Ga direct naar de content

Duitse hereniging heeft ook het empirisch onderzoek geholpen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 10 2014

25 jaar geleden viel de Berlijnse muur. Over de hereniging van Oost en West-Duitsland die daarop volgde is de afgelopen dagen al veel geschreven. Er is gisteren vooral in Berlijn uitvoerig op teruggeblikt. Voor economen was de eenwording ook interessant nieuws. Het komt namelijk niet zo vaak voor dat er “exogene variatie” op deze schaal ontstaat. Wat ik daarmee bedoel? Om causale effecten te kunnen bepalen van het effect van X op Y is een schok (of een variabele) nodig die wel X beïnvloedt, maar Y niet. Een dergelijke variabele is buiten het laboratorium, veldexperimenten en toevalligheden vaak erg moeilijk te vinden en vaak niet overtuigend genoeg voor vakgenoten.

Van 1945 tot 1990 was Duitsland gesplitst in een oostelijk en westelijk deel zonder dat de Duitse bevolking daar ook maar iets over te zeggen had. Dit kan worden gezien als een exogene schok of een “behandeling” (versus een controle(groep)) die het ene deel van de Duitse bevolking wel kreeg en het andere deel niet. Deze schok biedt een mogelijkheid om bijvoorbeeld na de hereniging de causale effecten van 45 jaar communisme op sociaaleconomische uitkomsten te meten.

Alesina en Fuchs-Schundeln hebben dat gedaan door te kijken of de voorkeuren van burgers voor herverdelende maatregelen veranderen door het regime waaronder burgers leven of dat ze voor het grootste gedeelte een (cultureel en vast) gegeven zijn (zie hier). Door 45 jaar communisme als “behandeling” te zien, kunnen ze Oost- en West-Duitsers na hereniging met elkaar vergelijken. Als het verschil in politiek regime geen enkele invloed zou hebben gehad op individuele voorkeuren voor sociaal beleid dan zou er geen verschil moeten bestaan tussen de voorkeuren van Oost- en West-Duitsers. De bevindingen wijzen echter op het tegenovergestelde. 45 jaar communisme heeft grote en persistente effecten gehad op de voorkeuren van Oost-Duitsers. Het blijkt dat Oost-Duitsers veel meer van de staat verwachten als het om herverdeling gaat, zelfs als rekening wordt gehouden met de relatieve armoede van Oost-Duitsers en andere verschillen op het moment van de hereniging. De redenen voor de grotere voorkeur voor herverdeling lijken te liggen in het feit dat Oost-Duitsers het min of meer gewend zijn dat de staat bijna alle middelen herverdeeld, maar ook dat sociale omstandigheden het individuele lot bepalen wat goed past bij het beeld dat het communisme graag propageert. De voorkeuren van Oost-Duitsers groeien wel langzaam toe naar die van West-Duitsers. Het duurt echter tot wel 40 jaar na hereniging voordat beide typen Duitsers weer dezelfde voorkeuren hebben.

Een tweede studie die gebruik maakt van de hereniging bekijkt hoe burgers met risico’s omgaan bij het kiezen van hun beroep (zie hier). Onder het communisme regelde de staat de uitkeringen en andere sociale voorzieningen tot in detail. Voor risicomijdende burgers was dit een groot voordeel, omdat zo ongeveer alle ellende die ze op het werk kon overkomen door de staat werd opgevangen. Ze hoefden dan ook geen eigen spaarpotjes aan te leggen voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid of pensioen. Na hereniging was er veel meer sprake van een markteconomie waarin risico’s op een andere manier worden afgedekt of deels worden verdisconteerd in lonen. Door te kijken naar verschillen tussen West- en Oost-Duitsers die voor hereniging een beroepskeuze hebben gemaakt kan worden geanalyseerd in hoeverre risicopreferenties bepalend zijn voor beroepskeuze en voor het uit voorzorg sparen voor bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid en pensioenen. De bevindingen wijzen er op dat risicomijdende burgers in een markteconomie veel vaker kiezen voor een ambtenarenbestaan met meer zekerheden. Ze sparen ook minder uit voorzorg, omdat ze minder risico lopen op ontslag of een sterke daling van het inkomen bij inkomensongeschiktheid.

Een derde voorbeeld van onder andere mijn Maastrichtse collega Olivier Marie maakt gebruik van het feit dat het aantal geboortes na hereniging in het voormalige Oost-Duitsland tijdelijk (3 jaar) sterk daalde (met wel 50 procent). De grootste oorzaak van deze daling was de economische onzekerheid die in Oost-Duitsland werd gevoeld door de hereniging. Het lijkt er op dat de kinderen die wel werden geboren in deze periode vaker crimineel gedrag vertonen dan de cohorten voor en na die tijd. De auteurs laten zien dat er sprake is van een negatief selectie-effect door economische onzekerheid. De moeders van deze kinderen zijn gemiddeld jonger, lager opgeleid, vaker alleen en hebben een laag tot zeer laag inkomen. De effecten op criminaliteit zijn voor het grootste deel toe te wijzen aan deze negatieve selectie en niet het gevolg van bijvoorbeeld slechte economische omstandigheden. Dit onderzoek bevestigt dat de sociaaleconomische positie van ouders een van de beste voorspellers is van de uitkomsten (positief en negatief) van kinderen. Meer aandacht voor de samenstelling van cohorten in plaats van hun omvang (zoals klassengrootte en het aantal wijkagenten) lijkt daarom gewenst.

En zo is er nog meer onderzoek dat de hereniging gebruikt om belangrijke causale effecten te kunnen identificeren. Net zoals de meeste Duitsers tevreden lijken te zijn met de hereniging, hebben economen nieuwe kennis weten te halen en mechanismen weten te duiden uit deze unieke hereniging van twee landen.

Auteur

Categorieën