Ga direct naar de content

Duitsland als spil van economische activiteit

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 7 1994

….

Duitsland als spil van
economische activiteit
M.M.G. Fase en G.]. de Bondt*

D

uitsland is de economische zwaargewicht van Europa. De hereniging van Oost
en West heeft die positie nog versterkt. In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre
de economische en monetaire ontwikkeling in Duitsland bepalend is voor de
ontwikkeling in andere landen. Tevens wordt de leidende rol van Duitsland
vergeleken met die van de Verenigde Staten en Japan.

Duitsland ontleent zijn rol van economisch en monetair plechtanker aan zijn economische betekenis en
de geloofwaardigheid van zijn monetaire beleid. Het
grote economische belang van de Duitse economie
voor de Nederlandse volkshuishouding behoeft nauwelijks toelichting en is talloze keren overvloedig gedocumenteerd1. Echter de draagwijdte van deze spilfunctie overstijgt Nederland. Ook andere landen
binnen en buiten Europa ondervinden de economische invloed van Duitsland. Dit wordt nog versterkt
door het Duitse monetaire beleid dat voor vele andere Europese landen als richtsnoer dient voor hun eigen monetaire beleid.
In dit artikel staat de vraag centraal of deze leidende rol van de Duitse economie zich laat preciseren in kwantitatieve termen. Kern is de vraag of
Duitsland fungeert als locomotief voor de ontwikkeling elders, dat wil zeggen of de economische en monetaire ontwikkeling in dit land voorloopt op die van
andere landen. Hierbij wordt met name gekeken
naar de andere landen van de Europese Unie en economische grootmachten als Japan en de Verenigde
Staten.
De beantwoording van deze vragen is interessant
voor zowel marktparticipanten als beleidsmakers bij
de vorming van hun verwachtingen. Deze winnen
immers aan gewicht indien en voor zover het historisch beloop van bij voorbeeld de inflatie of de rente
in Duitsland informatie bevat over het toekomstige
beloop van inflatie of rente in enig ander land.
De opzet van dit artikel is als volgt. Na een korte
beschrijving van de gevolgde methode van analyse
en de gebruikte cijferreeksen worden de uitkomsten
van uitgevoerde causaliteitstoetsen besproken. Hierbij staan de voortrekkersrol van Duitsland binnen Europa en de rol van Duitsland ten opzichte van Japan
en de VS centraal. Er worden zowel uitkomsten over
de gehele steekproefperiode als over twee deelperioden gepresenteerd. Hierna wordt ingegaan op de robuustheid van de uitkomsten voor seizoencorrectie.
De eigen resultaten worden vervolgens vergeleken
met de uitkomsten van enkele andere onderzoekin-

gen uit de empirische literatuur. Afgesloten wordt
met samenvattende conclusies.

Methode en data
Om de economische voortrekkersrol van Duitsland
te toetsen zijn allereerst volgens een bepaalde statistische weg, waar berekende kruiselingse en autocorrelaties centraal staan, bivariate autoregressieve moving
average (ARMA-) modellen gezocht en geschat. Met
behulp van deze meervoudige ARMA-modellen zijn
vervolgens zogenoemde Granger-causaliteitstoetsen
uitgevoerd2. Er is sprake van Granger-causaliteit tussen een Duitse variabele en een variabele van een
EU- of ander land indien kennis van de Duitse variabele betere voorspellingen geeft dan wanneer alleen
naar de variabele van het desbetreffende EU- of andere land wordt gekeken. Granger-causaliteit is volledig
gebaseerd op ordening in de tijd: gebeurtenissen uit
het verleden kunnen wel oorzaak zijn van toekomstige gebeurtenissen, maar toekomstige gebeurtenissen

