiep op dit punt n1ts, noch ook gaan de besproken

ontwerp-instellingswetten in deze richting.

Hier ligt een leemte, die o.i. moet worden gevuld. Men

kan zich de oplossing denken in de volgende richting.

1. Uitgaande van het beginsel dat de Overheid slechts

dan en in zover voor de belangen van een bepaalde groep

moet opkomen wanneer deze daartoe zelf niet of niet

voldoende in staat is, is op
de lange duur een goed be-

iverktuigde centrale instantie ter behartiging van de be-

langen der consumenten
onontbeerlijk, d.w.z. een in-

stantie, welke geacht zou kunnen worden de stem van

grote groepen consun’enten te vertolken. (Wij mogen er

aan herinneren, dat reeds de pionier der p.b.o., Prof.

Veraart, in zijn in 1921 verschenen ,,Beginselen der

economische bedrijfsorganisatie” heeft gepleit voor de

instelling van een Algemene Consumentenraad, welk

pleidooi hij in ,,De Linie” van 2 Februari 1951 nog eens

heeft herhaald).

Een orgaan van de aard en in de vorm zoals wij ons

dit hier denken, zou onder andere kennis dienen te

nemen van voorgestelde schapsverordeningen en vooral

(want hier dreigen veel grotere gevaren dan bij de ver-
moedelijk meer formele verordeningen zelf) van de op

basis van dergelijke verordeningen te treffen uitvoenings-

maatregelen. Het zou, mede door het bezitten van een

eigen studiedienst, in staat moeten zijn deze verorde-

ningen en maatregelen te toetsen aan het consumenten-

belang. Het zou voorts, indien het nieent dat aan dit

belang onvoldoende aandacht is besteed, met het be-

trokken schap moeten overleggen omtrent gewenste

wijzigingen. Het zou zich daarna, als dit alles onverhoopt

niet tot een bevredigend resultaat mocht voeren, tot de

Overheid moeten kunnen wenden met het verzoek de

consumentenbelangen te beschermen, bijv. door het niet
goedkeuren van de desbetreffende verordening. Het zou

zich ten slotte, als ook dit niet tot een goed resultaat

mocht leiden, tot de volksvertegenwoordiging moeten

kunnen richten.
Een dusdanige centrale instantie zou ongetwijfeld, wil

zij efficiënt werken, een tegenpool moeten bezitten binnen

liet overheidsapparaat. Dat wil zeggen, er zou een over-

18 Februari 1953

.ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

133

heidsorgaan moeten bestaan dat zich speciaal met het

bestuderen en behartigen van consumentenbelangen zou

bezighouden. Dit orgaan, hier eenvoudigheidshalve

,,Bureau Consumptie”
te noemen, zou de schakel kunnen

vormen tussen de consumentenorganisaties en de be-

trokken ministers en daardoor de samenwerking tussen

conSument en Overheid sterk kunnen vergemakkelijken.

Maar ook afgezien van deze taak achten wij het tot

stand brengen van een dergelijk Bureau Consumptie

uitermate gewenst. Immers, indien de Overheid haar taak

ten aanzien van de schappen op de juiste wijze wil ver-

vullen (men denke weer aan het goedkeuringsrecht ten

aanzien der schapsverordeningen en aan het toezicht

op de uitvoering), dan zal zij zich zo bewust en syste-

matisch mogelijk moeten verdiepen in de vraag tot welke

consequenties op elk concreet môment het behartigen

der consumentenbelangen voert. Daartoe lijkt het bestaan

van een bureau als hier bedoeld, dat zonodig kan op-

treden naast de vele overheidsbureaux die zich meer, in

het bijzonder met producentenbelangen bezighouden, wël
zeer nuttig.
Ten slotte is het gewenst, dat
de consumenten ook in de

S-ER. eigen vertegenwoordigers
hebben, want ook dit

orgaan – men denke bijv. aan de daar thans in bespre-
king zijnde voorontwerp-instellingswetten – oefent op

de gang van zaken La.v. de schappen een niet onbelang-

rijke invloed uit. De huidige situatie, waarbij onder andere

enige vooraanstaande leden van vrouwenorganisaties

plaatsvervangend lid zijn van de S.-E.R., is ongetwijfeld

een stap in de goede richting, al ware het te hopen, dat

hier het woord ,,plaatsvervangend” binnen afzienbare

tijd niet meer behoeft te worden gebezigd.

De trits ,,centrale instantie voor consumentenbelangen,

Bureau Cönsumptie, consumentenvertegenwoordigers in

de S.-E.R.” eist nog tweeërlei aanvulling.

Ten eerste: willen de consumentenbelangen goed wor-

den behartigd en wil met name een vroegtijdig overleg

tussen schappen en consumenten mogelijk zijn, dan is

het gewenst, dat de vertegenwoordigers der consumentei

in een zo vroeg mogelijk stadium kennis nemen van voor-

genomen maatregelen,
welke de door hen te verdedigen
belangen kunnen raken.

In de meeste gevallen zal dit mogelijk zijn doordat
art. 100
3)
van de Wet op de Bedrijfsorganisatie voor-

schrijft dat in het algemeen ontwerp-verordeningen be-

kend moeten worden gemaakt, dat voorts gelegenheid

moet worden gegeven daartegen bezwaren in te brengen

en dat er in het openbaar over moet worden beraadslaagd

eti beslist. Van dit element van openbaarheid kan dus

zo nodig het centrale consumentenorgaan gebruikmaken,

ni. door met het schapsbestuur in overleg te treden en

indien dit niet tot een gunstig resultaat mocht leiden,

zich tijdigvia het Bureau Consumptie tot de Overheid
te wenden.

Het genoemde artikel behelst echter de bepaling dat,
als dringende redenen daartoe nopen, openbaarmaking

‘) Dit artikel luidt ‘in zijn geheel als volgt:
Tenzij naar zijn oordeel dringende,redenen zich daartegen verzetten, maakt
ht bestuur van een product-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap de ontwer-
pen van verordeningen, welke voor personen, als bedoeld bij artikel 102,
bindende regelen inhouden, op de bij algemene maatregel van bestuur om-
schreven wijze bekend en geeft het gelegenheid daartegen schriftelijk bezwaren
aan hetzelve in te zenden gedurende een mede bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen termijn.
Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, beraad-
slaagten beslist het bestuur van een product., een hoofdbedrijf- of eest bedrijf-
schap over ontwpen van verordeningen in het openbaar.
Verordeningen, waarvan het Ontwerp niet overeenkomstig het eerste lid is be-
kend gemaakt of over welker otitwerp niet in het openbaar is beraadslaagd
of beslist, behoeven de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.

van de ontwerpen en publieke behandeling daarvan

achterwege kunnen blijven. Voor dergelijke gevallen

zou nu o.i. moeten worden vastgelegd, dat de ontwerp-

verordeningen resp. de ontwerp-uitvoeringsbesluiten ver-

trouwelijk moeten worden overgelegd aan het centrale

consumentenorgaan, dat dan indien het dit nodig acht,

verder kan handelen als hierboven geschetst.

