AUTEURSRECHT:VOORBÉHOUDEN
E
Bericht’eh
t
ALGEMEEN WEEKBLAD VOÖR HANDEL, NIJVERHEIb, FINANCIËN EN VERKEER
UITGA.TE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
. ,
WOENSDAG 15,FEBRUARI 1950
-.
No. 17f0
.•.•
•
• COMMISSIE VAN REDACTIE:
•
Ch .Glasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. 1!. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vande putte;
F. Vers ichelen.
Gegevens over ad,’esen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
BERICHT.
Aan de leden van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut wordt beleefd verzocht om – voor zover zij dit nog
•
niet deden – de contributie voor het jaar 1950, ten be-
drage van f 30 voor het binnenland en f 33 voor het buiten-
land, véôr 15 Maart a.s. te willen voldoen door storting op
postgirorekening No 8408 of op onze rékening hij de
Heren, R. Mees & Zoonen, alhier.
Laden in België/Luxemburg kunnen de tegenwaarde in
francs van’ het verschuldigde bedrag storten op onze reke-
ning bij de Banque de Commerce te Brussel of,op haar
Belgische postgirorekening No 260.34.
–
INHOUJ)’:
I)e
artikelen
van
deze
week
………………..
123
Soiïimairc,
suminaries
……………………..
123
De toekomst van de Europese staalindustrie
door 1′. L.
Justrnan Jacob
…………………………..
.124
De ontwikkeling van de chartale geldcirculatie in In-
donesië in liet jaar 1949
door H. J. Mdnschot ….
127
De vrachtenmarkt in 1949
door C. Vermey ……..
129
Proeve.van een courantenhudget
door G. de Bruyn
. .
131
Bedrijfseconomische
notities:
,,i)v
echte Hollandse sigaar”
door T. Branas
…………
133
Geld- en kapitaalmarkt
………………………
136
De l3elgische geld- en kapitaalmarkt in Jknuari 1950
door
V.
Van
Rompuy
……………………
137
Statistieken:
Bankstaten
………………………………….
13S
Stand
Vnu
‘5
l{Ijks
1a
…………………………
128
Juideceijïers van grootlIaui(lelsl)rjzeu in NederIftfl((
139
DEZER DAGEN
ziet men met bedeesde ogen naar de grote politiek. i)aai
hoort, binnen het Nederlands kader, de afkondiging van
de wet op
•
de bedrijfsorganisatie toe.
Daarbuiten echter is alles nog veel groter. In België
hçeft men slechts ogen en oren voor de koningsquaestie en het referendum. Al zullen er ook wel zijn die van de,
niet w grootse,. cijferreeksen over de ontwikkeling van het
eôonomisch leven kennis nemen. Dat in Frankrijk weer aan grote politiek ruimte wordt
verleend is een repeteermotief, zoals het Homerische
,,en zij werden er stil van”. Thans heeft Generaal de
Gaulle weer een toespraak gehouden, die de schijîjes-
schuivers tot nieuwe berekeningen van, langzamerhand
vôorziene, combinaties kan aans’etten.
Verkiezingspolitiek ,,in the grand manner” wil in Groot-
Brittannië maar niet los komen: alleen het gestelde aantal
candidaten overtreft alle vroegere totalen; en dat bij een
geringer aantal zetels. Daar zal veel kleine politiek grote
teleurstellingen opleveren. Maar één Li’oost•is er. Sir
Stafford Cripps heeft ernstig verklaard ‘.,,The people have
heen very good”.
Dat vinden de J)uitse sociaal-democraten bepaald niet
van de huidige Westduitse Regering. Zij zien, evenals
waarschijnlijk die Regering zelf, het aantal werklozen,
ook buiten West-Berlijn, voortdurend toenemen. Dat
geeft aanleiding tot politiek. Een motie aangaande de
p1iht tot werk
erruiming werd ingediend en aanvaard
door een Parlement, dat velen der regeringsgezinden op
een critiek moment niet binnen zijn muren vond.
Klein en groot, het zijn
,
slechts relaties. We weten het
sinds Swift Gulliver afwisselend tussen de dwergen en
de reuzen plaatste. En economisten doen niets anders dan
zich oefenen in het zien van verhoudingen.
Zo zien wij naar de Verenigde Staten. Een groot besluit
werd daar genomen President Truman heëft tegen de
stakende mijnwerkers de Taft-Hartley Act ingeroepen.
Het is alsof Alice het zo gevreesde ,,off with her head”
zelf zou moeten uitspreken. De mijnwerkers echter hou-
den zich groot; zij staken voort. Is de invloed van John
Lewis, die opdroeg het werk te hervatten, werkelijk
minder groot geworden? Of bespeuren zijn ondergeschik-ten, naar hun mening, een grote politiek, ook in dit bevel?
De Amerikaanse preident wordt zo geplaagd, dat hij
dit besluit haast onder het kleingoed kan rekenen. Hij
kan, als de kapitein in De Schipbreuk, wel aan zijn raads-
lieden vragen ,,of men ook altemet iets van een storm
heeft vernomen”. Waardp liet. antwoord luidt met een
zucht: ,,dat er wel wat van aan schijnt te zijn,volgens het algemeen gerucht”.
De stafchefs der Verenigde Staten schijnen . van hun
inspectiereis naar het Verre Oosteri teruggekeerd te zijn
riet het advies, dat de aandacht vooral moet worden
gericht op de Grote – ook wel Stille – Oceaan. En dat
juist na de onoverzienlijke beslissing ten aanzien van de
watei’stofhom …Ghi bevat” sprak Rdinaert heminlijk
tot Cuwaert de haas , licht ghi coude?”
BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINOTON
Alle belastingzaken
Medewerkers:
E. J.
de Boer, Oud-lnsp. d. Bel.
D. Sweepe Oud-Ontv. d.
Bel.
Mr. Dr. B. J.
P.
Steinmetz. Bel. jur.
N. A. Schol, Cand. Notaris.
Amsterdam:
le
Helmerssir. 95 . Tel.
85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr. ii B – Tel.
12468
In
voor personeel
geeft U alle gewenste adviez
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s.Gravenhage
1
Alle Bank- en Effectenzaken
COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP
Nationaal Bezit van Aandeelen
Wm H. MüIIer& Co.
GEVESTIGD TE ROTTERDAM
uitgifte van 27,300 gewone
cornmandjtajre aandelen,
elk groot nominaal t 100.— aan toonder,
delende in de winst van 1 Januari 1950
af,
op welke
aandelen steeds zonder enige korting dezelfde uitkeringen
zullen worden gedaan als op de commanditaire aandelen
in de C. V. Wm H. MUller & Co.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven.
genoemde aandelen, uitsluitend voor houders van gewone com-
manditaire aandelen der C. V. Nationaal Bezit van Aandeelen
Wm H. MilDer & Co. resp. van commanditaire aandelen C. V.
Wm H. MUller & Co., openstellen op
Maandag 20 Februari 1950,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
te AMSTERDAM ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
L.abouchere
&
Co. N.V,
te ROTTERDAM en ‘s.GRAVENHAGE ten kantore van:
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.,
tot den koers van 132 pCt.,
1
op de voorwaarden van het prospectus dd. 10 Februari 1950.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de
inschrijvingskantoren.
.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Labouchere & Co. N.V.
Amsterdam, 10 Februari 1950.
Ondernemingen, die het bçsto leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce in de rubriek ,,Vacatures”.
Het aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
Is doorgaans uitermate bevredIgend; begrijpelijk, omdat er
bijna geen grote Instelling is, dle dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen 20 Februari a.s. in ons bezit te zijn.
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V
Gevestigd to ‘s-Oravenhtage
ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT.BELLEVLIESTRAAT 2, TELEFOON 5340
Persôneels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale beparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgeciocumenteerd advies aan ons
flTJREAU VOOIt COLLECTIEVE CONTR&CTEN
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
123
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEIt.
P. L.
Justinan Jacob,
De toekomst ma de Euröpese .siaal-
industrie.
Een bespreking yan de studie van het secretariaat
van de E.C.A. te Genève over European steel trends
in the setting of the market”. Gesteld wordt, dat te een-
zijdig de aandacht wordtgevestigd op de meest spectacu-
laire, maar ten dele aanvechtbare en in zeker opzicht zëlfs
bepaald verwarrende,conclusie, dat in 1053 Europa een
staalsurplus zal hebben van 6 8 mln ton. lIet is waar-
schijnlijk, dat in het rapport, wat de tbestand in 1953
betreft, voor West-Europa de productie te hoog en de
consumptie te laag is geraamd, terwijl voor Oost-Europa
zowel de productie als het verbruik te hoog zijn getaxeerd.
lIet rapport i’aamt een surplus ain staalcapaciteit in 1953,
maar de productiecapaciteit voor plaatmateriaal zal
niet te groot zijn volgens het rapport. De belangrijke
vraag, welke dan de groepen van walserij producten zijn,
waarvoor een overmaat aan capaciteit wordt gevreesd,
wordt echter niet aangeroerd. Deze lacune wordt duidelijk
voelbaar, waar betoogd wordt, dat de Europese staal!
industrie haar concurrentiekracht zo hoog mogelijk moet opvoeren en anderzijds gepleit wordt voor een beperking
der investeringen ter voorkoming van overcapaciteit.
Deze twee desiderata, zo absoluut gesteld, zijn niet ver-
enigbaar.
H. J.
Manschot,
De ontwikkeling oan de chartale geld-
ci,culatie in Indonesië in het jaar 1949.
In grote lijnen wordt geschetst, hoe de chartale geld-
circulatie in Indonesië zich in 1949 naar omvang en samen-
stelling heeft ont\vikkeld en voorts, welke factoren deze
ontwikkeling in het bijzônder hebben beïnvloed. In
•
de
samenstelling van de chartale geldcirculatie, voor zover
betrekking hebbende op de in het Federale gel)ied door de
Voorlopige Regering en door De Javasche Bank uitge-
geven ruilmiddelen, is in 1949 geen principiële wijziging
gekomen. De stijging van de chartale ciiculatie heeft zich
in 1949 onvermindei’d voortgezet. Eind December 1949
bedroeg het netto totaal aan chartaal geld in Indonesië
– voor zover uitgegeven
(100F
De Javasche Bank en dooi’
de Regering van Indonesië – f 2.015 mln. Tegenover
een toeneming in 1948 met 17,1 pCt staat voor 1949 een
stijging met 18,7 pÇt.
C. Veriiiey,
De vrachtenmarkt in 1949.
In de annalen de scheepvaart zal 1949 te boek staan
als het jaar der kentering. Aanvankelijk bewogen de
vrchten zich nog op alleszins redelijk peil. In April wij-
zigde het beeld zich echter. De terugslag op de vrachten-
markt deed zich het eerst gelden in de transatlantische
sector; het duurde niet lang of ook elders liepen de vrachten
tengevolge van verminderde vraag terug. Ter illustratie
van de neei-waartse richting van het vrachtenpeil wordt
een globaal overzicht van de trend der vrachten in enkele der voornaamste sectoren van de vrachtenmarkt gegeven.
De moeilijkheden, waarmede het rederijbedrijf ook in
1949 te kampen had, zijn o.a. de hoge bouwkosten, de dure
exploitatie (verhoging der oliebMnkerprijzen en stijging
havenkosten in ,,dollar”-havens als gevolg van de deva-
luatie!) en het oponthoud in los- en laadhavens.
G.
de Bruyn,
Proeae aan een courantenbudget.
In dit artikel wordt getracht enig inzicht te verkrijgen
in de mogelijkheden voor een nieuw dagblad of voor de
herverschijning van eèn dagblad, hetwelk sedert het einde
van de tweede wereldoorlog niet meer is uitgegeven.
Daartoe wordt getracht een begroting op te stellen, welke
aansluit op de verondérstelling van een oplage van 50.000
exemplaren. Belangwekkende indicaties voor het budget
van een dagblad zijn: de kwantitatieve verhouding van
redactionele stof tot de advertentiekolommen, het aantal
advertentiepagina’s op zich zelf, de abonnementsprijs,
de oplage en de advertentietarieven.
P. L.
Justnian Jacob,
L’aaenir de l’industrie de l’aeier
‘ européenne.
L’auteur qui commente le raport dii C.E.E., argue
qu’une attention trop exclusive a été vouée tt la cbnchu-
sion, la plus’ spectaculaire, mais partiellement contro-
versable et d’un certain point de vue même confuse, que
l’Europe connaîtra en 1953 un surplus d’acier de 6 8
millions de tonnes. 11 est probable que la production de
l’Europe occidentale a été estimée trop haute et sa con-
sommation trop hasse tandis que et la produ.ction et la
consommation de l’Europe orientale ont été surestimées.
H. J.
Manseliot,
Le déaeloppement en 1949 de la circulation
de l’argent en Indonésie.
L’auteur esquisse en grandes lignes le dévelop’pement
et l’évolution de la circulation de l’argent en Indonésie
pendant 1949. 11. expose quels facteurs ont influencé
principalement ce développement.
C. Vermey,
Le marché du fret en 1949.