• M.M.G. Fase is onderdirecteur
van de Nederlandsche
Bank en hoogleraar monetaire economie aan de Universiteit van Amsterdam. G.J. de Bondt is onderzoeker bij de Afdeling Wetenschappelijk
onderzoek en econometrie van de
Nederlandsche
Bank.
1. Zie b.v. J.A. Bikker, Interdependence
between the Netherlands and Germany: forecasting with VAR modeis, De Economist, jg. 141, 1993, blz. 43-69; A.H.E.M. Wellink, The economie and monetary relation between Germany and the Netherlands, in: Monetary stability through international cooperation, Amsterdam, 1994, blz. 67-83.
2. Voor een beschrijving van de voorwaarden voor causaliteit binnen een bivariaat ARMA-model wordt verwezen
naar M.M.G. Fase, Modelling multivariate stochastic time series for prediction: another look at the Lydia Pinkham data,
in: R.D.H. Heijmans en H. Neudecker (red.), Thepractice of
econometrics, Kluwer, Dordrecht/Boston/Lancaster,
1987,
blz. 205-222, en M.M.G. Fase, The interaction between trading volume of stocks and options: some statistical evidence, journalof International Money and Finance, jg. 13,
1994.

Tabel 1. Kwalitatieve samenvatting causaliteitsanalyse

tussen Duitsland en overige afzonderlijke EU-landen,1979-1994

De invloed van Duitsland binnen Europa

tie, de verandering van respectievelijk de lange rente
en de korte rente en de spread zijn kwalitatief samengevat in tabel 1.
Uit de tabel blijkt dat er voor de gehele steekproefperiode een causaal verband loopt van de industriële produktie in Duitsland naar de industriële produktie van België, Denemarken en Nederland. Voor
Frankrijk en Italië blijkt volgens onze toetsen de Duitse industriële produktie na te ijlen op die van Frankrijk en Italië. Dit is een opmerkelijke en verrassende
bevinding die nadere economische verklaring vergt.
Een verklaring zou kunnen zijn de veronachtzaming
van een gemeenschappelijke
grootheid die schuilgaat achter de industriële produktie in de drie landen. De industriële produktie van Frankrijk en Italië
zou hierop dan sneller reageren dan de industriële
produktie van Duitsland. Deze gemeenschappelijke
variabele is wellicht de wereldhandel.
De gevonden causaliteitsbetrekking
van het VK
naar Duitsland is geheel in overeenstemming met het
ervaringsfeit dat de conjuncturele ontwikkeling in het
Verenigd Koninkrijk vrijwel altijd vóórloopt op die
van de continentale Europese landen.
Het causaliteitsbeeld voor de industriële produktie verschilt aanmerkelijk van dat voor de inflatie.
Duitsland heeft alleen voor Spanje een leidende rol:
de Duitse inflatie loopt vóór op de inflatie in Spanje.

Aan de hand van de geschatte bivariate ARMA-modellen zijn Granger-causaliteitstoetsen
uitgevoerd voor
zowel de gehele steekproefperiode
als de twee onderscheiden deelperioden3. De uitkomsten hiervan
voor de groei van de industriële produktie, de infla-

3. Bij de specificatie van de ARMA-modellen bleek het
noodzakelijk om niet met de variabele zelf, maar met het
eerste verschil van de variabele te werken. Bovendien is
van de industriële produktie en de prijs van de gezinsconcumptie de natuurlijke logaritme genomen.

kunnen geen oorzaak van het gebeuren uit het verleden zijn.
Naast Duitsland zijn de belangrijkste EU-landen
in beschouwing genomen, te weten België, Denemarken, Frankrijk, Italië, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Voorts zijn Japan en de VS in de
analyse betrokken. Als karakteristiek voor de economische ontwikkeling is een vijftal belangrijke economische variabelen onderzocht. Deze zijn: de industriële produktie, de prijs van de gezinsconsumptie
als
maatstaf voor de inflatie, de lange rente, de korte rente en de spread. Deze laatste grootheid is gedefinieerd als het verschil tussen lange en korte rente en
beoogt het monetaire beleid als informatiebron te
.modelleren. De industriële produktie en de prijs van
de gezinsconsumptie
in Duitsland slaan op het westen van Duitsland. De data zijn op maandbasis en lopen vanaf april 1979, dit wil zeggen na de totstandkoming van het wisselkoersmechanisme
van het EMS
op 13 maart 1979, tot en met eind 1993 of begin
1994. Behalve de uitkomsten van de gehele steekproefperiode worden ook de uitkomsten van twee
deel perioden gepresenteerd. Hierbij is als breekpunt
gekozen voor het Bazel-Nyborg-akkoord
van september 1987.