Ten tweede: wij spraken van een
centrale
instantie ter

behartiging van de belangen der consumenten. Daar-

mede zal men echter,”daar
, de problemen niet in elke

sector van het bedrijfsleven dezelfde zijn en de leden van

een dergelijke centrale instantie ook zeker niet op alle

gebieden deski.indig kunnen worden geacht, niet kunnen
vQlstaan. Er zal hier èen
specialisatie
nodig zijn, zo niet

naar afzonderlijke bedrijfstakken dan toch zeker naar

bedrijfskolommen of naar groepen van verwante producten.

Men zou zich bijv. kunnen denken dat de centrale in-

stantie speciale commissies instelt voor deze verschillende

gebieden, voôr welke commissies dan branche-deskundi-

gen zouden kunnen worden aangetrokken. Om niet te
veel in details af te dalen willen wij echter hierop niet

verder ingaan. –

Opgemerkt zij nog, dat een zekere specialisatie ook

nodig zal zijn voor het Bureau Consumptie.

21 In het voorgaande werd geschetst wat op de lange

duur de meest gewenste oplossing lijkt. Voorlopig zijn
de consumentenorganisaties echter nog niet voldoende

uitgegroeid om de taak te kunnen vervullen, welke hun

hier werd toegedacht.

In deze situatie is er des te meer reden om de
spoedige

instelling van een Bureau Consunptie te overwegen, zulks

bijv. bij het Ministerie van Economische Zaken, dat wel

het meest centrale economische departemerît kan worden

geacht. Dit bureau zou dan, zolang de consumenten on-

voldoende in staat zijn ‘zelfstandig voor hun rechten op

te komen,, deze taak voor zover nodig mede op zich

kunnen nemen. Voor de betrokken ministers ware het

bestaan van een dergelijk op consumptiegebied deskundig

bureau, dat hen van advies zou kunnen dienen, wel zeer

nuttig; bovendien kan het hun een ruggesteun geven

indien zij tegen eventuele ongewenste strevingen der

schappen zouden moeten ingaan. Zij zouden de im-

portantie van dit bureau kunnen vergroten door zich

in de S.-E.R. en’ bij de schappen mede door de leiders

van dit orgaan te laten vertegenwoordigen.

Men zou voorts aan het Bureau Consumptie een
Com-
missie van Overleg
kunnen verbinden, samengesteld uit

vertegenwoordigers van reeds thans bestaande organi-

saties, welke consumentenbelangen behartigen. Deze

commissie, die het bureau ongetwijfeld op nuttige wijze

van advies zou kunnen dienen, zou dan de voorloopster

kunnen zijn van een latere consumentenorganisatie, als

sub 1 bedoeld. Zouden welliçht in bepaalde gevallen,

naast de leiders van het Bureau Consumptie, ook leden

van deze Commissie van Overleg door de Overheid

kunnen worden aangewezen om haar krachtens art. 91

bij de schappen te vertegenwoordigen? Dit zou in het

bijzonder van belang’ kunnen zijn wanneer het gaat om

de
uitvoering
van verordeningen. Hierbij zal immers her-

haaldelijk blijken, dat er een keuze bestaat tussen, gezien

vanuit het consumentenstandpunt, meer en minder ge-
‘wenste uitvoeringswijzen. Derhalve is het gewenst dat

de vertegenwoordigers der consumenten de gang van

zaken van zo nabij mogelijk kunnen volgen.

‘s-Gravenhage.

Ed. VAN CLEEFF.
W. DRECHSEL, ccon. drs.

134

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Februari 1953

LONDON LETTER

/

Tnevitably, there is only one subject on people’s lips

and in the papers: the gales and the floods. While the

emphasis only a short while ago was on the invasion of
the coast of these islands— and so large a part of Hol-
land – by the forces of King Neptune, it is now shifting

to the wind-ravaged forests and to the snow-covered

areas in the Midiands, Wales and the North. But ever

a wary eye is kept on the flood waters; nôw if defences

are breached, it will not catch people unawares. The land

forces have their mobile column. And if the British

newspapers have tended to feature the British tragedy,

they have presented the far greater tragedy on your

side of the North Sea, too. As on former occasions, help

has been sent from h.ere, albeit it is limited because of

the pressure of the common foe.

But business must go on, even if not quite as usual.

There are two quite distinct schools of thought on

the subject of money. Some people, entering the cavaet

that they are not speaking personally, will teil you that

money is not really scarce, while others with equal con-

viction and sincerity explain all economie phenomena

by a reference to the tightness of money.

Daimlers, the famous car manufacturers, have followed

the lead of the Standard Motor Co. and cut the price of

their cars. Obviously, say the tight-monéy school, because

the demand for cars is drying up. Nonsense, say their

opponents, cars may be piling up in the factories –

and even in fields – but they are all ordered. When the

purchase tax puzzle is resolved in the Budget, the cars

will vanish overnight. But they don ‘t explain why the

Chancellor of the Exchequer should cut the rate of

purchase tax on a luxury article like a car, if the

demand is as high as they make out. And if the public

– probably quite wrongly – thinks that the purchase

tax
011
cars will be cut, it is either wishful thinking,

which will turn to resentment if disappointed, or because

the public – probably quite rightly – is convinced that

the demand for cars is falling off.

Old price

New price

£

£

£
Basic price

……………………1,333

1,333

1,094
/
Purchase tax at 6611,

. ..

742

609
Purchase tax al 33
1
1 % …………..-

370
2.


Total selling price
……………….
075

1,703

1

1,703

Of the £ 372 taken off the price of the Daimler ,,Con-

sort”, £ 133 is due to a reduction in purchase tax, but

approximately £ 191 of the rernaining £ 239 will come

Out of the Chancellor’s pocket because losses reduce

the taxable income earned earlier in the year, or on

another side of the business. Now, it might very well

be that the Chancellor will say that as revenue is losing

£ 324, there is no need for him to cut purchase tax. And

then the advantage will be with those who can shift

trading losses on bar manufacture to other parts of the

business, whereas in new financial years car manufacturers,

pure and simple, will be standing the whole of any cuts

themselves, less, of course, the purchase tax adjustment.
1f— and the argument seems overwhelming – the motor

industry must be kept in being for strategie needs, we

might see some reversal of the decision to spread rear-

mament over a larger number of years. To keep one

part of the aircraft industry at full production, an agree-

ment was reached this week with Government blessing,

whereby aircraft has heen exchanged for Brazilian cotton,

and, of course, the cotton operatives will be kept busy

processing 15,000 tons of raw cotton, which might

eventually find its way into the export markets.

You can argue that the motor position is not conclusive

evidence against the not-so-tight-money adherents. Well,

now that branded petrol is back, why are the petrol

distributors advancing money to garages for renovations

and re-equipment? Why do you get your windscreem

wiped, your water topped up, your tyres blown up, and

everything else – except your bill paid for you – if

the distributors are not a littie worried? So, they’re trying

to attract money from other types of spending, such as

books, holidays or what-not. That’s why they are giving

dusters and brushes away to buyers of branded petrol.