Un revirement s’est produit sur le marché du fret en
1949. Le contre-coup a commencé dans le secteur ,,trans-
atlantique”. L’auteur donne un aperçu des phases succes-
sives du fret dans quelques secteurs principaux dii marché.
G. de Bruyn,
L’étude du budget d’un journal.
Dans cet article l’auteur essaie d’approfondir les pos-
sibilités de créer un nouveau journal ou de faïre réappa-
raître un quotidien qui n’a plus été édité depuis la fin
d la dernière guerre.
SUMMARIES.
L. Justmân
Jacob,
The future of the European steel-
industry.
Discussing the study of the E.C.E. the writer states
that this is too one-sided in draw’ing attention to the
most spectacular, but partially questionable and to a
certain extent even decidedly confusing conclusion that
Europe will have a steel surplus of 6 to 8 million tons in
1953. It is believed that the estimated Western European
production is too high and the consumption too low, while
in the case of Eastern Europe both the estimated produc-
tion and consumption are probably too high.
J.
Ma.nschot,
The deaelopment of the cash money circu-
lation in Indonesia in 1949.
A rough outhine of the developinent of the extent and
composition of the cash money circulation in Indonesia,
and of the factors which had a particular influence on
this development.
C.
Verrncy,
The freighe-market in 1949.
The freight-market showed a turn in 1949. The reper-
cussion was first noticeable in trans-atlantic traffic. A
review of the freight trends in some of the principal
sections.
dc Bruyn,
Newspaper budgets.
The writer examines the possibilities for a new daily
or for the re-ap5earance of a daily that has not been
published since the end of .Woeld War II.
124
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Febrtari 1950
DE TOEKOMST VAN DE
EUROPESE STAALINDUSTRIE.
Het E.C.E.-rapport over de Europese staalindustrie.
I(rtge1eden is een uitvoerige studie van liet Secretariaat
van de E.C.E. te Genève verschenen over de toekomst
van de Europese staalindustrie
1).
F.let is een met vaart
geschreven betoog, waarin, dank zij veelal zeer vernuftige
en gedurfde veronderstellingen en vereenvoudigingen, de
grote lijn nergens zoek raakt. Voorts boeit het rapport
de aandacht doordat de sterk persoonlijke visie, ideeën en
idealen der samenstellers duidelijk naar voren komen.
1-Jet rapport ademt een geest van strijdvaardigheid en
prikkelt dientengevolge niet alleen tot overpeinzing en
gedachtenwisseling, maar zonder twijfel ook tot kritiek
en tegenspraak. 1-let is kennelijk met dit doel voor ogen
geschreven en het valt dan ook niet moeilijk te voorspellen,
dat, als binnenkort de Staalcommissie van de E.C.E.
(samengesteld uit experts uit de verschillende landen
)
weer
in Genève bijeenkomt, de discussies over het rapport geens-
zins dor en droog zullen zijn. In zoverre zal het rapport
zeker aan zijn doel beantwoorden. Jahmer is echter, dat het Secretariaat de waarde van het rapport als uitgangs-
punt voorverdergaande vruchtbare discussie en studie
geen goed gedaan heeft door kort voor de publicatie een
persbericht te lanceren, waarin te eenzijdig de aandacht
gevestigd wordt op de meest spectaculaire, maar ten dele
aanvechthare en in zeker opzicht zelfs hepald verwarrende
conclusie, dat Europa in 1953 een staalsurplus zal hebban
van6 ii 8 millioen ton. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijk
bericht opzien baart en in. brede kringen de aandacht trekt.
Daardoor wordt echter het gevaar verre van denkbeeldig,
dat de komende discussie in Genève en elders te eenzijdig
sterk geriÇht wordt op de nogal onvruchtbare vraa(r, in
hoeverre deze raming juist is, onder veronachtzaming van
de rest van het rapport met zijn vaak interessante over-
wegingen en suggesties.
In het onderstaande zal worden uiteengezet, waarom aan
de raming van een ruwstaalsurplus van 6
A
8 millioen ton
in 1953 een veel geringere betekenis toekomt, dan uit de
tot dusverre verschenen berichten over het rapport zou
kunnen worden afgeleid, terwijl voorts een aantal andere,
minder bekend geworden, uitspraken van het rapport
zal worden besproken.
Het rapport becijfert de Europese staalcapaciteit voor
1953 op 70 millioen ton (omgerekend op ruwstaal), het
Europese Verbruik op 58
t
60 millioen ton en het export-
saldo naar de overige wereiddelen op 4 millioen ton. 1-Jet
surplus, waarvoor volgens deze ramingen geen markt zou
zijn te vil1den, bedraagt derhalve 6 A 8 millioen ton. In de
rest van het rapport wordt het meest pessimistische van
ddze twee cijfers, het surplus van 8 millioen ton, aange-
houden. –
De genoemde schatting van do Europese staalproductie
in 1953 is ontstaan door de zgn. nationale productiepro-
gramma’s voor dat jaar ongecorrigeerd bij elkaar op te
tellen. Wat de Oosteuropese landen betreft, doet zich
daarbij de moeilijkheid voor, dat men over geen enkel
enigszins betrouwbaar gegeven de beschikking heeft. De
door het Secretariaat gebruikte ramingen voor de Oost-
Europese staajproductie in 1953 zijn hoog en niet geheel
overtuigend
2).
Voor de Westeuropese landen zijn in het algemeen de-
datioiiale productieprogramma’s voor 1953 veel beter en
ook meer in details bekend. Het is echter tevens een pu-
,Eiropean steel trends in the setting of the world market”.
” Deruwstaalprocluctic van deze groep van landen bedroeg in
1939 (excl. Oost-Duitsland)
5,1
millioen ton, terwijl het rapport cle
productie in 1948 (mci. Oost-Duitsland) taxeert op bijna 6,4,millioen
ton. Om de in het rapport opgenomen productieraming voor 1953
ad 10,5 millioen ton mogelijk te mak
–
en,
zou
in de jaren tussen
1948 en 1953 de capaciteit van de staaiindustrietn van deze landen met meer clan 50 pct van de In 1948 aanwezige capaciteit, moeten
worden uitgebreid.
bliek geheim, dat voor een aantal landen deze productie-
targets wel wat hoog zijn uitgevallen en in zoverre dus niet
reëel zijn. Terwijl volgens deze targets West-Europa (zon-
der Spanje) in 1953 bij 100 pCt bezetting 58,8 millioen ton
ruwstaal zal kunnen produceren, lijkt het daarom, zelfs als
men met de mogelijkheid rekening houdt dat de thdns
bestaande limiet van 11,1 millioen ton voor de Westduitse
staalproductie wordt herzien, meer waarsclnjnlijk dat de
totale capaciteit enkele millioenen tonnen per jaar kleiner
zal zijn
3
). –
Wij 11ebben dus de indruk, dat in het rapport van het
Secretariaat van de E.C.E. te weinig aandacht is besteed
aan de kloof tussen de nationale productieprogra,mma’s,
w’aarin soms nog wel wat na-oorlogs optimisme verwerkt
was en de harde realiteit; die nu eenmaal om de boek komt
kijken, zodra de papieren plannen in werkelijkheid moeten
worden omgezet. Daar Icomt echter nog iets anders bij.
De in het rapport verwerkte nationale productiepro-
gramma’s zijn ramingen, die zijn opgesteld ten behoeve van
de O.E.E.C. ter beantwoording van de vraag, welke pro-
‘ductie bij volledige benutting van de in 1953 beschikbare
capaciteit zou kunnen worden verkregen. Daar capaciteit
een rekbaar begrip is, zijn de ramingen der verschillende
• landen niet op een zelfde leest geschoeid. Terwijl een aantal
landen, waaronder Nederland, als capaciteit opgegeven
heeft de reële productiemogelijkheid, waarbij o.a. reke-
ning wordt gehouden met stilstanden voor ovenreparaties
e.d., hebben andere landen een theoretische capaciteit
gekozen onder gehele of gedeeltelijke uitschakeling van
dergelijke factoren: Zodoende is bijvoorbeeld voor enkele
van de grootste productielanden vermoedelijk een theore-
tische capaciteit genoemd, die circa 10 pCt groter is dan
de reële capaciteit.
Zowel voor Oost- als West-Europa zijn er bijgevolg ge-
gronde redenen om te verwachten, dat de werkelijke pro-
ductiecapaciteit in 1953 niet onaanzienlijk lager zal zijn
dan in het rapport wordt verondersteld.
Thans een enkel woord over de afzetramingen. Het is
helaas ondoenlijk om in het kader van een tijdschriftârtikel
de uitgebreide en vaak verrassend vernuftige beschouwin-
gen en berekeningen over de afzetmogelijkheden in 1953
volledig tot hun recht te doen komen. De schattingen zijn
gebaseerd op de veronderstelling, dat 1953 voor Europa
een jaar van full employment zpl zijn. Becijferd wordt, dat
de Europese consumptie dan 58 (k 60) millioen ton zal zijn
en dat Europa een exportsaldo van 4 millioen ton zal heb-
ben. Het rapport erkent daarbij, dat een raming van de
consumptie en de export voor een nog zo ver verwijderde
toekomst veel minder exact is dan de overeenkomstige
schatting van de productiecapaciteit.
Terwijl het niet mogelijk is hier de bij het opstellen der consumptieramingen toegepaste herekeningsmethoden te
bespreken, is het echter wel mogelijk de resultaten daarvan
op hun waarschijnlijkheidsgehalte te toetsen. Dit kan
namelijk geschieden door de verhruiksraming voor 1953 te
splitsen voor Oost-Europa, West-Europa (en Spanje) en
vervolgens te vergelijken met verbruikscïjfers uit het ver-
leden. 1-Jet valt te betreuren, dat het rapport niet zelf deze
betrekkelijk eenvoudige contrôle op de eigen conclusie
heeft gegeven.
1-Jet resultaat van deze toetsing is in de volgende
tabel samengevat
4)
.
–
3)
Om een
–
vergelijking met in het verleden behaalde productie
mogelijk te maken, zij verwezen naar de volgende cijfers betreffen-
de de n-uwstaalproductie van West-Europa, in mln ton, 1929:
48,2; 1937: 51,3; 1939: 53,2;
19
1
,9:
48,2; 1953: 58,8? –
‘) Ter toelichting van de tabel zij nog vermeld, dat de totale
verbruikscijfers voor elk der drie jaren, mitsgaders cle splitsing
voor 1953, aan het rapport zijn ontleend. De splitsing voor 1929 en
1937 berust in hoofdzaak op statistisch materiaal ontleend aan
officitle publicaties. In het rapport is
de Russische zone van Duits-
land voor de na-oorlogse jaren bij Oost-Europa en daarvôôr bij West-
Europa gerekend. Om de cijfers voor de bovengenoemde tabel ver-
gelijkbaar te maken, moest ook voor 1953 de Russische zone hij
West-E uropa worden geteld.
in millioënen
in kg per hoofd
tonnen ruwstaal
der bevolking
1929
1937
1953 1929
1937
1953 40,1
46,2
47,4
153
168
158
3,9
4,3
9,6
41
40
100
1
(0,2?
1
)
1
43
_1)
33 45
50,7
58
116
123
136
Staalverbruik
\Srest_E uropa Oost-IS uropa
Spanje
Totaal
‘) burgeroorlog.
9rr
‘
Ir
.
‘t…
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
125
Deze cijfers doen duidelijk zien, dat-de samenstellers
van het rapport door uitsluitend te letten op Europa als
totaliteit over het hoofd hebben gezien, dat de splitsing
.van hun resultaat tussen Oost- en West-Europa tot on-
waarschijnlijke verhruikscijfers voert. Voor West-Europa
is hun raming in het licht van oudere verbruïkscïjfers aan-
zieiilijk te laag. Het is immers niet aan te nemen, dat, als
1953 een jaar van full employment is, het staalverbruik
pci’ hoofd der bevolking lager zal zijn dan in 1937. Bij een
verbruik per hoofd dci’ bevolking gelijk aan dat in 1937
zou het staalverbruik in West-Europa in 1953 circa 50,4
millioen ton in plaats van de bovengenoemde 47,4 millioen
ton bedragen. Voor Oost-Europa rijst op grond van de
bovenstaande tabel de vraag, of het wel mogelijk zal zijn
in een paar jaar het verbruik in deze landen op te schroeven
tot circa 100 kg per hoofd der bevolking.
Samenvattend kan worden geconcludeerd, dat het waar-
schijnlijk is, dat in het rapport, wat de toestand in 1953
betreft, voor West-Europa de productie te hoog en de
consumptie te laag is geraamd, terwijl voor Oost-Europa
zowel de productie als het verbruik te hoog zijn getaxeerd.
De bovenstaande overwegingen (en enige hier niet nader
toegelichte kanttekeningen bij de exportramingen van het
rapport) zijn het geweest, die ons er toe brachten om in
het begin van dit artikel te zeggen, dat de raming van een surplus van 6 k 8 millioen ton aanvechtbaar is. Wij schre-
ven echter voorts, dat deze raming in zeker opzicht ook
bepaald verwarrend is. 1-Jet is nu tijd om deze opvatting
nader te staven en dit biedt ons dan tevens de gelegenheid
om verder in te gaan op een van de meest interessante
hoofdstukken van het rapport, namelijk het hoofdstuk, dat
is gewijd aan de zgn. platte producten
5).