ESB 28-9-1994

Voor de inflatie in Duitsland, Frankrijk en Nederland
wordt een tweezijdige causaliteit gevonden, zodat gesproken kan worden van een zekere wederzijdse
beïnvloeding. Geen causaliteit wordt gevonden voor
België, Denemarken, Italië en het Verenigd Koninkrijk. Een verklaring voor de afwezigheid van een leidende rol van Duitsland bij de transmissie van de inflatie zou kunnen zijn dat in de meeste landen
binnenlandse ontwikkelingen de inflatie beheersen.
Wat de rente betreft, blijkt de internationale samenhang van de lange rentes groot. Dit bevestigt het
beeld dat in het verleden reeds meermalen werd vastgesteld4. Alleen voor België wordt thans geen significante causaliteit gevonden, terwijl de Duitse lange
rente vóórloopt op die in de twee beschouwde Zuideuropese landen: Italië en Spanje. Voor Denemarken
en Nederland suggereert de causaliteitstoets een invloed van de Deense respectievelijke Nederlandse
lange rente op de lange rente van Duitsland. Een reden voor dit merkwaardige en op het eerste gezicht
weinig geloofwaardige resultaat zou kunnen zijn dat
beleggers op de relatief kleine obligatiemarkten van
Denemarken en Nederland gevoeliger en daardoor
sneller reageren op voor de internationale kapitaalmarkt relevante gebeurtenissen. Deze uitleg weerspreekt de opvattingen van vele theoretici van financiële markten. Het is echter niet anders voor beide
kleine markten.
Voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk wordt
een wederzijdse beïnvloeding gevonden tussen de
lange rente in Duitsland en in Frankrijk respectievelijk het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de grote internationale kapitaalrnobiliteit en de toegenomen vervlechting van de desbetreffende financiële markten is
dit geen onverwachte uitkomst.
Wat betreft de korte rente is er volgens onze analyse een duidelijk en overtuigend causaal verband
van Duitsland naar de andere EMS-landen. Spanje en
het Verenigd Koninkrijk, die beide later tot het EMS
zijn toegetreden (respectievelijk 16 juni 1989 en 8 oktober 1990), laten echter geen effect van de Duitse
korte rente op de korte rente van Spanje respectievelijk het Verenigd Koninkrijk zien. Opvallend is voorts
de hier kortheidshalve niet genoemde waarde van ongeveer één van de toetsgrootheid voor België, Denemarken en Nederland5. Dit betekent dat een verandering van de Duitse korte rente in deze drie landen
ten volle wordt gevolgd. Voor wie de beleidspraktijk
nauwlettend volgt is dit overigens geen verrassend resultaat.
De verandering van de Duitse spread, ten slotte,
blijkt vóór te lopen op die van Frankrijk en Nederland, terwijl er sprake blijkt te zijn van wisselwerking, dit is een tweezijdige causaliteit, tussen de spread van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Voor
de overige landen ontbreekt volgens onze statistische
analyse voor de spread een causaliteitsbetrekking.
Herhalen we bovenstaande analyse door de steekproefperiode te splitsen, dan blijken de uitkomsten
voor de causaliteit tussen de inflatie van Duitsland en
de inflatie in andere EU-landen niet robuust te zijn.
Een belangrijke reden hiervoor is mogelijk de inflatieschok die de Duitse eenwording van eind 1990 veroorzaakte. De uitkomsten voor de industriële produk-

tie, de lange rente, de korte rente en de spread zijn
wel stabiel over beide deelperioden.
Het voorgaande resumerend blijkt dat, op een enkele uitzondering na, er in het algemeen een invloed
is van Duitsland op de andere EU-landen. De uitzonderingen zijn de conjunctuur van Italië en het Verenigd Koninkrijk, de inflatie van Frankrijk en de lange rente van Nederland. Opvallend is ook dat voor
een aantal landen in de tweede deelperiode geen invloed is gevonden van de korte of lange rente in
Duitsland op deze rentes in bepaalde EU-landen. Een
reden kan zijn dat de aanpassing van de rente van
het EU-land aan een verandering van de Duitse rente
zich binnen een tijdspanne van een maand voltrekt
en zo niet in de gebruikte maandcijfers tot uitdrukking komt.