(Memo: remember not to buy the children a 4s 6d jig-saw,

but go and get a gl’on of perl for 4s 6d, ineluding

2s 6d tax, and get a puzzle given free).

When you come to think of t. the Government is not

so sold on this idea of not s-tig’it money. Last week,

they stopped the rationing of sweets. The Opposition

were so taken aback that they forgot to cry about taking

the children’s sweets Out of their mouths. With the end

of rationing, went price control, and the remark, free,
gratis and for nothing, that sweets were not essential.

The sweet shops are busy, but the director of one of the

biggest chocolate makers foresees a cut in to-day’s prices

in say, six months. What’s this my darling daughter, do
T think they’ll give jig-saws away with chocolate? No,

T doubt that, but T do remember when cigarette makers

gave four free fags for every 20 bought, and 1 do remember

when a two-ounce bar of thocolate was increased in

weight to .two-and-a-half ounces and the price kept

unchanged.

By the way, if you come over here for the Coronation

and you have to go to a British dentist, it would be quite

tactless to chat about the tightness of money while

sitting in the chair. 1 prefer my dentists emotionally calm;

besides, I’ve read what the British Dental Association

has said recently. No longer are the dental colleges full

and analysis of income shows the reason. The average

earnings of dentists in the Health Service after deducting
professional expenses is given as follows:

June 1948-March 1949 £ 1,450
April 1949-March 1950 £ 2,200
April 1950-March 1951 £2000
April 1951-March 1952 £ 1,600
October-Decemb:r 1952 £ 750 ) ‘)
‘) including estimated income from £ 1 p iyments made by patients.
‘) Annual rate.

T reckon most of the 9,000 odd dentists are in the tight-

money schQol.

Do you remember that T doubted whetlier eggs would

rise to the prices predicted? Officially, they are stili on

the ration, but outside one of the main London stations,

under the eye of a London policeman, you can buy eggs
openly at the controlled price. There are thousands who

do not buy out of fear either of the police, for buying

rationed goods is as unlawful as selling them, or of

being ,,caught” by the barrow-boys. Buyers of not-so-

fresh eggs could hardly bring them back, though sbme

characters 1 know would do so.

But the not-so-tight money school has some doughty

supporters. The Ministry of Labour statistics can be

prayed in aid. After some fairly wide fluç..tuations in the

earlier part of the year, the number of people employed

in distribution at the end of December was the same as

twelve months previously. That can certainly be evidence

that retail sales are not contracting, though retail sales

18 Februari
1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

135

in this sense are only part of the story. Money can be so

tight that income is covering the necessities from the

shops, leaving nothing over for say cinemas, holidays
or recreation. This is, of course, an extreme argument

but it shows the limitation of the evidence.

The chairman of Woolworths, of chain-storefame,

looks forward to the future with such cÖ’nfidence that

he is straining to get building licenses to extend existing

stores and to acquire new stores. That might very well

bè evidence of the continued rise of the bigger retailing
unit at the expence of the smaller concern, and it might

be evidence of the stability of retail sales.

Just to complicate the money game, there are critics

who say that money is not tight enough. The chairman

of one of the ,,Big Five” banks said that for every £ 1

of credit withdrawn from the private sector, they wcr2

required to extend nearly two pounds of additional

credit to the Government. So it looks as if the critics and

the Budget deficit – now £ 363.2 millions compared

with £ 93.0 millions a year ago —will make moncy tight

even if that is not so already.

The gold and dollar reserves had a useful increase

during January, but 1 think 1 could fairly describe the
improvement as heing like the ini’tial recovery period

after a bad bout of ‘flu. By comparison with what is

past, it is good; by comparison with the road to go, itiS

depressing. And talking of the future, the recent so-

called economic debate on the Commonwealth Confe-

rence was a wash-out – washed out by a discussion of

the measures taken to deal with the flooded and devas-

tated areas.
London, February
13, 1953.

HENRY HAKE.

INGEZONDEN STUK

Electriciteitspolltiek

De heer W. M. Kop te Enschede schrijft ons:

Met zeer veel belangstelling heb ik het artikel in

,,E.-S.B.”van 5 No’eber 1952, van Drs D. Boersma

inzake de nota van de Kamer van Koophandel in s-Gra-

venhage aan de Minister van Economische Zaken gele-
zen. Naar mijn mening ligt het zwaartepunt van de ver-

houding tussen de provincie en de gemeenten elders.

Ik laat hieronder puntsgewijze de hoofdzaken van deze

verhouding volgen:
Het provinciale bedrijf is ten opzichte van de ge-

meente een zuiver
monopolistisch
bedrijf. De gemeente

heeft voor haar distributiebedrijf stroom nodig en
moet
zich wenden tot de provinciale centrale; er is geen keus en

zij
moet
dus ook de haar opgelegde prijzen accepteren.

Een industrieel kan bij te hoge prijzen nog dreigen met

een eigen installatie, maar een gemeente kan dat niet.

Een beroep bij een andere instantie tegen te hoge prijzen

is – zover mij bekend – niet mogelijk.

Een gemeente is dus gedwongen stroom in te ko-

pen bij de provinciale centrale, maar deze heeft als regel

twee tarieven. Eén voor de industrie en één voor de ge-

meenten. Het laatste tarief is hoger dan dat voor de in-

dustrie en ik weet, dat ten minste één van de provinciale
centrales voor de industrie nog een derde contract heeft,

dat nog lager ligt. De provincie
meet dus met twee maten.

Mij is bekend, dat een provinciale centrale stroom

levert aan gemeenten tegen een zodanig tarief, dat bij een

belasting van meer dan 850 kW’voor de meerdere kW’s

een prijs van f 35,— wordt berekend. Is het kWh-ver-

bruik meer dan 400.000, dan wordt de prijs voor de meer

dere kWh 1,8 cent. Hieruit blijkt dus, dat de minimum

kW-prijs f
35,—
is en de minimum kWh-prjs 1,8 cent.
Lager kan de gemeente niet komen.

Het tarief voor de industrie is echter zo, dat reeds

bij een afname van meer dan 200 kW een kW-prjs van

f 30,— bereikt wordt en bij een afname van meer dan

650.000 kWh een kWh-prjs van 1,6 cent.

Hieruit volgt dus wel heel duidelijk, dat de ge

meenten aan hun klanten altijd hogere prijzen moeten

berekenen dan de provinciale centrale,
vooral als men daar-
bij in aanmerking neemt, dat de gemeente bij de mini-

mumprjzen van f35,— en 1,8 cent bovendien nog rente,
afschrjving, onderhoud en bediening vao haar eigen net

moet optellen. Maar zelfs al levert de gemeente tegen de

‘laagste kostprijs, dan nog is de provincie goedkoper en

kan derhalve de gemeente nooit tègen de provincie con-

curreren.
En het merkwaardigste is nu, dat het provin-
ciale bedrijf, dat als
monopolist
de gemeente
hogere prijzen oplegt,
die zelfde gemeente met lagere prijzen bij de

grootverbruikers onderbiedt en als concurrent optreedt.

