Ga direct naar de content

Afspraak of afbraak

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1992

Afspraak of afbraak
Vorige maand maakte EG-mededingingscommissaris
sir Leon Brittan bekend dat de Nederlandse bouwwereld kan rekenen op een boete voor ongeoorloofde
kartelvorming. Brittan acht het Uniform Prijsregelend
Orgaan waaraan 7000 aannemers zijn verbonden in
strijd met het EG-verdrag. Het Nederlandse systeem
van aanbestedingen, waarin aannemers elkaar de
kosten van hun offertes vergoeden en hun prijzen op
elkaar afstemmen, beschouwt hij als een kartelpraktijk met grensoverschrijdende effecten. Dat geeft
hem het recht om op te treden.
Naast het slechten van de interne handelsbarrieres
en het beteugelen van de staatssteun door de lidstaten, vomit het gemeenschappelijke mededingingsbeleid het derde instrument voor het totstandbrengen
van de interne markt. Met economische motieven
als het bevorderen van de concurrentiekracht van
het bedrijfsleven en het belang van de consument,
gaat de Europese Commissie voortvarend te werk
om het politieke doel van een gemeenschappelijke
markt te verwezenlijken. De Commissie verkeert
daarbij in een machtige positie. Alle handelingen
die de concurrence tussen de lidstaten op de een of
andere manier beperken zijn verboden, tenzij de
Commissie ontheffing verleent. Deze benadering
staat in schril contrast met het Nederlandse regime,
waarbij concurrentiebeperkende afspraken over de
hoogte van de prijs of de verdeling van de markt in
principe zijn toegestaan, tenzij het algemene belang
wordt geschaad.
De visies die ten grondslag liggen aan het uiteenlopende Nederlandse en het gemeenschappelijke kartelbeleid staan dan ook vrijwel haaks op elkaar. Het
Nederlandse beleid kan worden verdedigd door er
op te wijzen dat het matigen van de concurrentiedruk ook voordelen heeft. Zo ontstaat een stabiel
klimaat voor investeringen en blijft de werkgelegenheid in stand. Het gevaarlijke aan dit standpunt is
evenwel dat wanneer potentiele (prijsbedervende)
toetreders met succes van de markt geweerd kunnen worden, ondernemingen hun vernieuwingsgezindheid verliezen en minder efficient te werk gaan.
De consument betaalt dan het gelag. De Commissie
denkt de werkgelegenheid en groei juist te bevorderen door het creeren van een dynamische markt.
Alleen samenwerkingsverbanden of afspraken die
de positie van het bedrijfsleven versterken zonder
de marktwerking te schaden zijn geoorloofd. Te denken valt aan samenwerkingsverbanden in R&D, franchising of afspraken van producenten met dealers
zonder dat daarbij een monopoliesituatie dreigt en
waarmee tevens het belang van de consument is
gediend.
Is het Nederlandse argument dat aanpassing aan het
EG-kartelbeleid kan leiden tot rui’neuze concurrentie valide? Uit het beleid van de Commissie kan opgemaakt worden dat zij onderscheid maakt naar
twee typen kartels. Ten eerste onderscheidt zij kartels die de concurrentie beperken zonder dat daar
direct aanwijsbare voordelen tegenover staan. Deze
kartels berusten vaak op ‘naakte’ prijsafspraken.

ESB 4-3-1992

Dergelijke kartels worden zonder meer verboden.
De zorg dat het verbieden van dit soort afspraken
tot een te ver doorschietende dynamiek en dus tot
instabiliteit zou leiden hangt af van de aard van de
concurrentie en de structuur van de bedrijfstak. In
markten waar de prijs van het produkt een centrale
rol speelt, kan het loslaten van de prijs inderdaad
leiden tot een koude sanering van de sector. Maar
daar staat tegenover dat de consument het gewonnen prijsvoordeel elders kan besteden, zodat het
eventuele verlies aan werkgelegenheid in de ene
sector door de toegenomen vraag elders in de economic gecompenseerd wordt. Per saldo neemt de
economische efficientie toe. Nog geheel afgezien
daarvan wordt er lang niet altijd alleen met de prijs
geconcurreerd, zodat dus ook geen moordende prijzenslag hoeft te ontstaan. Bovendien wordt de structuur van vele bedrijfstakken gekenmerkt door de
aanwezigheid van entreebarrieres, die potentiele
concurrenten op afstand kunnen houden. Bij een
gering aantal partijen in de markt zou het opheffen
van formele prijsafspraken zelfs informeel strategisch prijsgedrag in de hand kunnen werken, waardoor het mededingingsbeleid eigenlijk nauwelijks
effect heeft. Ten tweede zijn er kartels die de concurrentiepositie van zowel de betrokken ondernemingen als hun afnemers en eventueel ook hun
toeleveranciers versterken. Een voorbeeld uit de
chemie is de inkoop van giftige basisprodukten,
waarvoor bijzondere haven- en transportfaciliteiten
vereist zijn. Gezamenlijke inkoop biedt dan mogelijkheden om de bedrijfstak collectief te versterken.
Dit soort samenwerkingsverbanden zijn uiteraard
alleen maar toe te juichen. Al met al lijkt de verbolgenheid van Nederlandse ondernemingsorganisaties
over de harde lijn van Brussel misplaatst.
Nu er in het algemeen geen sterk economisch verweer tegen het Europese mededingingsbeleid valt
aan te voeren, wordt het hoog tijd dat de Nederlandse wetgeving zich conformeert aan de Europese. Op
die manier voldoet Nederland aan zijn verplichting
om mee te werken aan een vrije interne markt. Vorig jaar presenteerde staatssecretaris Van Rooy een
voornemen om de bewijslast voor het al dan niet
strijdig zijn van prijs- en marktverdelingsafspraken
met het algemene belang op te dragen aan de betrokken ondernemingen in plaats van aan de Commissie Economische Mededinging. Het zou nog beter zijn als Nederland zich volledig aan de Europese
regelgeving conformeerde. Al was het alleen maar
om de onzekerheid die uitgaat van een op de loer
liggende Commissie weg te nemen.
T.P. van Walderveen

Auteur