Oe invloed van Duitsland buiten Europa
Sinds de hereniging zijn de Duitse aspiraties om een
grotere rol op het geopolitieke wereldtoneel te spelen gaandeweg zichtbaar geworden en lijkt zelfs de
Israëlische diplomatie en pro-Israëlitische lobby in de
VS steun aan deze politieke ambitie te willen geven 6.
Mede in het licht hiervan is verbreding van bovenstaande analyse interessant. Daartoe zijn in een eerste poging tot kwantificering naast Duitsland ook Japan en de VS in de analyse betrokken. Hierbij is
dezelfde werkwijze gevolgd als in de vorige paragraaf. Een kwalitatieve weergave van de uitkomsten
van deze causaliteitsanalyse is samengebracht in tabel 2.
Tabel 2 laat zien dat de VS voor de wereld een
voortrekkersrol vervult: voor bijna elke beschouwde
economische variabele is er een causaliteit van de VS
naar Duitsland of Japan en deze is blijkens de uitkomst voor de deelperiode 1987-1994 in de loop van
de tijd alleen maar toegenomen. Duitsland speelt volgens de onderhavige analyse voorshands nog nauwelijks een rol als economische aandrijver op wereldschaal. Alleen voor de korte rente en de spread loopt
er een causaliteit van Duitsland en Japan naar de VS,
waarbij ook vaak sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Verrassenderwijs ontbreekt deze voor korte
rente en spread geheel in de tweede deelperiode.
Japan blijkt in de steekproefperiode
1979-1994
volgens onze analyse meer op Duitsland georiënteerd te zijn dan op de VS. Voor zowel de groei van
de industriële produktie, de inflatie als de verandering van de lange en korte rente is er een causaliteit
van de Japanse grootheid naar dezelfde grootheid in
Duitsland. Er is overigens statistisch gezien, maar dat

4. Vergelijk M.M.G. Fase, The interdependence
of shortterm interest rates in the major financial centres of the
world, Kyklos, jg. 29, 1976, blz. 63-96 en M.M.G. Fase, The
linkage of stock exchange markets between countries, Economics Letters, jg. 7, 1981, blz. 363-369.
5. Voor de preciese waarden van de toetsgrootheden,
zie
het in de toelichting van tabel 1 genoemde rapport.
6. Vergelijk bij voorbeeld het artikel Duitsland past nu in
joods vredesvisioen, NRC-Handelsblad,
24 augustus 1994,
blz. 4, alsmede de bijdrage door B. Knapen, Europa is niet
de grootste prioriteit van Duitsland, NRC-Handelsblad,
2
september 1994, blz. 9.