Wanneer men zich dat alles goed realiseert, dan

is de zinsnede in de nota van de Kamers van Koophandel

aan de Minister zeer aanvechtbaar. Daarin toch wordt

gezegd: ,,Veelvuldig kwamen bij de gemeenten zeer hoge

winsten voor,
zodat
hier en daar de provinciale tarieven

voor het grootverbruik lager konden zijn dan die der ge-

meenten, ondanks de veel hogere distributiekosten der

provincie”. Hier begint men de gemeenten te beschul-

digen van het maken van grote winsten en neemt men aan,

dat
daardoor
de tarieven te hoog zijn. Het is duidelijk,

dat de gemeente, die door het provinciale bedrijf
e-
dwongen
wordt tegen
hogere prijzen dan voor de industrie
gelden,
in te kopen,
niet in staat is grootverbruikers tegen

lagere prijzen te leveren zonder verlies te lijden. Er blijkt

nu wel duidelijk, wat de oorzaak van de hoge
gemeente-
lijke
tarieven is.

Tot welke onbillijkheden deze verkooppolitiek

voert,’ blijkt uit het volgende voorbeeld: een gemeente,

koopt in met een maximum van 4.000 kW en een omzet

van 12 millioen kWh; in dat geval is de laagste kW-prijs

f35.— en de laagste kWh-prjs 1,8 cent. Komt er in zulk een

gemeente een afnemer met een maximum van 350 kW

en een afnme van ca 875.000 kWh, dan onderbiedt de
provinciale centrale de gemeente met kW-prijzen van

f 30,— en kWh-prjzen van 1,6 cent. Dergelijke gevallen

komen inderdaad en
meermalen
voor.

Het gevolg van deze prijspolitiek is:

le dat een belangrijk kleinere afnemer dan de gemeente

in het verzorgingsgebied van de gemeente door de

provincie een prijs wordt aangeboden, die lager ligt

dan de gemeente zelf moet betalen;

2e dat op deze wijze de provinciale centrale de gemeente

onderbiedt en dat nog wel, nadat zij zelf de gemeente

hogere prijzen heeft opgelegd; en zij kan dat doen,

•omdat zij een zuiver monopolistische positie in-
neemt;

3e dat de provinciale centrale de gemeente de kans ont-

neemt om haar bedrijf uit te breiden door industrie-

klanten aan te trekken met alle financiële gevolgen
van dien; de enige kans op expansie is dan gelegen

in een stijgifig van het verbruik der lichtklanten en

der kleinkrachtverbruikers.

Een zelfde soort gedragslijn wordt gevolgd met be-

trekking tot het berekenen van de kolentoeslag. De cen-

trales brengen de gemeenten de kolentoeslag in rekening

136

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
Februari 1953

volgens een bpaalde formule en de gemeenten hebben

deze berekening te aanvaarden.

In de kolenclausule nu komt de factor
0,8
voor
maar het

is
wel merkwaardig, dat de centrale – die de factor 0,8 met

de andere factoren aan de gemeenten oplegt – deze kolen-

toeslag als tariefsfactor hanteert en zelf kleinere factoren

dan 0,8 toepast.
Dat kan een zeer belangrijke, stroom-

prijsverlaging betekenen, want momenteel bestaat voor

het grootverbruik de gemiddelde kWh-prjs voor
60

pCt uit kolenkosten.

9. En dan is er nog het nachtstroomprobleem. Over

het algemeen is de gemeente een klant met veel bedrijfs-

uren, omdat een gemeente ooc des nachts, Zaterdagsmid-

dags en Zondags stroom afneemt. Maar er zijn provin-

ciale centrales, die weigeren om de gemeente ten behoeve

van de industrie nachtstroom te leveren tegen een ge-

reduceerde prijs. Daartegenover staat een regeling,

waarbij zij voor heetwaterapparaten en bakkersovens

stroom levert tegen een lage prijs, mits de gemeente deze

met een kleine opslag – overigens ontoereikend – door-

levert. De consequentie hiervan is, dat de eerste de beste
boilerklant de’nachtstroom voor
4,5
cent krijgt, maar een

grootindustrie met een belangrijk hogere afname niet

en dus voor de nachtstroom zijn normale kWh-prijs,

verhoogd met de kolenclausule, moet betalen.

Als men zich dat alles goed realiseert, dan vraagt men

zich af, waarom de Kamers van Koophandel zich zo

hevig interesseren voor de kostprjzen van de gemeente-

lijke electriciteitsbedrijven en niet spreken over die van

de provinciale bedrijven. Als men dan verder bedenkt, dat

de prijzen, die de provinciale centrale aan de gemeenten

berekent, soms
15
pCt hoger liggen dan die, welke zij aan

de industriële afnemers in rekening brengt en wij nemen

verder aan, dat de centrales de industrie tegen kostprijs

leveren, dan zou het – op het voetspoor van de redene-

ring der Kamers van Koophandel doorgaande – de ge-

meentelijke bedrijven ten zeerste interesseren, wat er met

de winst op de leveringen aan de gemeentebedrijven ge-

beurt.

De hier gesignaleerde prjspolitiek behoeft ernstig her-

ziening. Ik kan dan ook geheel instemmen met het stand-

punt van Drs Boersma, nl. dat de Kamers van Koop-

handel zich voor het karretje van de provincie hebben

laten spannen. Maar wellicht leidt het indienen van ge-

noemde nota tot een nader onderzoek van de boven-

geschetste verhoudingen en tot een verbetering er van.

Op deze wijze zou de nota toch een goede uitwerking

hebben gehad.

Naschr?ft.

Wanneer de heer Kop een lans breekt voor verbetering

der stroomtarieven van provincies aan distribuerende

gemeenten, is zulks zijn goed recht. Wij kunnen hiermede
onze adhaesie betuigen, omdat ook de Kamers van Koop-

handel een prijsgelijkheid op basis van de kostprijs voor-

staan zonder differentiatie voor verbruikstoepassing
1).

Het protest van de heer K. richt zich echter direct tot
1e Overheid en niet tot de Kamers van Koophandel.

De Kamers van Koophandel zijn van mening, dat pri-

mair de gemeentelijke winstonttrekkingen moeten ver-
vallen, ook die van de gemeenten, die stroom inkopen.

Deze gemeenten staan, zolang deze winstonttrekkingen

plaatsvinden en zij blijk geven van een andere opvatting

van de exploitatie hunner bedrijven dan de provincie,

‘)
Het adres bedoelt hiermede differentiatie naar het doel, waarvoor de Stroom
door de afnemer wordt gebruikt. Het is dus geen ,,slip of the pen”, gelijk de heer
Boersma in zijn naschrift in dit blad van 24 December 1952 meent.

zwak in hun verzoek om verlaging van de tarieven, waar-

tegen zij stroom van de provincie betrekken.

Zou de heer Kop menen, dat onze electriciteitsvoor-

ziening er beter voor gestaan zou hebben als alle dis-

tribuerende gemeenten afhankelijk geweest waren van

stroomopwekkende gemeenten? Huldigen deze laatste

bij hun verkoop van stroom aan distribuerende gemeen-

ten niet ook het principe, dat zij hierop winst mogen

maken en zijn zij dan ook niet de provincies voorgegaan

in de tariefstelling van stroom voor distribuerende ge-

meenten?