Vervaardiging op technisch en economisch verantwoorde
wijze van walserïjproducten is zonder specialisatie niet
mogelijk. 1-Jet is voor de meeste groepen van walserijpro-
ducten bovendien voor een rationele productie nodig,
dat deze gespecialiseerde eenheden vrij groot zijn (geïnte-
greerde bedrijven, omvattende hoogovens, een staalfabriek
en walserijen voor bepaalde pi’oducten
6).
– Dit heeft tot gevolg, dat een eenheid, die is gebouwd
voor de vervaardiging van bijvoorbeeld zware en middel-
zware profielen, rails ed. niet kan worden gebruikt voor
de productie van andere artikelen, zoals bijvoorbeeld dikke’
of dunne plaat. Het is derhalve zeer wel denkbaar, dat de
technische en economische ontwikkeling van een groep
van walserijproducten geheel anders verloopt dan die van
andere groepen. Dit verschijnsel doet zich inderdaad thans
in Europa zeer duidelijk vooi’, dank zij de vergaande ont-
wikkeling met vèrstrekkende gevolgen, die zich op het
gebied van het platte materiaal en. meer in het bijzonder
ten aanzien van dunne plaat en blik bezig is te voltrekken.
Deze ontwikkeling is een uitvloeisel van de revolution-
nering van de fabricage van dunne plaat en blik in de dci’-
tiger jaren in Amerika. Naast de bestaande weinig geme-
Platte producten is het verzamelbegrip voor dikke, middeldikke
en dunne platen, blik, handstaal ed.
‘) Het rapport wijst er terecht op, dat het dientengevolge alleen
voor landen met een totale staalproductie van
21
millioen ton of
meer mogelijk is om op economische wijze
alle
groepen van walserij-
producten te vervaardigen. Wij vestigen in dit vet-band even de
aandacht op de onjuiste weet-gave van deze uitspraak in het nummer
van„E.-S.B.” van
11
Januari
1950,
hlz.
35,
ontleend aan ,,The
Investors’ Chroniele” van
7
Januari jI. Deze weergavewektnamelijk
ten onrechte de indi’uk, dat het onmogelijk zou zijn voor een gespe-
cialiseerd bedrijf, dat cen capaciteit van minder dan
2f
millioen
ton per jaar
zou
hebben, om economisch te produceren. liet tegen-deel is waar. Met deze passage beoogt het rapport alleen te consta-
teren, dat landen met een staalcapaciteit van minder dan
2f
millioen
ton per jaar er goed aan doen zich te specialiseren op de fabricage
van enkele groepen van walserijproducten met uitsluiting van de
overige groepen,
chaniseerde dunne plaatwalserijen (de zgn. handmills)
verrezen de zgn. continue breedbandwalserijen. Het bleek
alras, dat dit nieuwe fabricageproces tot een zeer aanmer-
kelijke daling der productiekosten leidde, maar bovendien
het zeer grote voordeel had, dat platen van veel betere
kwaliteit werden vervaardigd dan met de handmill-tech-
niek mogelijk was. liet gevolg was tweeledig. De handmills
zijn in Amerika thans vrijwel geheel verdwenen en het
verbruik van dunne plaat ging met sprongen omhoog. Van
het moment af, dat de nieuwe plaat, laag in prijs en van
zeer goede kwaliteit, voor het eerst ter markt kwam, is
het aantal toepassingsmogelijkheden op waarlijk verbluf
–
fende wijze toegenomen. Dunne plaat en blik werden in
weinig jaren de incest gebruikte walserij producten in Ame-
rika. liet rapport van de E.C.E. constateert zelfs, dat niet
minder dan 46 pCt van het Amerikaanse staalverbruikge-
schiedt in de vorm van dunne plaat en blik. Het behoeft
dan ook geen verwondering te wekken, dat in Amerika
reeds meer dan 30 van deze breedbandwalserijen nodig
zijn gebleken om de vraag bij te houden.
1-let is begrijpelijk, dat de Europese staalindustrie zich
na het einde van de oorlog zeer wel bewust was, dat haar
dooi’ deze ontwikkeling ouderwets geworden dunne plaat-
walserijen ten dode gedoemd waren en op korte termijn
door een aantal continue of semi-continue breedbandwal-
serijen moesten worden vervangen.
In het hoofdstuk over het platte materiaal wordt zowel
de genoemde ontwikkeling in Amerika als de meest waar-
schijnlijke gang van zaken in Europa geanalyseerd. 1-Jet
rapport komt daarbij tot de conclusie, dat de thans in
Europa in aanbouw of in voorbereiding zijnde continue
en semi-continue breedbandwalserijen tezamen net vol-
doende capaciteit zullen bezitten om bij verdringing van
de oneconomische handmills de sterk stijgende vraag naar
dunne plaat en blik bij te kunnen houden
7).
Ook wat de
overige platte producten betreft, komt het i’apport tot de
slotsom, dat er geen termen aanwezig zijn om een over-
productie te duchten.
Doordat de samenstellers van het rapport overtuigd zijn van een surplus aan staalcapaciteit in 1953, maar
evenzeer overtuigd zijn, dat de productiecapaciteit voor plaatmateriaal niet te groot zal zijn, rijst hier de voor de
l)i’actijl belangrijke vl’aag: welke zijn dan de groepen van
producten, waarvoor een overmaat aan capaciteit wordt
gevreesd? In het rapport wordt deze vraag helaas niet
aangeroerd. Wel kan men hevroeden, dat de samenstellers van het rapport daarbij hebben gedacht aan zware en mid-
delzware profielen en rails, en wellicht ook aan lichte
profielen e.d., maar dit is toch nog iets anders dan een op
feitelijke gegevens gebaseerde analyse ‘an de perspectieven
voor deze groepen van producten. De conclusie van het
rapport moge verblijdend zijn voor de producenten van
de platte producten, maar helpt bitter weinig, als men
voorzieningen wil overwegen tegen een surplus elclers,zo-
lang men niet weet,waar dat elders is en wat de orde van
grootte van een eventueel sui’plus, gedetailleerd naar de
verschillende groepen van producten, zal zijn. 1-her ligt
dus een vi’aagstut, dat om verder onderzoek vraagt.
**
*
Bij de bespreking van de reeds vermelde zgn. nationale
productieprogramma’s wotdt in het rapport de vraag ge-
steld, in hoeverre op niet-economische môtieven een uit-
breiding van de staalcapaciteit wordt nagestreefd; Naast
enkelefactoren, die in de allereerste tijd na de oorlog wel-
licht een rol kunnen hebben gespeeld (te wéinig informatiës
over elkaars plannen, een overmatig optimisme omtrent
de toekomst ed) wordt nog een tweetal motieven ‘ge-
noemd, waar wij iets meer over willen mededelen.
7)
In aanbouw en in voorbereid ing zijn:3 continue breedbandwals&-
rijen
(1
inEngeland,
2
in Frankrijk);
6
semi-continue breedhand-
walserijen
(2
in BelgiO,
1
in Luxemburg,
1
In Nederland,
11fl
ItaliO
en
1
in Oostenrijk). – . . .
126
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
,
15 Februari 1950
Het rapport vreest, dat verschillendinvoerlanden thans
trachten een kleine en oneconomische staalindustrie in het
leven te roepen, omdat in tijden van schaarste steel ex-
porters have taken advantage to the maximum of the diÏe
need for steel in importing countries to seli their surplus
at the highest possible price”. Er zit ongetwijfeld veel
waars in deze laatste opmerking. Wat de oprichting van
kleine staajindustrieën betreft, blijkt naar onze mening
uit de in het rapport vermelde cijfers, dat, in ieder geval
in West-Europa, dit streven weinig invloed heeft.op de
positie van de V,Testeuropese staalindustrie als geheel.
Beperken wij ons tot West-Europa, dan blijkt de gezamen-
• lijke productie in 1953 van die landen, die een staalproduc-
tie nastreven, waarop hier door het rapport wordt gedoeld,
hoogstens 800.000 ton te zullën bedragen op een totaal
– van West-Europa van 58,8 millioen ton
8).
Een nadere
beschouwing leert, dat de gewicht in de schaal werpende
uitbreidingen niet bij de kleine, maar bij een aantal ‘van
de grote product ielanden plaatsvindn.
Het tweede hierboven bedoelde motief omschrijft het
rapport als de ,,strategic and security reasons”. Om be-
grijpelijke redenen onthoudt Ihet rapport zich van een be-
spreking van deze motieven. Vermoedelijk spelen deze een
niet onbelangrijke rol bij bepaalde investeringsprojecten,
zowel in Oost- als in West-Europa. Het zal duidelijk zijn,
dat men hier te maken heeft met motieven, die de in het
rapport sterk aanbevolen investeringscoördinering tussen
Oost- en ‘West-Europa voorshands niet erg reëel doen zijn.
Het valt voorts op, dat het rapport geen aandacht be-
steedt aan het feit, dat een zekere uitbreiding van de
capaciteit inhaerent is aan de modernisering en technische
verbetering der staalindustrie. Het rapport wijst er met
nadruk op, dat de staalindustrie alle middelen te baat moet
nemen om de productiekosten tot een minium te beperken.
Uit het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat voor dunne
plaat en blik een grondige modernisering der installaties
thans nodig is. Zo is het ook elders (men denke hierbij o.a.
aan het feit, dat de oorlog op dit gebied tot stagnatie heeft
geleid), zij het ook in mindere mate. De ervaring leert ech-
ter, dat modernisering veelal gepaard gaat met vergroting
der capaciteit. 1-let wil ons voorkomen, dat (in zekere zin)
het rapport hier vewarrend kan werken. Enerzijds wordt
betoogd, dat de Euroese staalindustrie alles in het werk
moet stillen om haar concurrentiekracht zo hoog mogelijk
op.te voeren, anderzijds wordt echter gepleit voor een be-
perking der investeringen ter voorkoming van overcapa-
•citeit. Deze twee desiderata, zo absoluut gesteld, zijn niet
verenigbaar. De in het voorgaande gesignaleerde lacune,
ontstaan doordat het rapport niet aangeeft, voor welke
groepen van walserijproducten de investeringen tot over-
capaciteit kunnen leiden, wordt hier duidelijk voelbaar.
Tot slot willen wij een overzicht geven van de vijf maat- –
regelen, die het rapport aanbeveelt om een eventuele over-
productie te voorkomen.
1.,,Co-ordinated measures should be stiidied and ap-
plied in order to increase steel consumption when signs of underconsumption or recession appear”.
Het wil ons voorkomen, dat deze suggestie
y
erdere
overweging verdient, ok indien men een vraagteken
plaatst hij de uitspraak, dat dit soort maatregelen , ,can
best be studied and decided upon jointly by all European
countries”.
2. ,,Steel investment and prodution programmes
should be co-ordinated in order to ensure an over-all
satisfactory level of crude-steel production and an adequate
supply in each of the main categories of rolled or drawn
steel products”..
Wij zijn met het rapport van oordeel, dat het ter voor-
De bedoelde landen Zijn: Noorwegen, Denemarken, Zwitser-
land, &riekenland en Turkije. Hierbij moet worden aangetekend,
dat in dit totaal ondernemingen begrepen zijn, die, doordat zij zkh
op
bijzondere producten or kwaliteiten hebben toegelegd, beslist
niet oneconomisch zijn.
koming van eventuele odeconomische investeringen ge-
wenst zou zijn, dat ,,the steel investment programme should
be mainly govei’ned by the following factors: location of
raw materials, degree of skill and aptitude of the people
concerned, location of present and future consumption
centres, as well as proximity of loading-ports for ovërseas
exports”. De vraag blijft dan nog te beantwoorden, of
de door het rapport aanbevolen coördinering ,,jointly by
steel producers, steel consumers and Governments on an
Europe-wide basis” goede mogelijkheden biedt voor een
doelmatige selectie der in overweging zijnde investeringen.
Voorshands kunnen wij ons moeilijk losmaken van de ge-
dachte, dat een doorbreking van de inter-Europese han-
delsbelemmeringen een meer doelmatig middel daartoe
zou zijn.
,,Co-operation anong European countries should
ensure adequate supplïes of good-quality and cheap raw
materials for steelmaking”.
Blijkens de toelichting keren de samenstellers van het
rapport zich met deze uitspraak tegen het zgn. ,,dual price
system” voor de grondstoffen van de staalindustrie.
,,Wicje exchange of information gn improvernent in
steel-producing techniques, on measures taken to increase
productivity, etc., should be organized”.
Het wil ons voorkomen, dat voor Europese begrippen
de staalindustrie reeds in grote mate overtuigd is van de
waarde van een uitwisseling van ervaringen. Een verder
voortschrijden in deze richting zou echter wel aanbeveling
verdienen.
,,The evolution of the European and even of the world market situation from the point of view of steel
production and consumption ought to be studied periodi-
cally so as to determine, in time, factors which might in-
fluence the decisions to be taken under 1, 2, 3 and 4 above”.