blijkt niet uit de kwalitatieve samenvatting in tabel 2,
een negatief verband van de Japanse korte rente en
spread met de Amerikaanse en Duitse korte rente en
met de spread in de vs.
De robuustheid van deze uitkomsten over de
twee deel perioden is wisselend. De conjunctuur in
de VS loopt bij voorbeeld in beide deelperioden vóór
op die van Japan maar er wordt voor beide deelperioden, anders dan voor de gehele steekproefperiode,
geen causaliteit gevonden van de Duitse conjunctuur
naar die van de vs. Ook het verband tussen de Japanse en Duitse conjunctuur is niet eenduidig: soms
loopt de Japanse conjunctuur vóór op de Duitse,
maar in andere deelperioden is het precies andersom.
Wat betreft de inflatie laten de uitkomsten een
eenduidig beeld over de deel perioden zien: de Amerikaanse inflatie loopt vóór op die in Duitsland en Japan. Tussen de inflatie in Duitsland en Japan is sprake van tweezijdige causaliteit. De uitkomsten voor de
lange rente laten zien dat veranderingen hierin in de
VS voorlopen op die in Duitsland. Opvallend is de,
hier niet getoonde7, grote gelijkenis van de waarde
van de toets grootheid in de twee deelperioden. Veranderingen in de Japanse lange rente lopen ook vóór
op veranderingen van de Duitse lange rente. Alleen
in de eerste deel periode wordt een significant verband gevonden, lopend van de lange rente in de VS
naar de lange rente in Japan.
Vermeldenswaard is dat de uitkomsten voor de
korte rente nogal wisselen over de deelperioden. De
resultaten over de gehele periode worden blijkbaar
overheerst door de eerste deelperiode. De tweede
deelperiode laat geen significante samenhang meer
zien. Dit zou kunnen betekenen dat veranderingen
van de korte rente na augustus 1987 worden gedomineerd door binnenlandse ontwikkelingen. Hierbij
moet gedacht worden aan de Duitse eenwording in
1990 en het in toenemende mate gebruiken van de
korte rente als monetair beleidsinstrument.
De uitkomsten voor de spread laten voor beide
deelperioden een verband zien, lopend van de Japanse spread naar de Amerikaanse. Alleen voor de eerste deelperiode, die eindigt in augustus 1987, doet
zich wederzijdse beïnvloeding – dat wil zeggen tweezijde causaliteit – voor tussen de spread van Duitsland en die van de vs.

Invloed van seizoencorrectie
Onze analyse berust, overeenkomstig de gangbare
praktijk van beleidsdiagnose, op voor seizoen gecorrigeerde cijfers. De vraag is in hoeverre de verkregen
uitkomsten gevoelig zijn voor deze seizoencorrectie.
Uiteraard heeft deze vraag alleen betrekking op de
reeksen waarin zich seizoenverschillen plegen voor
te doen. Bij de hier beschouwde reeksen is dit alleen
het geval bij de industriële produktie en de prijs van
de gezinsconsumptie. Verschillen in uitkomst vragen
kritische beoordeling op de vraag of de na seizoencorrectie gevonden verbanden niet kunstmatig zijn.
Hiertoe zijn voor de eerder beschouwde landen wederom causaliteitstoetsen berekend van de niet voor
seizoen gecorrigeerde reeksen van de prijs van de gezinsconsumptie en de industriële produktie.

E5B 28-9-1994

Tabel 2. Samenvattende causaliteitsanalyse tussen Duitsland, Japan
en de Verenigde Staten, 1979-1994

• • • • •
•
•
•
• • • • • •
• •
• •
•
• •
•
•
•
•
0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

•
•

0
0

0

0

0

•

ntbreken daarvan.
zijn samengebracht in het in de toelichonderzoeksrapport.
De analyse leert dat er in het algemeen aanzienlijke verschillen bestaan tussen de uitkomsten van de
seizoenvrije en de niet-seizoenvrije cijfers. Een samenvattend overzicht van de bevindingen omtrent
seizoengevoeligheid
voor produktie en inflatie biedt
tabel 3.
Tabel 3, waarin alleen de verbanden staan die ten
opzichte van tabel 1 en tabel 2 onveranderd blijven,
maakt duidelijk dat met name voor de industriële produktie slechts weinig bevindingen ongevoelig zijn
voor seizoencorrectie. Tabel 3 suggereert bovendien
dat de invloed van de VS door de tijd heen is toegenomen: in de tweede deelperiode loopt de industriële produktie van de VS vóór op die van Duitsland
en Japan en voor zowel Duitsland als Japan wordt
een tweezijdige causaliteit met de inflatie in de VS gevonden. Dit resultaat tast de eerder getrokken conclusies niet aan.