Het artikel van de heer Kop is een onderstreping van het

betoog der Kamers, dat de prjspolitiek ernstig herzie-

ning behoeft; het belicht echter een tarieven-tweespalt

op ander terrein en met andere strekking dan het onder

havige adres, dat uitsluitend de bedoeling heeft gehad,

de belangen van handel en industrie te dienen en niet

om het provinciaal bëleid te verdedigen.

‘s-Gravenhage.

J. G.
DE GROOT, econ. drs.

Naschrij’t.

Het betoog van de heer Kop raakt het mijne slechts

zeer zijdelings en in zoverre is er weinig aanleiding tot

een wederwoord. Alleen heb ik niet beweerd, zoals de

heer Kop veronderstelt, dat de Kamers van Koophandel

zich voor het karretje van de provincies hebben laten

spannen. Het ging de Kamers van Koophandel om de

verbruikersbelangen.

Of de provincies in ongunstige zin gebruik maken van

hun monopoliepositie tegenover de gemeentelijke dis-

tributiebedrijven, kan ik als buitenstaander niet be-

oordelen. Dat een distributiebedrijf
15
pCt meer moet

betalen dan de industrie, zegt in dit verband niets, om-
dat zowel de tarieven voor de industrie als die voor de

distributiebedrijven afhankelijk zijn van de plaats, die

beide innemen in het debietsdiagram yan het provin-

ciale bedrijf en die plaats kan geheel verschillend zijn.

Iets anders is, dat de tariefsvorm van f
35
per kW boven

de
850
kW en
1,8
cent per kWh boven de
400.000
kWh

voor een distributiebedrijf als onjuist moet worden

gequalificeerd. Een dergelijk tarief heeft ten gevolge, dat

het distributiebedrijf bepaalde afnemers zal moeten wei-

geren, ook al benadeelt het daarmede het productie- en

distributiebedrijf als geheel gezien. Hier is echter een

oplossing voor, een tarief nI. dat permanent in overeen-

stemming blijft met de plaats van het debietsdiagram van

het distributiebedrijf in dat van het productiebedrjf.

Eerst wanneer het productiebedrjf een dergelijk tarief

niet zou willen toestaan zou kunnen worden gezegd, dat

het gebruik maakt van zijn positie als monopolist.

Leiden.

D. BOERSMA, cc. drs.

AANTEKENING

De Kwartaalindices van Nederland
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

In vele opzichten is de gebruikelijke conjtmctuur-

berichtgeving onbevredigend. In de berichten beperkt

men zich meestal tot het geven van een globale, kwali-

tatieve beschrijving van de veranderingen die zich in het

recente verleden hebben voorgedaan en schenkt men

zeer weinig aandacht aan de onderliggende tendenties

waarvan de kennis ons juist kan doen realiseren of de

opgetreden veranderingen wat richting en grootte betreft

,,normaal” •zijn te noemen ôf dat blijkbaar bijzondere

18 Februari 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

137

factoren werkzaam zijn geweest. In dit laatste geval

dienen deze factoren te worden opgespoord en de

grootte van hun invloed te worden vastgesteld. Slechts

een op deze wijze verkregen inzicht in het werkelijk eco-

nomisch gebeuren kan de mogelijkheid openen tot het

doen van voorspellingen. Dat dit laatste, dus de mogelijk-

heid tot prognose, een van de belangrjkte doeleinden

van de analyse is nemen wij hierbij als vanzelfsprekend

aan.

Voor de Verenigde Staten van Amerika moet een

methode als hierboven aangeduid kunnen slagen. Het

statistisch materiaal is in de gewenste vorm voorhanden,
het gebied is nagenoeg zelfgenoegzaam en velerlei reeds

gedane onderzoekingen geven hun steun aan de onder-

zoeker die zich op dit terrein begeeft. Het N.E.I. stelt
sinds enige tijd voor een aantal grote ondernemingen

in Nederland een conjunctuurbericht van de Verenigde

Staten op, waarbij van moderne methoden gebruik wordt

gemaakt en aan het prognose-element een belangrijke

plaats woTdt ingeruimd.

Het ligt in het voornemen zulks evenzeer voor Neder-

land te gaan doen. In de uitvoering van dit voornemen

zijn enkele phasen te onderscheiden.

De publicatie van het materiaal dat in de toekomst

zal dienen als het grondmateriaal voor het verder onder-

zoek doch dat in eerste instantie een veel wijder doel

dient. Dit doel is nl. om enerzijds een ieder die geïnte-

resseerd is in het wel en wee van Nederland een inzicht te

geven in de veranderingen die er in de belangrijkste econo-
mische grootheden optreden, anderzijds een ieder die actief

daaraan op enigszins grotere schaal deelneemt, de ge-

legenheid te bieden de otwikke1ing op zijn gebied te

vergelijken met die op hetzelfde gebied in geheel Neder-

land. We denken daarbij niet slechts aan industrieën en

handels- en verkeersondernemingen e.d. doch tevens aan

besturen van gemeenten en andere openbare lichamen

die bevolkingsgroei, stand van de werkgelegenheid,

industriële activiteit enz. in hun rayon aan die van het

Rijk willen toetsen.

In het algemeen beogen de kwartaalindices dus aan

een ieder die zich voor het economisch leven in Neder-

land interesseert snelle informatie te verschaffen over de

orde van grootte van bepaalde verschijnselen en groot-

heden. De wijze van publicatie, nI. in de vorm van één

enkel papier met de belangrijkste grootheden gedurende

een reeks kwartalen, is er op gericht met de minste

kosten een maximum nut te verschaffen.
Daarna zal worden getracht relevante gegevens van het

bedrijfsleven in het onderzoek te betrekken, welke ge-

gevens uiteraard het bedrijfsgeheim niet mogen schaden.

Het sluitstuk zou dan bestaan uit het leggen van een

betrouwbaar wetenschappelijk fundament voor de voor-
spellingen op langere termijn, enerzijds steunend op een

voldoende lange reeks gegevens, anderzijds aangevuld

en geverifieerd door de van het bedrijfsleven verkregen

informatie. De vorm waarin deze analyse geschiedt zal

in principe gelijk zijn aan die voor de Verenigde Staten.

Met de publicatie van de Kwartaalindices van Neder-

land no 1 is thans een begin gemaakt met de eerste phase.

De hierin vermelde gegevens zijn nauwkeurig geselecteerd

uit de, ook in de huidige vorm, voor velen nog te uitge-

breide en te weinig overzichtelijke statistieken van het

Centraal Bureau voor de Statistiek. De grondreeksen (vet

gedrukt) zullen in de eerste plaats het object vormen van

de latere onderzoekingen, terwijl de overige reeksen
dienen om een nadere detaillering te geven van deze

grondreeksen. Deze detaillering werd doorgevoerd in-
dien en voor zover uit de praktijk van het N.E.I. is ge-

bleken dat vermelding zinvol was en op prijs werd ge-

steld. Vermeld
zij
dat een deel van de ervaringen op dit

punt is opgedaan bij de publicatie van de kwartaalindices

voor de gemeenten Amersfoort, Haarlem, Delft en Bergen,

welke op aanzienlijke schaal, ook onder het bedrijfsleven

in deze gemeenten, worden verspreid.