Wij zijn het met de samenstellers van het rapport eens,
dat de regelmatige verzameling en publicatie van tal van
gegevens over staalproductie en -verbruik van groot nut
zou zijn. De pogingen, die daartoe door het Secretariaat
van de E.C.E. worden gedaan, verdienen dan ook mede-
werking.
**
*
Naar aanleiding van de publicatIe van het rapport heeft R. E. Asher, U.S.’ representative to
E.C.E.,
het nodig ge-
oordeeld een verklaring af te leggen. Deze verklaring is
vooral van belang, omdat daaruit blijkt hoezeer de stand-
punten, waaruit men de in het rapport ‘behandelde materie
kan benaderen, uiteen kunnen liggen. De reactie van Asher
op de raming van het surplus van 6 â 8 millioen ton is ni.
als volgt: ,,It ‘does not mean that steel capacity will be
too high. It means rather that steel consumption will be
too low”. Asher wijst er dan verder op, dat ,,trade barriers
must be swept away so that the most efficient producers
can compete in the widest possiblè market. The general
tendency to seek self-suffïciency results in uneconomic,
protected industries producing under conditions that dis-
courage consumption” 9).
Asher zegt in deze verklaring verdër: ,,I do not view
this p’robability of apparent excess capacity as something
dangerous or even u’ndesirable. There is no real reason
that the steel-consuming industries should not improve
their production methods, expand their markets through
the reduction of the price of their end products, and thus
consume all the steel in sight. T see the ,,extra” steel as a
great opportunity to raise the level of European industrial
and agricultural production, to reduce prices, and to pass
t)
Ter illustratie van de ,,trade barrier”, gevormd door de invoer-
rechten, vermelden wij de volgende invoerrechten op
dunne plaat en blik:,
dunne plaat
blik
Engeland
……………………..
20-25
pct
20-25
pct
Frankrijk
……………………..
i6
pct
18
pCt
Italië
………………………..
2-1′
pct
13
pCt
Duitsland
……………………
8-9
pct
9-10
pct
Nederland (Benelux-tarief)
……….
3-4
pct
0-4
pct
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
127
on the benefits to the people of Europe in the form of a
higher standard of living.
1 tnist the E.C.E. Steel Committee will take a similar
view when it meets at the end of February”.
Ook al is het duidelijk, dat door uitlatingen als ,,trade
barriers mut be swept away” de liberalisering van de
handel niet naderbij wordt gebracht, toch hebben derge-
lijke uitlatingen zin, doordat zij een gedachtegang be-
lichamen, die in het rapport onvoldoende tot zijn recht komt. Flet wil ons namelijk voorkomen, 4at de
,
samen-
stellers van het rapport voor de volgens hen aanwezige
vraagstukken dç oplossing te veel zoeken via internationaal
commissoriaal overleg en daardoor niet stilstaan bij de
mogelijkheid, dat voor de meeste van deze vraagstukken
in een geliheraliseerde economie geen plaats meer zou zijn.
Omgekeerd ware het echter onjuist om te menen, dat, wat
thans onder liberalisering wordt verstaan, te weten de
opheffing van een aantal invoercontingen, samen met een
eventuele convertihiliteit der valuta’s, voldoende zou zijn
om tot een werkelijk geliheraliseerde Europese staalindus-
trie te geraken. Daartoe zou in de eerste plaats nog nodig zijn eeh verlaging van de in een reeks van ijzer- en staal-
producerende landen bestaande protectionistische invoer-
rechten. 1-let ware te wensen geweest, dat het rapport aan
dit moeilijke, maar belangrijke vraagstuk aandacht had
besteed. –
Beverwijk.
Drs
P. L.
JUSTMAN JACOB.
‘5
DE ONTWIKKELING VAN DE CHARTALE
GELDCIRCULATIE IN INDONESIË IN HET
JAAR 1949.
In aansluiting op het in Economisch-Statistische Be-
richten” van 26 Januari 1949 gegeven ovexzicht van de
ontwikkeling van de geldcirculatie in Indonesië in de
jaren 1947 en 1948 zal in het navolgende worden getracht
in grote lijnen te schetsen, hoe deze”geldcirculatie naar
omvang en samenstelling zich in 149 heeft ontwikkeld
en voorts, welke factoren deze ontwikkeling in het bijzonder
hebben beïnvloed. De cijfers per ultimo 1949 zijn
mede daarom van bijzonder belang, aangezien zij de stand
van zaken representeren wat betreft de geldcirculatie in ‘Indonesië op het tijdstip van de overdracht van de
souvereiniteit over dit land aan de Republik Indonesia
Serikat.
De chartale geldcirculatie.
In de samenstelling van de chartale geldcirculatie,
voor zover betrekking hebbende op- de in wat wij verder
zullen noemen het Federale gebied door de Voorlopige
Federale Regering en door De Javasche Bank uitgegeven
ruilmiddelen, is in 1949 geen principiële wijziging gekomen.
Evenals bij de aanvang van het jaar circuleerden ook bij
de souvereiniteitsoverdracht nog onveranderd naast
elkaar de door de Regering van Indonesië uitgegeven
Gouvernementsguldenbiljetten – d.w.z. de krachtens
Koninklijk Besluit van 2 Maart 1943 No 1 voor het eerst
in 1944 en vervolgens naar gelang de bevrijding van Indo-
nesië voortgang maakte in omloop gebrachte muntbiljetten
– het zgn. ,,Nica-geld” in coupures van f 0,50 t/in f 500
– en de bankbiljetten van iDe Javasche Bank, wat de,
laatste betreft ten dele nog emanerende uit emissies van
vöÔr Maart 1942 en ten dele uit de zgn. Noodemissie 1946.
Naast deze twee voornaamste categoeieën van chartale
‘betaalmiddelen bestond per eind 1949, evenals aan het
begin van dat jaar,de circulatie uit zilveren tekenmunten,
‘een zeer beperkt bedrag aan vooroorlogse muntbiljetten,
alsmede uit metalen en papieren pasmunt. Hierbij moet
worden aangetekend;dat ten aanzien van de zilveren teken-
munten en de metalen pasmunten, voor zover van zilver
vervaardigd, de aanduiding ,,in circulatie” ietwat euphe-
mistisch aandoet, aangezien men deze munten in het ver-
keer vrijwel niet meer ziet. In verband met haar intrinsieke waarde worden zij nog slechts voor ,,hoarding”-doeleinden.
gebruikt, hetgeen zich ook manifesteet in ‘een niet onbe-
langrijk agio, hetgeen men bereid is te betalen bijv. voor
zilveren tekenmunt boven papieren guldens. Volgens
recent ontvangen noteringen bedraagt dit agio ca 100 pCt.
Men kan dan ook gevoeglijk stellen, dat behoudens de
metalen 1 ct- en 2+ ct-stukken de eigenlijke geldcirculatie
in Indonesië momenteel geheel uit l)apieren betaalmidde-
len bestaat.
Bij Staatsblad 1949 No 186, dd. 14 Juli 1949, werd
onder intrekking van de Ordonnantie van 2 November
1948 (Stshl. 1948′ No 282) De Javasche Bank bevoegd
verklaard tijdelijk over te gaan tot de uitgifte van bank-
biljetten van f 0,50, f 1 en f 2,50. Bij het besluit van De
Javasche Bank om tot het aanmaken van bankpapier
in deze kleine coupures over te gaan, heeft de gedachte
voorgezeten, dat een terugkeer tot de vroegere verhou-
dingen op monetair gebied in Indonesië, onder welke in
de behoefte aan betaalmiddelen van f 0,50, f 1 en f 2,50
geheel werd voorzien door de zilveren tekenmunt, althans
voorlopig niet mag worden gerekend. Hiervan uitgaande
en voorts overwegende, dat het van belang moest worden
geacht zo spoedig mogelijkveer terug te keren tot een
toestand, waarbij de voorziening van de circulatie met
papieren betaalmiddelen door één instantie, zijnde de
circulatiebank, wordt verzorgd, lag het nemen van boven-
omschreven maatregel, welke dus een uitbreiding betekent
van de taak van de circulatiebank op het gebied van de
verzorging van de circulatie, voor de hand. Tot op heden
is dooi’ De Javasche Bank vin deze bevoegdheid nog geen
gebruik gemaakt; wel echter liggen de betreffende biljetten
gereed als onderdeel van een geheel nieuwe, alle coupures
omvattende, emissie, welke is aangemaakt om te gele-
gener tijd de plaats te gaan innemen van de vier verschil-
lende emissies, waaruit thans de circulatie bestaat. –
Hieronder volgen thans allereerst enige cijfers betref-
fende de circulatie van het chartale geld in Indonesië –
voor zover uitgegeven door De Javasche Bank en door
de Regering van Indonesië – zoals deze circulatie zich
in 1949 heeft ontwikkeld. –
Circulate chartaal geld.
Tav.
&vts
Pas-
Netto Bankbil-
glcl.-bll- en teken- totaal
1)
jetben
‘jetten
munt
(In mln guldens)
31-12-1947
430
862
250
1.450
29-12-1948
715
863
216
1
)
1.698
30- 3-1949
………
748
882
220
1.736
29- 6-1949
850
890
224
1.851
28- 9-1949
894
892
227
4.882
28-12-1949
935
976
230
2.015!)
‘)
Netto totaal = Javasche Bankpapier plus Gouverncmentsgul-
denbiljetten
plus
pas- en tekenmunt minus aanwezige circula-
lieiniddelen in de Landskassen en in de kassen der aankon.
9 I-Icrziene raining.
5)
Voo’rlopig cijfer.
De stijging van de chartale circulatie heeft zich in 1949
onverminderd vooi’tgezet. Tegenover een toeneming in
1948 met f 248m1n of 17,1 pCt, staat voor 1949 een stij-
ging met f 317 mln of 18,7 pCt. Zowel in absolute’cijfers
als procentueel is derhalve het tempo van de stijging,
over het gehele jaar 1949 genomen, nog groter geweest
dan in 1948. De stijging van de circulatie is onafgebroken
geweest, zij het’ook, dat per kwartaal eergrote tèmpo-
verschillen vallen waar te nemen; hierop zal nog nader
worden teruggekomen.
Terwijl in 1948 de toenemende behoefte aan chartaal
geld, voor zover niet liggende in-de pasmuntsfeer, geheel
kon worden gedekt door een additionele uitgifte van
Javasche Bankbiljetten waartegenover de eirculatie
van Gouvernementsguldenbiljetten vrijwel onveranderd
bleef, zien w’ij in 1949 beide categorieën van betaalmiddelen
een belangrijke stijging ondergaan. In afwijking van het
128
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Februari 1950
reeds gememoreerde beginsel, om zo spoedig mogelijk
weer te komen tot een concentratie van de uitgifte van
chartaal geld, ander dan pasmunt, in handen van de
circulatiebank, is men derhalve in 1949 opnieuw overge-
gaan tot het uitgeven van Gouvernementsguldenbiljetten.
Technische omstandigheden hebben tot deze beslissing
genoopt. Onder invloed van de zich nog steeds uitbrei-
dende behoefte aan circulatiemiddeleri dreigde in 1949
andermaal een absoluut tekort te ontstaan aan betaal-
middelen in bepaalde coupures. De ideale oplossing zou
zijn gewedst, indien De Javasche Bank door een verdere
aanmaak van de medio 1947 onder dezelfde schaarste-
omstandigheden in omloop gebrachte Noodemissie 1946
– bestaande uit de coupures van f 5, f 10 en f 25 – in dit
dreigende tekort had kunnen voorzien. Een verdere aan-
maak van deze biljetten bleek evenwel op een dergelijk
korte termijn niet te verwezenlijken, terwijl de Ameri-
kaanse firma, welke destijds het Nica-geld had aange-
maakt, wel in staat bleek op zeer korte termijn een be-
langrijke hoeveelheid van dit papier aan te maken. Nood-
gedwongen werd toen besloten deze oplossing te kiezen.
In Juni 1949 werd de betreffende bestelling geplaatst in
de coupures van f 10, f 25 en f 50, terwijl de eerste partijen
reeds in Augustus d.a.v. werden afgeleverd. Als gevolg
hiervan zien wij de circulatie van Gouvernementsgulden-
biljetten, welke in 1948 zich op een niveau van f 800 mln
was blijven bewegen, doch daarna in het eerste kwartaal
1949 door een in omloop brengen van de laatste reserves
tot f 890 mln was gestegen, in het lpatste kwartaal van
1949 plotseling scherp oplopen tot f 976 mln.
Zoals reeds met een enkel woord is aangegeven, vielen er
in 1949, wat betreft het tempo van de uitbreiding der
geldcirculatie, scherpe fluctuaties waar te nemen. In het
eerste kwartaal vah 1949 bedroeg de stijging slechts
f 38 mln, tegen f 75 mln in het vierde kwartaal 1948 en
tegen f 62 mln als kwartaalgemiddelde voor dat jaar.
