Ga direct naar de content

Zonder geschatte waarde toch van onschatbare waarde

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 2 2015

Vorige week is een studie gepubliceerd die tracht het macro-economische rendement van publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) te berekenen. De rendementen die uit een hele batterij aan specificaties worden gevonden laten helaas geen eenduidig beeld zien. De coëfficiënten liggen in een bandbreedte die aangeeft dat het effect als alle modellen naast elkaar worden gezet ongeveer 0 is. Dat wil zeggen dat een verhoging van de publieke investeringen in O&O met x procent niet leidt tot een verandering van de groei van ons nationale inkomen of de productiviteit met y procent. De conclusie die we op basis van deze resultaten kunnen trekken is dat publieke investeringen in O&O niet direct tot een hogere economische groei of productiviteit leiden.

Zijn daarmee investeringen in bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek weggegooid geld? Nee, natuurlijk niet. Het substantieel verlagen van deze investeringen als verstandige beleidsoptie is niet een conclusie die op basis van deze studie kan worden getrokken. Maar het is ook niet mogelijk om met een verhoging van het budget de economische groei of de productiviteit te verhogen, zoals sommige mensen die de afgelopen jaren bevlogen en soms venijnige columns hebben getikt lijken te denken.

Eigenlijk is de conclusie dat het effect 0 is best logisch met een blik op de data. De publieke investeringen in O&O als percentage van het bbp zijn namelijk vrij constant voor de 22 OESO-landen in de sample over de periode 1963-2011. In die zelfde periode is het bbp fors gegroeid. De directe bijdrage is dan ook niet evident als je deze twee reeksen met elkaar confronteert. Ook de indirecte bijdrage via bijvoorbeeld een mogelijke complementariteit met private investeringen in O&O of menselijk kapitaal of een scala aan andere mogelijke kanalen waarlangs deze investeringen zouden kunnen leiden tot economische groei leidt niet tot andere conclusies. Wellicht is deze bevinding ook een van de redenen dat er maar zo weinig macro-economische studies zijn naar het rendement van publieke investeringen in O&O, in tegenstelling tot een vrij omvangrijke literatuur die private investeringen relateert aan economische groei. Er is slechts een handvol studies met een serieuze poging en ook deze studies rapporteren geen eenduidige resultaten.

Hebben we dan niets geleerd? Wat mij betreft hebben we veel geleerd. Wat voor mij de belangrijke les is, is dat op macroniveau gemeten uitgaven weinig zicht bieden op de onderliggende kanalen waarlangs de economische invloed van investeringen loopt. Dit is de makke van veel macro-economische studies die elasticiteiten proberen te schatten met informatie over landen als belangrijkste bron van informatie. Publiek gefinancierde onderzoekinvesteringen zijn divers en middelen kunnen door de overheid worden besteed aan uiteenlopende disciplines (van Slavische talen tot onderzoek naar de ontdekking van het Majoranadeeltje), onderzoekstypen (gamma, beta of alfa), faciliteiten (infrastructuur, mensen, data, etc.) of beleidsinstrumenten (verschillende vormen van competitie, verschillende manieren van financiering, etc.). Het totale rendement lijkt mij daarom ook veel meer afhankelijk van de efficiënte inzet van middelen dan de absolute hoogte. Daarnaast is kennis een publiek goed dat door iedereen, overal en altijd gebruikt kan worden, mits men in staat is de kennis te absorberen. Het is niet vooraf vast te stellen waar de baten terecht komen en wanneer dat zal zijn. Zo kan een vinding van onderzoekers verbonden aan een Amerikaanse universiteit de behandeling van Nederlandse kankerpatiënten verbeteren. De ontdekking van het Majoranadeeltje in Delft kan op dezelfde manier buiten Nederland de grootste economische effecten generen.

Hoe nu verder? Na deze studie gaat het CPB verder op de reeds ingeslagen weg met onderzoek op het terrein van de inrichting van het wetenschapsstelsel, zoals de werking van beleidsmaatregelen en instituties. Over de effectiviteit van wetenschapsbeleid is in kwantitatieve zin nog relatief weinig bekend. Er bestaat wel een literatuur met bijvoorbeeld casestudies, maar op basis daar van is het niet evident dat deze voorbeelden kunnen worden gekopieerd. Veel materiaal komt uit het buitenland en veelal worden alleen de successen gerapporteerd. Ook bestaat een uitgebreide internationale literatuur over de economische effecten van publiek gefinancierde wetenschap. Maar ook hier is het kwantificeren van economische impact niet evident, omdat de kanalen waarlangs dit verloopt divers zijn en er een veelheid aan actoren met indirecte relaties bij betrokken is.

Ten slotte staat het wereldwijd iedere politicus vrij te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Dat de effecten moeilijk kwantificeerbaar zijn mag natuurlijk geen aanleiding zijn om dat niet te doen. Verder onderzoek kan uiteraard wel helpen het debat over economische opbrengsten van publieke investeringen in O&O te verhelderen.

Auteur

Categorieën