Een eerste exemplaar van deze kwartaalindices is in

dit nummer bijgesloten.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

De geldmarkt was gedurende de verslagweek vrij krap.

Dit kwam vooral tot uiting in de marktdisconto’s voor

schatkistpapier; alle termijnen tussen 2 en 12 maanden

werden nl. op of slechts
1
/
16
pCt beneden de officiële afgifte-

prijs voor jaarspapier (1 pCt) verhandeld. Het feit, dat

thans de hoeveelheid vervallend papier – die in de sinds

de jaarsultimo verstreken periode groot was – begint

af te nemen, zal hierbij een rol hebben gespeeld. Z6 ver,

dat de geidgevers op grote schaal cali moesten opzeggen,

kwam het intussen niet; de callgeldnotering bleef dan

ook op het minimum van 4 pCt gehandhaafd. De week-

staat van De Nederlandsche Bank per 9 Februari wees

nog eerder verruimende dan verkrappende factoren aan;

zo verbeterde de goud- en deviezenvoorraad t.o.v. de week

tevoren met f48 mln, terwijl de chartale circulatie met

f43 mln terugliep.

De kapitaalmarkt.

Hoewel in iets geringer mate dan de vorige week, bleef

de aandelenmarkt gedurende de verslagweek vast ge-

stemd. Vooral de aanhoudende koersstijging voor Indo-

nesische fondsen, die op grond van de economische

situatie van dat land niet geheel valt te verklaren, trok

de aandacht.

In het jongste jaarverslag van de Amsterdamsche/In-

cassobank wordt nog eens een lans gebroken voor maat-

regelen, welke tot verruiming van het aanbod van risico-

dragend kapitaal kunnen leiden. In dit verband wordt

o.a. belastingvrij sparen voor particulieren genoemd, ter-

wijl voorts wordt gesteld, dat er verschillende mogelijk-
heden zijn om risicodragende belegging voor institutio-

nele beleggers te bevorderen. Of van overheidswege

binnen afzienbare tijd ingrijpende maatregelen op dit

terrein te verwachten zijn, staat inmiddels te bezien. De

plannen tot belastingverlaging, die althans tot voor kort

in overweging waren, hielden vrijwel geen verlichting in

van de fiscale druk op particulieren. De Minister van

Financiën heeft er thans nog eens nadrukkelijk op ge-

wezen, dat z.i. bij voorrang in aanmerking komen die

belastingmaatregelen, die een verhoudingsgewijs zo klein

mogelijke inbreuk op een ,,sociaal rechtvaardige” verde-

ling van lasten maken. Wat betreft de belastingvermin-

dering voor het bedrijfsleven, heeft de Minister zich voorts

in weinig gunstige zin uitgelaten over de wenselijkheid,
een primair dividend van vennootschapsbelasting vrij te

stellen. Afgezien van de vraag in hoeverre in verband met

de financiering door het Rijk van de rampschade de voor

genomen belastingverlaging (waartegen toch al oppositie

bestond) doorgang zal vinden, lijkt er derhalve weinig

kans op te bestaan, dat de fiscale discriminatie, die er

sinds de oorlog tegen eigendom en vorming van particu-

138

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Februari 1953
her vermogen heeft plaatsgevonden, zal worden verzacht.

Op de obligatiemarkt hadden de voortdurende geruch-

ten van een komende staatslening, zoals uit onderstaande

cijfers blijkt, geen drukkend effect op de koersen. De 3

pCt staatslening
1951,
die indertijd op een weinig gelukkig

moment werd uitgegeven, kon zelfs voor het eerst sinds
haar emissie de paristand bereiken.

6 Febr. 1953 13 Febr. 1953
Aand. indexeijfers. Algemeen
……………………………

146,4

147,2
Industrie
………………………………
207,2

207,7
Scheepvaart

…………………………
160,9

160,7
Banken
…………………………………
135,2

135,6
Indon.

aand
……………………….
47,7

48,7

Aandelen.
AK.0.

……………………………..
….
169
1
4
e

165%
Philips

…………………………………
162 162
Unilever

………………………………
185
185’4
11AL
………………………………….
139
1
,
141
1
/.
Amsterd

Rubber

…………………
87 93
1
/
1

H
.V.A
… ……………………………….
96%
103
Kon

Petroleum

……………………
314
313
1
p2

Staatsfondsen.
2%

pCt

N.W.S.

……………………
78’/4
78%
3-3%

pCt

1947

………… . …………..
95fir,
95%
3

pCt

Invest.

cert.

………………
95
15
1ie
95,51,
0

3% pCt 1951
99
1
/10;

100
3

pCt

Dollarlening

…………………
94% 94%

Diverse
obligaties.
3
1
/2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
99%
991/s
3
1
/2

pCt

Bataafsche

Petr.

………
.
997/
99%

pCt

Philips

1948

………………
9914
99
3

3
1
/a pCt Westl. Hyp. Bank
9658
95%

J. C. EREZ]ST

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES

Feitelijke en rechtsbetrekkingen in het internationale

handeisverkeer.
Openbare les gegeven bij de aanvang

van zijn colleges als privaat-docent in het recht van

de handelsverdragen aan de Rij ksuniversiteit te

Utrecht door Dr J. L. F. van Essen. J. B. Wolters,

Groningen 1952, 21 blz., f 1,25.

100
bedrijfseconomische
problemen, balansbeoordelingen

en bedrijfscalculaties,
door A. F. A. Cheizoo en

Ph. C. Stubenrouch. J. B. Wolters, Groningen 1952,

113 blz., f2,90.

Stamrechten.
De fiscale gevolgen van de overdracht van

een bedrijf of beroep, geheel of gedeeltelijk tegen een

contraprestatie in de vorm van een lijfrente of een

ander stamrecht, door J. L. van Hedel. L. J. Veen’s

Uitgevers Mij N.V., Amsterdam 1952, 92 blz., f6,90.

Leidse we vers onder gaslicht.
Uitgeverij G. van Reemst,

Amsterdam 1952, 95 blz., f4,75.

Voortgezet elementair leerboek der economie,
door Prof.

Dr H. M. H. A. van der Valk. 5e herziene druk,

G. W. van der Wiel & Co, Arnhem 1952,252 blz., f8,90

De ongeschoolde arbeider.
Een sociologische analyse,

door Dr J. Haveman. Van Gorcum, Assen 1952,

224 blz., f8,50.

Politieke partij en parlementair stelsel.
Nederlands Ge-

sprek Centrum, Publ. nr 6, N.V. Van Stockum &

Zn, Den Haag, 27 blz., f 1,50.