Deze ontwikkeling, welke tendeerde in de richting van een
zich geleidelijk herstellend evenwicht op monetair gebied,
werd in het tweede kwartaal verstoord door een plotse-
linge, toeneming van de circulatie met f115 mln. liet is
moeilijk hiervoor een alles omvattende verklltring te
geven; een bescheiden herstel van een in het- verleden
steeds waarneembare – als gezond aan te merken –
seizoenbeweging in de behoefte aan circulatiemiddelen,
naast een toenemende vraag naar Federale circulatie-
middelen in de bij de tweede politiële actie bezette ge-
bieden op Java en Sumatra, kunnen in deze zeker als
factoren worden genoemd; volledig zal daarmede het
beeld echter vermoedelijk niet zijn. De veronderstelling,
dat de uitbreiding der. circulatie in het tweede kwartaal
althans tot een belangrijk deel als ,,normaal” kan worden
aangemerkt, vindt steun in het feit, dat in het derde
kwartaal het tempo der stijging weer veel langzamer
wordt – de toeneming bedraagt slechts f 32 mln -,
welke zeer gunstige ontwikkeling echter in het vierde
kwartaal weer geheel wordt té niet gedaan door een toe-
neming van de geldcirculatie met niet minder dan f 182
mln. Een niet onbelangrijk deel van deze laatste vermeer-
dering zal voor rekening komen van de ten uitvoerlegging van de Van Royen-Rum-afspraken, waarvan ae financiële
consequenties zijn geschat op f 134 mln, terwijl mogelijk ook- een zekere extra vorming van kassaldi in December
in verband met de souvereiniteitsoverdracht een rol zal
hebben gespeeld.
Naast het Federale geld dient evenzeer aandacht te
worden besteed aan
–
het Republikeinse geld in zijn ver-
schillende verschijningsvormen. Vooralsnog dient een
bespreking van deze categorie van ruilmiddelen zeer sum-
mier te blijven, enerzijds omdat zelfs op dit tijdstip nog
geen volledige gegevens beschikbaar zijn over de verschil-
lende soorten Republikeins geld, welke in omloop zijn ge-
bracht, en anderzijds omdat de circulatie van deze ruil-
middelen, wat betreft haar omvang, zich nog geheel aan
elke waarneming onttrekt. Als voornaamste categorieën
van Republikeins geld kunnen worden aangemerkt:
het U.R.I. (Ueang Republik Indonesia), zijnde de
betaalmiddelen, welke sedert 1 November 1946 door de
Republikeinse Regering te Djokjakarta voornamelijk op Java zijn uitgegeven;
het U.R.I.P.S. (Ueang Republik Indonesia Propinsi
Sumatera), zijnde de eerste betaalmiddelen, welke door
de Republikeinse autoriteiten op Sumatra zijn uitgegeven
en welke ook thans aldaar nog in omloop zijn;
het U.R.I.P.S.U., zijnde de betaalmiddelen, welke in
later stadium speciaal zijn uitgegeven door de Repu-
blikeinse autoriteiten in Noord-Sumatra;
het U.R.I.T.A., zijnde de betaalmiddelen in later
stadium speciaal uitgegeven door de Republikeinse auto-
riteiten te Tapanoeli;
het U.R.I.B.U., zijnde de betaalmiddelen, welke
sedert November 1949 speciaal in Atjeh in omloop zijn
gebracht door -de Republikeinse autoriteiten aldaar.
Van het Uri zou volgens zeer recente, als officieel aan
e merken, berichten van de zijde van de Regering van de
R.I.S. ca 4,5 mrcl’rupiah in omloop zijn gebracht, waarbij
echter als vaststaand kan worden aangenomen, dat een
niet onbelangrijk percentage hiervan sedert de uitgifte
door verschillende oorzaken verloren zal zijn gegaan. Hier-
tegenover staat echter, dat het Uri op zeer grote schaal is
nagemaakt, op zodanige wijze, dat hij biljetten, welke enige
tijd in omloop zijn geweest, de originelen en de falsificaten
niet zijn te onderscheiden. Een zelfs benaderend juiste
raming van de totale omloop van het Uri zal derhalve
nimmer kunnen worden gegeven. Omtrent de andere
categorieën van Republikeins geld staan nog in het geheel geen circulatiecijfers ter beschikking.
De notering van het Uri op de vrije markt te Batavia bedroeg begin 1949 I.C. f 2,70 per 100 Un, welk,e no-
tering nadien geleidelijk inzakte tot 1,80 in Augustus.
Door een sterk verminderde aanwendingsmogelijkheid van
het Un, speciaal in West-Java, vond nadien in Batavia
geen geregelde handel in Uri mèer plaats. In Soerabaia
daarentegen werd in October en November het Uri nog
verhandeld op basis van I.C. f 0,70 â f 0,75 per 100 Un.
Berichten uit Solo en Djokjakarta tonen daarentegen aan,
dat aldaar de koersen van het Uri zich in de laatste maanden
van het jaar nog op basis van I.C. f 0,75 fi f 1 per 100 Un
bleven bewegen.
Over de noteringen van de verschillende Sumatra-
rupiah’s staan weinig gegevens ter beschikking.- Volgens
recente berichten uit Atjeh zou het Urips aldaar ,,offi-
cieel” I.C. f 0,25 per 100 Urips noteren, terwijl 1 Uriba
gelijk zou staan met 250 Urips en derhalve in Federaal
geld uitgedrukt I.C. f 0,625 waard zou zijn. In werkelijk-
heid echter werd voor 100 Urips slechts I.C. f 0,10 betaald
en voor 1 Uriba I.C. f 0,40, hetgeen neerkomt op een
koersverhouding Uriba-Urips van 400: 1.
Zoals reeds niet een enkel woord gemeld, verloor het
Uri in de loop van 1949 als circulatiemiddel aan betekenis,
zij het ook, dat het, afhankelijk van politieke en andere
factoren, in bepaalde gebieden van Midden- en Oost-
Java het gehele jaar door het aangewezen ruilmiddel bleef
voorde bevolking om haar dagelijkse betalingen mede te
verrichten. Naarmate in de verschillende Republikeinse
gebieden op Java het economisch verkeer met het Fede-
rale gebied intensiever werd, zowel wat betreft de op-
neming door eerstbedoelde gebieden van gôederen, af
–
komstig uit de distributie en uit de Vrije import, als wat
betreft de leverantie aan het Federale gebied van voe-
dingsmiddelen en exportproducten, ontstond als vanzelf
een toenemende behoefte aan Federaal geld als circulatie-
middel. Mede door de heropening in begin 1949 van de
Agentschappen van De Javasche Bank te Djokjakarta,
Soerakarta en Kedini heeft deze ontwikkeling zich zonder
moeilijkheden voltrokken. 1-Jet zich in de laatste maanden
1-9
II
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
129
van 1949 meer en meer concentreren van de Nederlandse
troepen op een aantal grote centra en het daarmede
overdragen yan bestuur en bewaking aan de Republi-
keinse autoriteiten, heeft op monetair gebied geei ge-volgen van betekenis gehad. 1-let Uri en het Federale
geld bleven o.a. in Djokjakarta en Soerakarta naast elkaar
circuleren.
In een volgend artikel zal de ontwikkeling van de
girale geldcirculatie in Indonesië in het jaar 1949 worden
geschetst, waarna de cijfers betreffende de circulatie
van chartaal geld erL giraal geld zullen worden samen-
gevat. Tevens hopen wij dan in te gaan op de vraag,
op welke wijze het Gouvernement van Indonesië zijn be-
grotingstekorten heeft gefinancierd, teneinde daardoor
in staat te zijn de nauwe samenhang tussen de deficit-
financiering van de Overheid en de interne monetaire
situatie zo scherp mogelijk te belichten.
Amsterdam.
ii. X. MANSCHOT.
DE VRACHTENMARKT IN 1949.
1-let afgelopen jaar stond, wat de vrachtenmarkt betreft,
in het teken van aanpassing aan de realiteit ener door
een totalitaire oorlog verarmde samenleving, waarin bovendien de koude oorlog dd terugkeer tot normale
verhoudingen belemmert.
De uitschakeling van Oost-Europa, welks in- en uitvoer,
met uitzondering van Joegoslavië, eenzijdig op de U.S.S.R.
is georiënteerd, de burgeroorlog in China, het con1ict
in Indonesië, de weinig gestabiliseerde toestanden in Birma,
Indo-China e.d. zijn evenzovele factoren, die aan een
uitbreiding van de wereldhandel in de weg staan. Voegt
men daarbij de talloze restricties op het stuk van in- en
uitvoer, het chronisch ,,tekort aan dollars”, het hilate-
ralisme en de discriminatoire bepalingen, die vooral in
de landen, welke zich na de oorlog geroepen voelden een
eigen handelsvloot te creëren, dan wel een in embryo
bestaande uit te breiden onder het motto ,,eigen lading
onder eigen vlag”, dan behoeft het geen befoog, dat het
pad van de trampreder niet over rozen ging. Hij toch is
meer wellicht dan de ondernemer in enige andere tak van
bedrijf afhankelijk van . vrije internationale uitwisseling
van goederen. Elke beperking oefent invloed op het
vrachtenpeil, dat immers geheel en al beheerst wordt door
de wet van vraag en aanbod. Voor de trampvaart geldt
nog steeds het oude adagium: ,,Vijf schepen voor zes
ladingen stijgende vrachten, vijf ladingen vodr zes schepen
dalende tendenz”!
De noodzaak om na het einde van de oorlog de aller-
wegen uitgeputte voorraden in zo kort mogelijk tijdsbestek
op peil te brengen en in de meest dringende consumptieve
behoeften te voorzien, leidde tot een aanvankelijk schier
niet te verzadigen vraag naar scheepsruimte. De gedeci-
meerde handelsvloot der Europese zeevarende landen,
die hun tonnage door oorlogsgeweld met welhaast de
helft verminderd zagen, gevoegd hij de noodzakelijke
verbouwing tot normaal koopvaardijschip van het meren-
deel der schepen, die, voor de oorlogvoering gebruikt, de
oorlog overleefden, waren tezamen oorzaak, dat tegenover
een zo dringende vraag ontoereikend aanbod stond, met
als onvermijdelijk gevolg stijgende vrachten. Voor
spoedig beschikbare ruimte kon men, evenals aanvankelijk
in de goederensteer, binnen bepaalde, maar dan toch zeer ruime, grenzen vrijwel bedingen wat men vroeg. Gouden tijden voor het rederijbedrijf, dat, ondanks de in welhaast
even snel tempo stijgende exploitatiekosten, zeer ruime
bedrijfsoverschotten kon behalen. Men had intussen de
harde lessen der jaren volgend op de eerste wereldoorlog
niet vergeten, legde zich.over het geheel de nodige bepe-
king op bij het vervangen der verloren gegane schepen
en bestemde de winsten voor zover daarop de gulzige
hand van de fiscus geen beslag legde, voornamelijk voor
de vorming dan wel versterking van reserves. Enerzijds
dienden deze om de aanschaffingswaarde der aan te kopen
dan wel nieuw te bouwen schepen tot een redelijker peil terug te brengen, anderzijds versterkten zij de liquiditeit
en vergemakkelijkten zij zodoende de financiering van
het vlootherstel zonder beroep op de kapitaalmarkt. Door
ervaring wijs geworden wist men, dat deze gouden tijd
niet duurzaam zou zijn, dat een kentering niet kon uit-
blijven!
Welnu, 1949 zal in de annalen der scheepvaart te boek
staan als het jaar der kenterïng. Aanvankelijk, d.w.z.
gedurende het eerste kwartaal, bewogen de vrachten zich
nog op een alleszins redelijk peil. In de transatlantische
vaart droeg de aanzienlijke Amerikaanse kolen-
export naar Europa, met name naar Frankrijk en Italië,
hij tot een levendige vraag naar ruimte. Een aantal schepen
kon zelfs tot lonende vrachten voor achtereenvolgende
reizen gedurende de eerste vijf maanden worden bevracht.
In April wijzigde het beeld zich echter. De goederenprijzen
in Amerika sloegen een dalende richting in, het goederen-
aanbod liep terug. Toenemende productie in Engeland,
dat op groter schaal dan tevoren de uitvoer van kolen
hervatte, in Polen en in het Roergebied, maakten Europa
steeds minder afhankelijk van Amerika als leverancier,
terwijl Amerika zelf voortdurend met arbeidsconflicten
in de mijnbouw te kampen had. Deed de terugslag
01)
de
vrachtenmarkt zich het eerst gelden in de transatlantische sector, het duurde niet lang of ook elders liepen de vrach-
ten tengevolge van verminderde vraag terug. Enkele
cijfers, die uiteraard slechts een globale indruk bedoelen
te geven en allerminst op volledigheid aanspraak maken,
mogen tr illustratie van de neerwaartse richting van het
vrachtenpeil dienen.