Vergelijking met ander onderzoek
Geen economisch onderzoek is uniek en het ligt dan
ook voor de hand om onze bevindingen te vergelijken met die van andere onderzoekers. Een speurtocht door de literatuur leert dat causaliteitsanalyses
vooral verricht zijn voor de rente, maar niet voor in-

7. Zie hiervoor noot 5.

Tabel3. Niet gewijzigde causaliteitsbetrekkingen
correctie

door seizoen-

dustriële produktie of inflatie. Daarom moet een vergelijking van onze resultaten met die van anderen
zich noodzakelijkerwijs beperken tot de rente.
In de literatuur blijkt vooral empirisch onderzoek
te zijn gedaan naar de eventuele rente-asymmetrie
binnen het EMS. Eenzijdige causaliteit, lopend van
veranderingen in de Duitse rente naar de rente van
andere EU-landen, zoals ons onderzoek suggereert,
kan worden opgevat als een bevestiging van deze
Tabel 4. Schematische weergave uitkomsten causaliteitstoetsen
de literatuur voor de rente

uit

asymmetrie-hypothese.
Om deze eigen conclusie te
plaatsen in het bredere perspectief van ander onderzoek naar de rente, verschaft tabel 4 een schematisch
overzicht van de desbetreffende causaliteitstoetsen.
De onderzoekingen zijn, zoals in tabel 4 is aangegeven, verricht met dag- of maandcijfers voor de verschillende rentevoeten.
Deze uitkomsten vertonen grote gelijkenis met
onze bevindingen uit de tabellen 1 en 2. In het algemeen loopt de Duitse korte rente vóór op die in België, Denemarken, Frankrijk en Nederland en ijlt zij
na op de korte rente in de VS. Wat betreft de spread
blijkt uit tabel 4 dat volgens de geraadpleegde studies de causaliteit loopt van de Amerikaanse spread
naar de Duitse spread en van de Duitse spread naar
de Franse. Wij vonden dit alleen voor de eerste deelperiode. Samenvattend mag echter worden geconcludeerd dat voor de korte rente onze bevindingen redelijk in overeenstemming lijken met die uit de
literatuur, zeker als de verschillen in datafrequentie
en rentetype in aanmerking worden genomen. Verder blijkt de opzet van onze analyse, naar zowel beschouwde reeksen als tijdsperiode en geografisch gebied, breder te zijn dan wat wij in de literatuur
hebben aangetroffen.

Slot
Het voorgaande laat zien dat volgens de uitkomsten
van de causaliteitstoetsen Duitsland binnen Europa
een belangrijke economische voortrekkersrol vervult,
maar dat wereldwijd vooral de VS als locomotief-land
fungeert. Op wereldschaal ijlen de beschouwde economische grootheden in Duitsland en Japan na op
die van de VS. Binnen Europa heeft Duitsland, zoals
verwacht, een duidelijke voortrekkersrol voor de korte rente. Voor een aantal EU-landen heeft Duitsland
ook een voortrekkersrol bij de industriële produktie
en de lange rente. Met enige goede wil – al valt België statistisch uit de toon – kan hierin een statistische
ondersteuning worden gezien voor de gedachte om
een aantal kernlanden, te weten de Benelux, Duitsland en Frankrijk, als harde spil van de EU een voortrekkersrol te geven binnen de Europese eenwording. Onmiskenbaar is echter dat de intra-europese
samenhang van de inflatie, anders dan de ‘mondiale’,
beduidend minder is dan die van de industriële produktie en de lange rente. Blijkbaar wordt voor een
groot aantal EU-landen de inflatievoet overwegend
bepaald door binnenlandse factoren zoals de loonen produktiviteitsontwikkeling.
De uitkomsten voor Europa suggereren voorts
enige toeneming van de invloed van Duitsland door
de Duitse eenwording in 1990. Het tijdsverloop sindsdien is echter nog te kort voor al te stevige conclusies hierover. Op de lange termijn zal de Duitse hereniging de invloed van Duitsland op de overige
EU-landen echter zonder twijfel vergroten. Hierdoor
zal de aandacht van zogenoemde ‘market watchers’,
dat wil zeggen marktparticipanten en beleidsmakers,
voor conjuncturele en financiële ontwikkelingen, wellicht verder verschuiven in de richting van Europa.
M.M.G. Fase en G.J. de Bondt

Auteurs