Ontwerp genormaliseerde methode van iverkclassij’icatie;

deel T: gezichtspunten; deel II: graderingsschema’s,
f2,25.

Ontwerp genormaliseerde methode van werkclassificatie;

deel III: voorbeelden van beschrijving en gradering.

Uitgeverij Wahtman, Delft 1952, f 5,25.

Enige beschouwingen over oude en nieuwe geld- en bank-
politiek,
rede door Dr G. M. Verrijn Stuart. Erven

F. Bohn NV., Haarlem 1952, 44 blz., f1,50.

Beknopte encyclopaedie der accountantscontrôle,
onder

redactie van Prof. Dr A. Mey en A. F. Tempelaar.

Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht
1952, 231 blz., fl6,50.

Vadeinecum van een aantal marktanalytische gegevens

van de ,,afgeronde” provincie Noord-Holland.
Uit-

gave van het Centraal Bureau voor Courantenpu-

bhiciteit van de Nederlandse Dagbladpers, ‘s-Gra-

venhage, 18 blz., f2,50.

Van klassieke naar moderne
bedrijfs-administratie,
door

L. C. C. M. van Riel. P. NoordhoffN.V., Groniygen

1952, 391 blz., f9,75.

Landbouw en publiekrech teljke bedrijfsorganisatie,
door

Dr W. Rip. H. Veenman & Zn, Wageningen 1952,

272 blz., f 7,40.

Enkele beschouwingen omtrent de functies en het arbeids-

terrein van de openbare accountant in Nederland.

Openbare les gegeven bij het aanvaarden van het

ambt van lector aan de Rijksuniversiteit te Gionin-

gen, door G. Diephuis. J. B. ‘Wolters, Groningen

1952, 22 blz., f 1,25.

Wenken voor sprekers en voor schrijvers bij voordrachten

en publicaties op wetenschappelijk en technisch ge-

bied.
D. B. Centen’s Uitgevers Mij, Amsterdam 1952,

32 blz., f0,95.

De Nederlandse industrie.
Adresboek Nederlandse fa-

brikanten 1953. N. V. Sijthoff’s Uitgevers Mij N.V.,

Leiden, 1.151 blz., f29,50.

Organisatie-methoden en efficiëntie-contrôle in Ameri-

kaanse bedrijven.
Contactgroep Opvoering Produc-

tiviteit 1953, 70 blz., f1,75.

Wahrheit und Wahrscheinlichkeit in der Statistik,
door

H. Meltzer. Wirtschaftshochschule, Mannheim 1952,

39 blz., f1,75.

Zur Methode der politischen Ökonomie,
door Prof. Dr

F. Behrens. Akademie Verlag, Berlin 1952, 71 blz.,
f3,70.

L’écononiie mondiale du milieu du XXnie siècle,
door

Jean Chardonnet. Nouvelle éd. revue. Cette nouvelle
édition comporte notamment l’évolution économique

des Etats-Unis, de l’U.S.S.R. et de la Chine depuis
1950, f10,25.

Economic dynamics.
An introduction, door J. W. Baumol.

MacMillan Company, New York 1952, 254 blz.,

f23,60.

Towards a dynamic economics.
Some recent developments

of economie theory and their application to policy,

door R. F. Harrod. MacMillan & Co Ltd, London

1952, 169 blz., f5,95.

On the theory of economic policy,
door J. Tinbergen.

North-Holland Publishing Company, Amsterdam

1952, 78 blz., f6,50.

The propensity to inonopolize,
door L. J. Zimmerman.

North-Holland Publishing Company, Amsterdam

1952, 100 blz., f7,50.

Welfare and competition.
The economics of a fully em-

ployed economy, door Tibor Scitovsky. Allen &

Unwin Ltd, London’1952, 457 blz., f15,75.

• Readings in monetary theory,
selected by a committee

of the American economie association. Allen &

Unwin Ltd, London 1952, 514 blz., f 18,90.

The theory of price,
door George J. Stigler. 2nd rev. ed.

MacMillan Company, New York 1952, 310 blz.,

f 17,65. • *

Interregional and inte,’national trade,
door Bertil Ohlin.

Harvard University Press, Cambridge 1952, 617 blz.,

f26,40.

ISCHE BERICHTEN

139

ST-NEDERLAND.
uw enz., v6ér de overstroming.

Totaal
Totaal vermogen
Motorrijtuigen 1 Aug. 1952

1 Jan. 1947

inkomen 1946 Personenauto’s
Vrachtauto’s
53
(x f1.000)
(x f1.000)

4.723
16.050
138
114
19.042
54.037
439
233
40.553 71.043
722
350 18.344
58.030
397
213 6:536
25.528
163
51
18.154
61.627
482
218 6.275
16.306-
132
62
1.558
3.588
40
10
22.816
64.808.
549
346
11.810
35.550
350 228
29.163
84.936
789
672
39.602
79.139
836
771
65.263
114.955.
1.187
600
91.623
.
209.120
1.729
1.137
29.978
84.678
477
411

14.228
32.732
.

202
254
419.668
1.012.127 8.632
5.670

543.409
1.404.997


11.823
7.583

77,2 72,0
73,0
74,8

7,1
7,7
6,8
9,3 5,4
5,6,
5,0
7,0

Oppervlakte cultuurgrond (ha), Mei 1952 Direct getroffen
Land-
Landbouwwerktuigen, Dec. 1950
waaronder

infop
gemeenlen
5

bo
bedrijven,
Totaal
tuinland
M
Maai-
Do s-
Karren

totaal
w.o.boom-
Dec. 1950
bouwlaisd
grasland
trekeorrs
machines
wa
e
ns

mcies

West-Zeeuws-Vlaanderen
208
3.400 2.693
605
123
21
k79
14
9
465
Oost-Zeeuws-Vlaanderen
1.032 14.227 10.957
2.864
564
213
193
42
175
1.925
511
5.181
3.345
1.645
236
133
68
1
21
572
Walcheren

…………….
..
1.577 14.657
10.047
2.724 2.187
1.446
459
23 .

42
1.260
Noord-Beveland
430 6.956
6.08
676
253
139
180
31
22
571
Zuid-Beveland

……..
. .
….

Schouwen-Duiveland
1.509
16.452 11.972
3.484
1.068 384
269
16
180
2.120
1.214
7.095 4.633
1.603 885
73
82
9
28
1.100
Tholen

………………….
Sint Philipsland

……….

87
1.727
1.401
219
111
26
29
4
10
199
Goeree-Overflakkee
3.090
19.436
12.848
3.469 3.138
77
350
.