Werd in Januari voor het vervoer van kolen van Noord-
Amerika naar Noord-Frankrijk nog circa $ 9,— betaald,
midden Juni vas de vracht tot $ 7,25 gedaald. Naar
Rotterdam waren de kolenvrachten in dit tijdsverloop
resp. $ 8,— en
5
6,—. Wel heel sterk spreekt het beloop der kolenvrachten van Noord-Amerika naar West-Italië,
t.w. $ 9,—in Januari en
S
4,— aan het einde van het.jaar. Gi’aanvrachten van Noord-Amerika en de Gulf, suiker-
vrachtn van San Domingo, Cuha enz. hadden een soort-
gelijk beloop, evenals de graanvrachten van de Laplata-
rivier, waar maandenlang de zaken trouwens stagneerden,
om eerst tegen het einde van het jaar een uitbreiding te
ondergaan. Ook hier mogen enkele cijfers ter illustratie
van het grillig beloop der vrachten volgen, nl. van niet
noordelijker dan San Lorenzo naar Denemarken 75/-
teruglopend tot 39/-, naar Zweden 82/6 teruglopend tot
eveneens 39/- etc. De w’einig gunstige vooruitzichten ten
aanzien van retourlading leidde in de z6mermaanden,
toen hier evenals elders een dieptepunt werd bereikt, tot
een vrij scherpe stijging der kolenvrachten van Engeland’s
Oost- en Westkust naar Zuid-Amerika. Teneinde ieders
te animeren hun schepen naar Argentinië te dirigeren,
daarbij het geenszins denkbeeldig risico lopend, dat na
lossing aldaar bij gebrek aan emplooi de scheen in ballast
naar elders moesten worden gezonden, hetgeen inderdaad
vrij veelvuldig is voorgekmen, betaalden de exporteurs
ten slotte 43/- per ton. Toen in November/December jI.,
dank zij Vrij grote verkopen naar Europa, India en Japan
de graanvrachten van Argentinië in betrekkelijk snel
tempö tot 48/-
a
50/- stegen, grepen kolenexporteurs hun
kans om de vrachten te drukken met beide handen aan.
lIun pogen werd -met zoveel succes bekroond, dat bij het
schrijven van dit overzicht door reders met een vracht
van 28/9 genoegen wordt genomen. In feite is dus het
aanvankelijk voordeel der hogere retourvracht door de
sterk verlaagde uitvracht voor een groot deel teniet
gedaan.
Wat de Noordafrikaanse sector betreft, verdienen de
vrij aanzienlijke graanverschepingen vn Marokko, Tunis
180
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
15 Februari 1950
en Libië vermelding, zij het, dat ook hier de vrachten,
welke aanvankelijk naar hetVerenigd Koninkrijk/Continent,
Japan en India betaald werden, t.w. resp. 30/3, 62/6 en
70/- tot resp. 17/6, 56/3 en 67/6 terugliepen. Egypte
exporteerde wederom rijst naar India op basis van 55/-,
geleidelijk dalend tot 37/-, en zout naar Calcutta, Chitta-
gong en Japan tegen resp. ,65/-
t
40/-, 71-/
a
70/- en 60/-
k 51/3. Dit zijn uiteraard hoogsté en laagste vrachten met
tussentijdse fluctuaties.
Zuid-Afrika slaagde er in zijn afzetgebied voor kolen
Vrij aanzienlijk uit te breiden, dank zij de door de National
Goal Board gevolgde prijspolitiek, waardoor Zuid-Afrika
met succes de concurrentiestrijd met Engelse kolen kon
aanbinden. Dit geldt niet slechts voor de oostelijk van
het Suezkanaal gelegen afzetgebieden en Zuid-Amerika,
waarheen Zuid-Afrika ook weleer exporteerde, maar even-
eens voor Noord- en West-Afrika, Italië, West-Indië
en Australië, waarheen regelmatig werd geëxporteerd.
Zuid-Afrika bood zodoende aan tal van schepen welkom
emplooi in een tijd, . dat elders lading niet grif werd
aangeboden.
Het beloop der ertsvrachten van Noord-Afrika – en
Niddellandse Zee – was teleurstellend; 16/- van Bona
naar Rotterdam is veelzeggend, evenals de daling der
vracht voor erts van Bilbao naar het Continent van 17/-
tot 10/6.
Van Australië was de vraag naar ruimte voor graan-
vervoer over het geheel bevredigend, maar de talrijke
arbeidsconflicten en met name de langdurige mijnwerkers-
staking leidden in tal van gevallen tot min of meer ernstige
vertraging, waardoor de reisresultaten ongunstig werden
beïnvloed. \Verd in Februari voor rekening Van het
Engslse Ministerie voor Voedselvoorziening nog 82/6 van
West-Australië naar het Verenigd Koninkrijk betaald, aan het einde van het jaar was de vraëht tot circa 65/-
gedaald. Afgezien van enkele’ ladingen gerst en haver
naar Scandinavië, was Australië’s graanuitvoer goeddeels
bestemd voor Engeland, Ceylon, India en in mindere
mate Egypte en de Levant, terwijl gedurende de eerste
weken van het nieuwe jaar ook verschillende ladingen
naar Japan. werden bevracht.
In het Oosten werd de situatie beheerst door een aan-
houdende daling van het vrachtenpeil. Afgezien van enkele
ladingen katoen naar de Zwarte Zee, beperkte het emplooi
van Paki3tan zich vrijwel tot zout en graanladingen naar
Chittagong. Van Bombay werd erts naar Japan en de
Verenigde Staten bevracht, evenals trouwens van Mar-
mâgoa, voornamelijk met bestemming Japan. Van Vizaga-
patam werd eveneens een aantal schepen voor het vervoer
van manganerts naar de Verenigde Staten bevracht,
terwijl aanvankelijk, d.w.z. tot einde Juli, geregeld kolen-
ladingen van ‘Calcutta beschikbaar waren. Daarna stag-
neerde de uitvoer, ter,wijl sedertdien voorkeur wordt ge-
geven aan schepen onder eigen vlag. Van Bangkok en
Kohsichang werd een aantal rijstladingen naar India en
Ceylon verschept, zij het dat ook hier de vrachten een
dalende richting insloegen. Japan exporteerde aanzienlijke
hoevee1hedei schroot naar de Oost- en Westkust van
Noord-Amerika, voorts cement naar Manilla; Calcutta
etc., terwijl van Formosa verschillende ladingen suiker
‘naar Japan en Zuid-Amerika werden bevracht. Restnog
volledïgheidshalve te worden vermeld de bevrachting van
chroomerts van Nieuw-Caledonia naar de Verenigde Staten
tegen vrachten variërend van $ 14,- tot $ 8,50.
Ik moge met dit globâal overzicht van de-trend der
vrachten in enkele der voornaamste sectoren van de
vrachtenmarkt volstaan en voor de fluctuaties verwijzen
naar onderstaande tabel van hoogste en laagste vrdchten
gedurende het afgelopen jaar betaald (zie de tabel onder-
aan de blz.).
Afgezien van de vele en velerlei problemen, welke direct
of middellijk met de vooralsnog onevenwichtige toestand
op economisch en monetair gebied verband houden,
bracht het afgelopen jaar nog enkele bijzondere verrassin-
gen van minder aangename aard, daar zij het onkosten-
budget der rederijen in plaats van te verlichten veeleer
nog verder verzwaarden. In Januari 1949 toch werden
de prijzen der bunkerkolen door de National Goal Board
in Engelse havens met niet minder dan 25 s per ton tot
circa 80/- per ton verhoogd. Ter vergelijking diene, dat
de prijs in 1939 circa 20/- bedroeg. Ofschoon Londen
niet een bunkerhaven in de gangbare zin vin het woord
is, geeft onderstaand overzicht van de bunkerprijzen
aldaar nochtans een indruk van de aanzienlijke prijs-
verhoging:
Op 1 Januari (per ton van
4.016
kilo’s).
f.o.b. tri
Londen
1944 1945 4946 1947 4948 19’i8 4950
m-
mcd cx lichter
59/-
68/- 671114 66/7k 721-
98/-
9816
De oliebunkerprijzen bewogen zich gedurende de eerste
tien maanden van het afgelopen jaar in dalende richting
en reders hegroetten deze tendentie met vreugde als eerste
symptoom van een, naar zij hoopten, geleidelijk dalend
kostenpeil. 1
–
lelaas werd deze verwachting de bodem inge-
slagen. De devaluatie van het pond sterling had een her-
nieuwde krachtige stijging der prijzen tengevolge, en
zoals uit onderstaand overzicht van de gedurende 1949
geldende contractprijzen, die steeds met inachtnemïng
van een bepaalde termijn kunnen worden gewijzigd, blijkt,
zijn de prijzen voor ‘disel- en gasolie zelfs aanmerkelijk
hoger dan een jaar geleden:
contraciprijzen voor levering in Rotterdam, resp. Amsterdam.
Stookolie Dieselolie
Gasolie
4
Januari
…………….
.114/-
150/-
173/-
21
Januari
…………….
106/-
143/-
169/-
12
Februari
…………….
96/6
443/-
169/-
23
Februari …………….
89/-
132/-
160/-
14
April ………. . ……….
89/-
132/-
158/6
12
Mei
………………..
86/6
128/6
158/6
1
Juni ………………..
81/6
123/-
148/6
van
1
November af
……..
112/6
172/-
208/6
Deze drastische prijsverhoging was overigens niet het
enige nadeel, dat het rederijbedrijf van de devaluatie
ondervond. Immers, de havenkosten in ,,dollar’-havens
zijn aanzienlijk gestegen, vaartegenover vooralsnog, of-
schoon de vrachtenmarkt de laatste maanden iets’ vaster
is, geen voldoende compensatie in de vorm van dien-
overeenkomstig hogere vrachten staat.
Van:
Naar:
Soort lading
Vrachtbasis
Hooge
Laagste
Tegenwoordi-
Verenigd
Koninkrijk/Rot-
–
per ton van
Oostkust van Noord-Amerika
terdam/Antwerpen
graan
1.016
kilo’s
85/-
50/-
55/6.
A.ustrali0
Middell. Zee/Veren. Kon./
Continent
.
graan
,,
100/- 50/-
77/6
1
)
Bangkok/Kohsichang
.Inclia/Ceylon
rijst
45/- 27/-
351-
Dalcutta
Colcimbo
kolen
Rs
21,-
Rs
14,-
Rs 15,-
Vizagapatam
Verenigde Staten
mangaanerts
,,
$
8,25
$
5,75
$
6,90
Durlian/Lou
–
renço Marques
Laplata Rivier
.
kolen
45/- 26/-
261-
‘)
[aplata Rivier
Eur. Continent
graan
60/-
33/
501-
Ouba
Veren.Kon./Continent
suiker
$
17,75
52,6
$
9,-‘
oord-Amerika
-.-
graan
per quarter
van
480
lbs.
14/4k
6121 ‘)
–
Nederland
kolen
per ton van
t
1
0
1.016
kilo’s
$
8,30
$
5,-
-.
–
Eusloa
‘
Rotterdam/Antwerpen pyriet
30/-
18/- 24/-
Rotterdam/Antwerpen
West-Ita,ië
‘
kolen
.
22/-
16/3 48/9
‘) voor gerst in balei.
2)
in October ji. ‘) betaalbaar in U.S.-dollars.
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
131
Op het nog steeds veelvuldig voorkomend euvel, da
schepen in tal van havens aanziênlijk oponthoud onder-
vinden, wees ik reeds eerder. Niet slechts wordt de reisduur
hierdoor onevenredig langer, hetgeen de resultaten uiter-
aard ongunstig beïnvloedt, maar het vooxdeel der grotere
vaarsnelheid gaat hierdoor goeddéels verloren. Wat een
en ander in de practijk betekent, moge met een enkel
voorbeeld worden verduidelijkt. Op de jaarvergadering
der Orient Steam Navigation Co. Ltd. wees de voorzitter
er op, dat de kosten van de ,,Orcades” met volledige
bemanning en passagiers, inclusief rente en afschrijving
rond £ 3.000 per dag bedragen. ,,In w’orking to a schedule,
even one day’s delay may result in making the round
voyage of the ship a week longer for ships have to be
kept spaced and as far as possible arrivals in week
ends or holidays avoided; one weék’s delay on each voyage of a steamer means that she wastes a month
each yar”.
Hoge bouwkosten, dure exploitatie en opoïithoud in
los- en laadhavens zijn kort samengevat de moeilijkheden,
waarmede het rederijbedrijf, los van de in de aanhef
genoemde problemen, ook in het afgelopen jaar te kam-
pen had.
Moge 1950 verbetering brengen!
RoLterclaln.
–
C. VERMEY.
PROEVE VAN EEN COURANTENBUDGET.
De Nederlandse dagbladpers, bestaande uit ongeveer
vijftig ondernemingen of ondernemingscombinaties, levert
per dag ongeveer. 2,75 millioen dagbladen af onder onge-
veer 120 verschillende titels. Onder dagbladen verstalt
men blacen, welke ten minste, zes malen per week ver-
schijnen €n voornamelijk met nïeuwstijdingen zijn gevuld.
Bij een lagere verschijningsfrequentie spreekt men van
nieuwsbladen (1 5 malen per week verschijnend) en van
tijdschriften (eenmaal per week of.eenmaal per maand
of eenmaal per drie maanden verschijnend). Nieu\vs-
bladen en tijdschriften blijven hier buiten beschouwing.
De genoemde 2,75 millioen exemplaren kan men als
volgt indelen:
kwaliteitspers (vier dagbladen) met een gezamen-
lijke oplage van ca 200.000 exemplaren of ongeveer 8 pCt
van de tbtale oplage van onze dagbladpers. De couranten
van groep A hebben een landelijke verspreiding, al wordt
soms meer dan de halve oplage van een blad op een be-
perkt gebied (een grote stad met omgeving) geplaatst;
de meer populaire pers (zes ondernemingen) eveneens
met landelijke verspreiding, merendeels door min of meer zelfstandige kantoren en drukkerijen ierspreid,
welke voor het plaatselijke en/of het regionale nieuws
zorgen in het voor die streek bestemde gedeelte van de
oplage. Groep B omvat ongeveer een millioen exemplaren
per dag;
de meer populaire pers met provinciale of plaate-
lijke verspreiding. Zij omvat enkele grote combinaties,
waarvan enige op confessionele basis en andere op zake-
lijke grondslag. De oplage van groep C kan men op on-
geveer 1,5 millioen stellen.
Voor cle volgende beschouwing leek ons bovenstaande
indeling beter dan die van de Collectieve Arbeidsove’een-
komst voor Dagbladjournalisten, welke bijv. tevens re-
kening houdt met het verschM in levensstandaard in de
grote steden en daarbuiten en beter dan andere indelin-
gen, bijv. die van nieuwsbureaux als maatstaf voor haar
tarieven.
Waar is plaats r’oor nieuwelingen?
Tussen de dagbladen bestaan niet alleen in politiek
en confessioneel opzicht zeer grote verschillen, maar ook
in zakelijk opzicht, zoals oplage, abonnementsprijzen,
advertentietarieven, enz. Voor een proeve van een cou-
rantenbudget zou men gemiddelde getallen kunnen bere-
kenen, maar om de realiteit meer te benaderen kiezer,
we als uitgangspunt de alculaties voor een nieuw flink
dagblad. Dit uitgangspunt geeft tevens eén ruimere
blik op enkele zakelijke problemen, welke van invloed
zijn
op
courantenbudgetten.
In de groep A zijn de mutaties gering in vergelijking
met 15 jaren geleden. Toen gaf groep A dagelijks ca
190.000 exemplaren
1)
uit, thans ca 200.000. In groep 13
zijn in de laatste 15 jaren en vôoral in dd laatste vier
jaren grote mutaties’ voorgekomen. Men denke aan de
opkomst van de Trouw-combinatie ‘en van de Parool-
groep, welke thans tezamen ongeveer 400.000 exemplaren
drukken. Dat is ongeveer gelijk aan het totaal van De
Telegraaf en De Courant-Het Nieuws van den Dag enkele
jax’en voor de oorlog. Wat de mutaties na Mei 1945 be-
tréft, Trouw
2)
hadbegin 1947 een oplage van ca 225.009
exemplaren. Thans kan men die ramen op ongeveer 165.000..
In groep C zijn eveneens belangrijke mutaties voorge-
komen, welke in dit verband echter niet van belang zijn.
Om enig inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor een nieuw dagblad of voor de herverschijning van een dagblad,
hetwelk sedert het einde van de tweede wereldoorlog
niet meer is uitgegeven, verohderstellen wij, dat er een
nieuwe courant met éen oplage van’ 50.000 exemplaren
per dag aan het publiek zal worden aangeboden. Genoemde
oplage vormt het gemiddelde van een blad behorende tot
bovengehoemde groep A. Getoetst aan de ondernemingen
in groep B is .een oplage van 50.000 exemplaren echter
klein, nI. een vierde
a
een vijfde van een dergelijke lande-
lijke combinatie. Vergeleken met couranten in groep C is
50.000 exemplaren per dag zeer veel, nl. het dubbele tot
het driedubbele van de in groep C voorkomende oplagen.
Men bedenke, dat de gehele Nederlandse pers een gemid-
delde oplage van 2.750.000 exemplaren: plm. 120 titels
= plm. 25.000 exemplaren per
4
dagblad heeft.
Op een bestaande afzet van 2,75 millioen exemplaren
betekent een nieuw blad met 50.000 exemplaren niet veel,
maar voldoende om een belangwekkende strijd om een plaats
in de Nederlandse dagbladpers te doen ontstaan; vooral
wanneer het nieuwe of herrezen blad zich een ruimer debiet
wil verschaffen dan 50.000 exemplaren. Flet is duidelijk,
dat het terrein van, groep .A. weinig vooruitzichten biedt.
Ten eerste is het terrein beperkt. Ten tweede is in de laatste
15 jaren het totaal van de groep weinig veranderd en in
die periode zijn ook de mutaties binnen de groep, uitge-drukt in absolute cijfers, eveneens beperkt gebleven.
Er zit echter wel perspectief in het bewerken van de grensstrook tussen de groepen A en B, maar vooal ten
aanzien van de lezers van groep B. Dat brengt mee, dat
de prijs voor de gewone advertenties per regel ca 40 cent
zal bedragen. lndit verband is een regel één millijieter
hoog en
1/
van de breedte van het blad, dus één adver-
tehtiekolom breed
3
). Groep A berekent meestal 50 cent of
meer per regel en groep C meestal 30 cent en minder.
Het niemve of herrezen blad komt dus met 50.000 exem-
plaren in een groep, waarin dagelijks reeds ongeveer 1
millioen exemplaren w’orden gedrukt. Het aanbod, wordt
met 5 pCt verruimd. Toh betekent dat meer strijd op
beperkter terrein dan men op het eerste gezicht zou menen.
Want een aantal bladen in groep B heeft een min of meer
stevige confessionele of politieke band met hun lezers.
Voor een nieuweling met een dergelijke inslag is dus slechts
het overeenkomstig georiënteerde gedeelte van de lezers
van groep B te winnen, die echter reeds een of meer inge
voerde bladen ter bechikking hebben. Is de nieuweling
neutraal, dan is ook om deze reden het aantal potentiële
lezers veel kleiner dan een millioen. Met prima nieuws e
1)
Zie Dr Karl Bômer.,, Das internationale Zeitungswesen”,
1934.
‘) Volgens een eigen advertentie in ,,World’s Press News” van
6 Februari 1947.
5)
Dat is bij zeer veel bladen 40 millimeter.
132
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Februari 1950
prima voorlichting in prima vorm héeft een nieuw of hêr-
rezen blad, neutraal dan wel confessioneel of politiek ge-
oriënteerd, uiteraard altijd kans op een goede plaats in
de dagbladwereld. Maar ook met genoemde fwaliteiten
wacht dan nog een harde strijd. De Nederlandse lezer koopt
betrekkelijk weinig losse couranten, maar neemt een
abonnement. hij raakt daardoor gehecht aan zijn. blad.
Wankelt hij daarin, dan kan een actiève courantenbezorger
of propagandist (soms inspecteur genaamd) van het blad
hem nog op de abonné-lijst doen blijven. Over het algemeen
doen de gehechtheid, de gewoonte en soms de sleur de
lezer niet zo heel gemakkelijk van lijfblad veranderen.Dit.
hebben verschillende couranten ondervonden bij hun her-
verschijning na betrekkelijk korte onderbreking na de
oorlog. Wanneer hij enkele jaren een ander blad dan zijn
vroegere courant heeft gelezen, komt de abonné er niet
zo spoedig toe tot zijn oorspronkelijk blad terug te keren.
Sedert de oorlog is er nu reeds zoveel gelegenheid tot sta-
bilisatie geweest, dat een nieuw of herrezen blad zich zijn
plaats wel met bijzondere activiteit inzake journalistiek en
acquisitie zal moeten veroveren op anderer monopoloïde
posities. Dat kost tijd en geld in een vooraf moeilijk te
Eepalen mate.
Er ib intussen een mogelijkheid de bovengenoemde weer-
stand enigermate te ontgaan. V66rde tweede wereldoorlog
leverden de bladen van groep A een ochtend- en avondblad.
Hun abonnementsprijzefl van toen en die van nu tonen
in guldens niet zo heel veel verschil, maar daarvoor ont-
vangt de lezer thans veelal alleen een avondbiad ter om-
vang van een oôhtendblad van voorheen, d.w.z. ongeveer
één derde van de vroegere hoeveelheid met redactionele
stof en advertenties bedrukte bladen. Er verschijnen
thans weliswaar enkele ochtendbladen, waarvan twee een
oplage hebben van respectievelijk ongeveer 100.000 en
175.000. Dit terrein ligt dus zeker niet meer braak, te meer
omdat de inhoud en de opmaak (presentatie) geed tot zeer
goed voldoet aan de eisen, welke men aan een meestal vlot
te lezen ochtendblad stelt. Maar toch biedt de verschijning
in de ochtend voor een nieuw of herrezen blad mogelijk
meer perspectief dan voor een avondblad. Voor een avond-
blad lijkt er een plaats te bestaan in de grensstrook van
B en C en bestaat de mogelijkheid vooral de lezers in
laatstgenoemde groep aan te trekken met een huiselijker
en localer element, dus met een enigszins andere
redactionele opzet.
Proeoe oan een begroting; de inkomsten.
Thans iets over het budget van eei nieuw of herrijzend
blad. Wij laten onderstaande proeve aansluiten op de hier-
boven gemaakte veronderstel]ing van een oplage van
50.000 exemplaren. De hieronder. vermelde cijfers zijn
ramingen met een mogelijkheid van afwijkingen van 10
30 pCt. Verder, zijn enkele veronderstellingen gemaakt,
gebaseerd op gemiddelden, bijv. omtrent het aantal
advertentiepagina’s en bladzijden met redactionele stbf.
De belangstellende lezer kan met de concrete gegevens
omtrent zijn lijfblad het budget daarvan trachten te cal-culeren. Er zij nogmaals op gewezen, dat de duur en de
kosten van een aanloopperiode moeilijk enigermate nauw-
keurig zijn te voorzien, zodat de calculatie alleen betrek-
king kan hebben op een (weer) gevestigde courant.
De opbrengst int abonnementen en losse verkoop
kan bedragen 50.000 x (bijvoorbeeld) f 20 per jaar =
f 1.000.000 Er zijn echter altijd misdrukken, onverkochte
exemplaren aan stations, enz., zodat het genoemde be-
drag te hoog is. Het kan in werkelijkheid heel goed 10 pCt
lager
4)
zijn. Bezorgioon, provisie e.d. berekenen we bij
de uitgavenposten.
De opbrengsten uit advertenties kan men als volgt
benaderen. Aannemende, dat de courant 40 bladzijden
‘) Zie bijv. de advertentie van Het Vrije
Volk
in liet weekblad
Je Maintiendrai van
2
Met
1947,
waarin H.V.V. een oplage vermeldde
van 337.000
exemplaren, waarvan
306.000 exemplaren werden
betaald.
per week telt en dat daarvan 30 pt met advertenties
is gevuld (een ,,courant” percentage), dan betekent dat
12 bladzijden advertenties per week. Elke bladzijde telt
10 advertentiekolommen van 550 mm hoogte, zodat de
opbrengst beloopt 10
x
550
x
40 ct per mm = f 2.200
per bladzijde advertehties. Dat levert per week op 12
x
2.200 = f 26.400, of per jaar f1.372.800. Hiervan gaat de
provisie af voor advertentiebureaux ed., zodat we de
netto-opbrengst op ten hoogste f 1,2 millioen kunnen
ramen. Ook dit is te hoog, omdat de regelprijs bij grote
contracten, zoals grote distributiebedrijven vooral slui-
ten, 25 â 30 pCt lager is en voor deze reductie zal de hogere
regelprijs voor familieberichten en voor tussen
•
de redac-tionele tekst geplaatste advertenties wel geen compensatie
bieden.
De te hoog geraamde totale inkomsten belopen dus
uit abonnementen (inclusief losse verkoop) en adverten-
ties: f1.000.000 plus f1.200.000 = f2.200.000.
De uitgaeen.
Deze zijn nog moeilijker te overzien dan de inkomsten,
vooral bij een herrijzenis. Met veel voorbehoud kunnen
we toch wel de volgende benaderende cijfers opstellen:
een redactiestaf van 25 personen met een inkomen
van gemiddeld f 6.000 per jaar kost f 150.000;
met enkele buitenlandse correspondenten is al spoe-
dig f100.000 gemoeid, omdat deze ,,officieuze ambassa-
deurs” aanmerkelijke representatiekosten hebben;
abonnementen op de nieuwsdiensten van persagent-
schappen en de betaling van andere nieuwsbronnen,
speciale artikelen van bekende personen (,,features”)zijn,
vooral wat de laatste twee posten betreft, zeer variabel
overeenkomstig het karakter van een courant. Laten
we de uitgaven voor het nieuws in totaal bij benadering
op f 250.000 stellen;
de kosten van het papier kan men hier baseren op
een oplage van 50.000 exemplaren met 40 bladzijden per
week. Rekent men per bladzijde 7j gram, dan bedraagt
het papierverbruik 40
x
71 gram
X
50.000 = 15.000 kg
per week of 780.000 kg per jaar. Met de inkt mee kan
men op f 450.000 f 500.000 per jaar rekenen. ‘Een per-
centage van rond 20 van de inkomsten komt tamelijk
goed overeen met gegevens in recente Engelse publicaties,
o.a. het recente rapport van de officiële enquête-commissie
inzake de Engelse pers.
Wij zijn nu reeds gekomen tot een totaal (posten 1 tot
en met 4) van f150.000 plus f 100.000 plus f 250.000
plus f 500.000 f 1.000.000.