23
63
1.547
Voorne, Putten, Rozenburg
892 13.119
6.969 5.595 590
146
236
19
33
1.309
2.063
22.081
15.278
5.248
1.855 1.268
647
51
196 2.551
8.061
3.464
2.506
2.127 294
436
7
56 1.026
Eiland van Dordrecht
360
4.603
2.714
1.561 359
155
124
11
22
516

Hoekache Waard

………..
tJsselmonde

……………1.449

Noord-West-Brabant
4.726
54.807 34.274
17.543
3.157
1.091
936
102
575
7.595
814
9.496
562
8.823
144
95
38
3


3
1.284
Albiasserwaard

………….
Krimpenerwaard
507
1

5.109
69
5.025
28
20
15

1
590

Totaal

…………….
20.469
206.407
127.294
63.590
16.825
5.581
4.141 356
1.436
24.630

Rampgebied

Zuid-West-Ne-
29.636 297.373
185.811
90.870 23.035
9.228
5.851 543 1.988
36.015
Direct getroffen gemeenten in
derland

.
……………..

pCt van rampgebied
69,1
69,4
68,5
70,0
73,1
60,5 70,8
65,6 72,2
68,4

En pCt van Nederland:
gehele rampgebied
10,5
12,7
20,1
7,0
17,4 13,7
23,9
45,1
7,2
9,1

direct getroffen gemeenten
7,3
8,8 13,7
4,9
12,7
8,3
16,9
29,6
5,2
6,2
Jiron:

TABEL III.

Veestapel, Mei of December 1952
Geoogste hoeveelheid (in tonnen), 1952
Runderen Land-
Direct getroffen gemeenten
in/op
Co
S
wo.
Var-
bouw-
Scha-
Kip-
Tarwe Gerst
Vlas
aai1
Suiker-
Uien
vreuI
Totaal
melk-
kent
paar-
pen pen
appelen
ielen
ten
koeien

1.845
2.665
1.835
3.699
19.738
180
1.347 1.844
402
673
385
136
3.429 6.802 6.890 6.714 20.037 75.380
3.243
3.326 9.935
2.022
3.739
2.218
288
25.303
1.855
1.851
1.962
10.453
27.115
105
1.152
3.493 1.434
1.024
694
597
13.267
5.399
4.878
4.761
44.201
76.440
12.957
2.699
6.728
1.733
2.768
1.437
1.705 17.848
4.253
4.752
4.572
29.620
62.928
2.115
1.053
2.378
522
806
636
612
8.475 9.583
7.645 5.237
42.551
96.316
5.499
2.696
10.632
2.867
2.858
1.780
1.793
29.215
2.523 2.307
1.733
29173
44.703
7.403 874
4.265
1.491
1.623
727 1.198
11.882

Weat-Zeeuws-Vlaanaeren

……………

$irst

Philipsland

…….
………….

948 870 887 6.975
13.104
100 319
498
117
127 153
378
3.662

Dost-Zeeuws-Vlaanderers

…………..

tholen

…………………………

8.240
4.090
5.992
102.087
117.525
47.768 3.779
9.426
2.132
5.153
1.558 146
46.338

Walcheren

………………………..
Euid-Beveland

……………………

5.391
2.750 2.560
38.470
48.860
2.223

1.875
12.539
7.320 2.859
1.449
1.831
30.332

woord-Beveland

………………….
chouwen-Duiveland

…………….

10.852
6.681
9.513
101.577
151.646
743
3.545
11.851
5.550
4.527
1.655 1.175 56.271
2.212

..

1.578
988
18.820
29.084
746 935 5.950
3.278
4.027
806
789
16.435

5oeree-Overflakkee ………………..
Voorne, Putten, Rozenburg

…………

1.571
1.035 1.957
14.224
28.616
1.122
471
2.970
1.418 1.878
404
322
9.785

[-Ioeksche

Waard …………………
[Jsselmonde

……………………..

Nl oord-West-Brabant

…………..
15.881
21.425
123.363
286.248
9.356
6.050
44.484
17.801
15.352
6.048
1.916
106.863
Eiland van Dordrecht

……………..
17
..249
312
229
233 1.345
5.161

121
17.599 10.735
10.781
651
1.231
16.962
Alblasserwaard

…………………
Krimpenerwaard
32
1

13

340
172

8
10.835
6.818
17.879
232
984
23.531

.

13.340

64.115
70.369
587.735
j

1.083.036
93.560
30.250
155.427
65.640 76.074 20.833
15.101
419.598

t
.ampgebied Zuid-West-Nederland

..
103.547
103.226
747.182
1.487.509 107.587
49.962
228.401
92.236
116.303
31.636 22.302
6183.605
Direct getroffen gemeenten in pCt

Totaal

…………………….79.067

69,8
61,9 68,2
78,7
72,8
87,0
60,5
68,1
71,2 65,4
65,9 67.7
61,4
van rampgebied

……………….

[n pCt van Nederland:
gehele rampgebied

…………
..34,6
43,2
54,3
22,6
53,3
77,8
48,3 8,4 6.2
5,1
13,1
5,8
4,4
direct getroffen gemeenten

………
24,2
26,8 37,0
17,8
38,8
67,6 29,2
5,7
4,4
3,4
8,6
3,9
2,7
Bron:
C
.
B
.
S.

Voor tienduizenden werkers

.

uit honderden bedrijven

werden de pensioenen
bij Amst/even ondergebracht.

Adviezen worden

gaarne verstrekt door

N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING – N. Spiegelstraatl7 te Amsterdam Tel. 63272

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste oosten in duizenden rupiab’s)

0
o
d

0


Data
D
2
2
a
,8
.0

o
o8a
>
u
8og
oau
.0
).

31Dec.

1952
1.099.744
674.374
223.811
725.738 4.555.028
7 Jan.

1953
1.099.744 689.565 220.103
585.061
4.907.988
14 Jan.

1953
986.182 577.237 281.732
617.481 5.109.197
21 Jan.

1953
967.253
550.452 294.943
709.822
5.119.284
28 Jan.

1953
967.252
591.492
149.677
739.146
5.193.096
4 Febr.

1953
967.252 604.984
160.948
620.561
5.054.280

Rekening courant
o
o,
saldi

Data
.0
.xo

0

0ua
te

te

••j4

1
0.-o’
0
.
0
2
.
p.
1Fi.0I
.0
>

31 Dec.

1952
4.007.916 873.872

496.307
1.218.194
7 Jan.

1953
4.164.766
889.257

496.307
1.245.209
14 Jan.

1953
4.186.190
744.757

496.307
1.374.461
21 Jan.

1953


4.211.892
806.819

496.307
1.408.273
28 Jan.

1953
4.181.945
720.636

496.307
1.429.118
4 Febr.

1953
4.253.090
831.964

496.307
1.560.966

Muntbijettencirculatie per 31 Dec. Rp. 319.157.132,-
MuntbiljettencirCulatiø per 7 Jan. Rp. 320.347.921,50
Muntbiljettencirculatie per 14 Jan. Rp. 320.245.154.-
Muntbiljettencirculatie per 21 Jan. Rp. 319.395.293,50
Muztbiliettencirculatiö per 28 Jan. Rp. 318.260.141.-
Muntbiljettencirculatie per 4 Febr. Rp. 32 1.284.054,-

ZENDT Uw opdrachten

TIJDIG in

(EMIT -.
/

f
l(

DYNAMOS, M OTOREN, INSTALLATIES

11a11,&uzd

*

R
am pes4’ttds

Staterilaan 81

G 1 R 0

‘s-Gravenhage
9515

r — — -u—- ——

Auteur