Dat betekent, dat er uiterlijk f 1,2 millioen resteert voor: a. het distributie- en propaganda-apparaat voor 50.000 exemplaren, hetgeen ongeveer f 500.000 kan
kosten. Veiligheidshalve kan men er 25 pCt h 30 pCt
van de totale ontvangsten voor uittrekken; b. de kosten
van zetten en drukken, welke eveneens tegen het half
millioen gulden’ kunnen lopen; c. de ‘uitgaven voor ge-
bouw, enz.; d. diverse uitgaven. Een nadere detaillering
van de uitgaven b-d is variërend voor gevestigde couranten.
Een nieuw of herrezen blad kan er eenvoudig niet aan
denken zich een eigen gebouw en outillage aan te schaffen.
Een bouwvergunning is niet waarschijnlijk; voor de outil-
lage (zetmachines en rotatiepers) kan men niet op deviezen
rekenen, aangenomen dat op korte termijn levering moge-lijk is. De Overheid wenst een economisch gebruik van de
bestaande zet- en drukcapaciteit. Aldus blijft alleen over
het sluiten van een contract met de eigenaren of beheerders
van bestaande gebouwen en outillage. De kosten laten zich
dan alleen van concreet geval tot geval nauwkeuriger be-palen dan in de bovengeschetste opzet is gedaan.
Een ge paar poor het budget.
Voor. een dagbiadbudget bestaat er een typisch gevaar,
hetwelk voor de rekeningen van andere ondernemingen
niet zo licht zal ontstaan. Aangezien de inkomsten van
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
133
een courant rondweg voor de helft uit abonnementen en
voor de helft uit advertenties voortvlpeien, kan een snelle
stijging van de betaalde oplage de totale inkomsten met
slechts de helft van dat stijgingspercentage doen toenemen,
indien – zoals meestal het geval is – de hoeveelheid ad-
vertenties of de prijs per regel niet evenredig stijgt: De helft
van de inkomsten (uit abonnementsgeld) stijgt met de
oplage, doch de andere helft (uit advertenties) blijft soms
geheel op de oude hoogte. Weliswaar vormen de vSste
kosten een belangrijk deel van de uitgaven, doch de varia-
bele kosten plegen de 50 pCt van de totale kosten dikwijls
aanmerkelijk te overtreffen. Aldus stijgen de totale uit-
gaven sne1Iei dan de totale inkomsten door een snelle
toeneming van het aantal abonné’s. Dit geschiedt vooral
in roerige tijden, waarin de idverteerders, vooral onder-
nemingen, wat terughoudend plegen te worden. De historie
d
e!
: pers bewijst, onder andere door de gebeurtenisen van
1914 in Oostenrijk en Duitsland, dat bovenstaand gevaar
zeer dreigend kan zijn. Elke nieuw’e ahonné is mijn vijand,
zei een Weense uitgever.
Wij hebben hier te doen met de zgn. kostenwet van de
courant, waarvoor de economisten Knies en Schaeffle in
hun studies omtrent het perswezen reeds oog hadden en
waarvan een economist uit de latere Historische School,
CarI Bücher, een overigens niet onaangevochten formule-
ring heeft gegeven. Intussen geeft de door iedere lezer te
constateren verhouding tussen de redactionele en de
advertentiekolommen van een dagblad, over een bepaald
tijdsverloop waargenomen, reeds- heel wat inzicht in de
situatie van een dagblad.
Niet alleen de aanloopkosten van een courant zijn een
moeilijk te calculeren factor, doch ook reeds ‘de levenskan-
sen op zichzelf. Hoge jeugdsterfte is een typisch verschijnsel
hij nieuwe bladen. Dat geldt ook voor een verjongingskuur.
Een drastische rerganisatie pleegt een bestaande lezers-
kring in dergelijke mate te choqueren, dat de meerder-
heid het lijfblad de rug toedraait zonder dat de courant
ten minste even snel voldoende remplaçanten vindt. Toch’
is daar haast hij, want reorganisatie is zelden een teken
van welvaart: Anderzijds hebben eenmaal ingevoerde
bladen een taai leven, zelfs in de Engelse pers, welke voor-
namelijk in de losse verkoop haar afzet vindt.
Courantenbudgetten plegen een woelige jeugd van bij
kans elk blad te weérspiegelen, een periode, waarvoor hoge
sterftecijfers gelden. De rijpheid brengt een veel gelijkma-
tiger lijn in de jaarbudgetten met als acute gevaren onder
andere een snelle toeneming vai de betaalde oplage, ge-
paard gaande met een relatieve en soms zelfs absolute veF-
mindering van de advertentie-opbrengst. De ouderdom en
het einde, dat ook voor elke courant eenmaal moet komen,
tonen een dalende trend, vooral in d6 inkomsten uit abon-
nementen, waardoor de advertentiewaarde van het blad
afneemt, dus ook de advertentie-opbrengst. De moderre
grote adverteerders en de bureaux, welke hun belangen
behartigen, hebben een open oog voor de advertentie-
waarde van een blad en men tracht die informuies
5
) vast
te leggen. De ontwikkeling van een courant, zowel in haar
(tweede) jeugd of tegen het einde harer dagen, en de
‘resultaten van de studie, welke belanghebbenden daarvan
maken, komen tot uiting in de kwantitatieve verhoudingen
van redactionele stof tot de advertentiekolèmmen.
Deze verhouding, – alsmede het aantal advertentie-
pagina’s op zichzelf, de ahonnementsprijs, de oplage en
de advertentietarieven zijn gedeeltelijk met weinig moeite
en’ gedeeltelijk met wat meer inspanning te weten te
komen. Tezamen vormen zij belangwekkende indicaties
voor het budget van een dagblad.
Rotterdam.
G DE
BRUYN.
‘) Men
zie buy.
het nummer van Juni
1949
en dat voor Sept/Oct.
1949
van Ariadne, periodiek voor het puhliciteitswezen.
BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES.
,,DE ECIJTIS HOLLANDSE
sw.uv’.
Deze zomer gaf ik, zoals te doen gebruikelijk, een sigaret
aan iemand van het personeel in een hotel te Lyon –
een gewone, middelmatige sigaret. 1-lij stak die niet aan:
,,c’est pour ma femme, ce soir”, en het sigaretje werd
zorgvuldig opgeb(irgen. Daarna begon het mij op te
vallen, hoe weinig er eigenlijk wordt gerookt in Frankrijk
door het publiek op cafôterrassen, op straat dbor arbeiders,
die naar huis gaan en door wegwerkers in de middagpauze.
Sigaren in het geheel niet. Eigenlijk geen wonder, bij deze
prijzen, kwaliteiten en werkwijze van de tabaksregie.
Sigaren zijn dikwijls niet te krijgen in de ,,winkels”, als
men de distributiehokken, zonder sortering van betekenis,
met deze benaming zou willen vereren
1).
Blijkbaar kan
het ‘roken toch wel in aanzieiilijke mate worden terug
–
gedrongen. Galsworthy’s Forsytes waren zware rokers.
Zij rookters prima sigaren in grote aantallen. Wat is er
nu van het sigarenroken, ook in Engeland, nog over-
gebleven 1
In het rapport aan de Vakgroep Sigarenindustrie word t ge-
constateerd: ,,zoals in de afgelopen maanden onbetwist-
haar gebleken is, vormt roken een noodzakelijke levens-
behoefte en zal het Nederlandse publiek in ieder geval
blijven roken”. 1-let is begrijpelijk, dat deze zienswijze zich
opdrong in 1944 en 1945. De ömstandigheden maakten
in die tijd de behoefte bij velen aan tabak en alcohol zer
begrijpelijk. Of op de lange duur belangrijke verschui-
vingen toch niet moglijk zijn, lijkt lang niet onwaar-
schijnlijk.
Er zijn er in ons land nog altijd velen, die zich de lichte
geuren van dsdrie-cents sig’har gaarne herinneren; die nog
wetèn van sigaren van 4 voor 10 cent, van het Duim-
bloempje van 13 voor een kwartje, en die nog de goed-
rookbare centssigaar van vôér 1914 hebben gekend.
Toen is de ,,goede, echte Hollandse, sigaar” populair ge-
worden. Iedereen rookte sigaren in NedeFland.
T-let roken daarvan was echt in trek. Men had een zeer
ruime keuze tegen heel geschikte prijzen. De sigaren-
industrie heeft destijds in ons land een natuurlijke basis
gevonden. De bevolking zelf consumeerde grotendeels
de eigen productiè
2).
Als jongeman leerde men het goken van sigaren. Er
zijn daarbij enige weerstanden te overwinnen, maar daarna
komt ook het genot van het roken van degelijke tabak.
Bij de sigaret speelt dikwijls een zekere nerveusiteit van
de roker een rol. Wie werkelijk van geur en smaak wil
genieten, zoekt de sigaar op.
Vele Nederlanders zullen tegenwoordig nog wel eens bij
zich zelf te rade gaan, eer zij overgaan tot de gebruikelijke
inkopen van rookartikelen. 18 tot 25 cent per stuk voot’
een sigaar is dikwijls maar matig. Wie van een goede sigaar
houdt komt ook wel tot 40 of 50 cent per stuk. Het roken
wordt dan een belangrijke post, als het huishoudelijk
budget ermede wordt belast. 1-let aantal stuks per maand
komt al gauw te liggen tussén de 100 en de 200, het ge-
bruikelijke aanbieden aan bezoekers erbij gerekend. Dan
rijst begrijpelijkerw’ijze de vraag, of men zich het roken
niet zal afwennen, of wel af en toe maar een pijp zal stoppen.
‘) Kennelijk is, dat het lieve Vaderland, onder Gods zegen, voor-
namelijk aan den Koophandel den vorigen luister te danken heeft
‘gehad. In liet bijzonder is
alle monopolie le beschouwen als onbe-
staanbaar met Onze grondbeginselen. \Vij hebben alzoo besloten
en besluiten hij (leze: Vooreerst: dat hel monopolie van tien tabak,
zoodlanig als hetzelve gedurende de Fransche overheersehing heeft bestaan, voor altoos binnen onze Landen
is
afgeschaft”. (Stsbl. der
Vereenigde Nederlanden, no.
7, 6
December
1813).
‘) De Engelse auto-industrieel Lord Nuffield verklaarde dezer
dagen: ,,Er
is
geen enkele industrie, die een gezonde en bloeiende
export kan opbouwen, als het afzetgebied in het eigen land aan
het afbrokkelen is, want dat moet eigenlijk de grondslag zijn voor
een krachtige staaggroeiendc productie.
De
recente regeringsmaat-
regelen, die neerkomen
op
een nieuwe reductie van het aantal motor-
voertuigen, dat voor cle binnenlandse markt wordt vrijgegeven,
zijn een regelrechte aanslag
op
ons nationale prestatievermogen.
Als
onze industrie een waardige concurrent
wil
blijven op dc over-
zeese markten, is het noodzakelijk, dat ons, in het eigen land een
grotere vrijheid word t gegeven”.
134
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
15 Februari 1950
Afwenrien is niet eens zo moeilijk. Na enige weken ver-
dwijnt dikwijls elke aandrang tot rokeh. ,,Jonge mensen
wennen zich het roken ‘
an sigaren niet meer aan”, zegt
de sigarenwinkelier. Dat is god uitgedrukt. Men moet
het zich aanwennen om het roken van sigaren aangenaam
te kunnen vinden. Het is overigens opvallend hoeveel
mensen men tegenwoordig ontmoet, die het roken er aan
hebben gegeven en in het geheel niet het verlangen ge-
voelen om er weer mee te beginnen.
Jongelieden wennen zich het gebruik vah sigaren inder-
daad weinig meer aan. Sommigen vinden het niet zo erg
goed staan, een sigaar, vooral niet op straat; ook weinig
in overeenstemming met de stroomlijn, achter het stuur-
wiel in de auto.
Nu zijn de sigaren tegenwoordig wel bijzonder duur,
ook al door de buitengewoon hoge tabaksprijzen en mis-
schien zal men er in slagen tot matiger prijzen te kdmen
als het aanbod van tabak groter gaat worden en de bedrijfs-
bezetting in de fabrieken kan worden opgevoerd. Het be-
oordelen van de kwaliteit van een sigaar is voorts een
hoogst persoonlijke aangêlegenheid en de duurste sigaren
worden zeker niet door ieder het meest op prijs gesteld.
Het staat wel vast, dat tal van rokers producteh aan-
treffen, die hun smaak zeer goed conveniëren in de lagere
prijsklassen. Bij een goedkope sigaar behoeft de kwaliteit
nog niet matig of minderwaardig te zijn. FIet fraaie uiter-
lijk in de hoge prijsklassen, de kostbare ernballage, kan
voor de afzet noodzakelijk zijn; de kwaliteit hangt niet af
van de gelijkmatige bruingele kleur!
Ook is de industrie niet uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk
aangewezen op de grote gebruikers. Voor een zeer’belang-
rijk gedeelte moet zij het hebben van de kleine beurzen,
van de mensen die slechts eikeIe tientallen sigaren per
maand plegen te consumeren. Dit heeft dus betrekking
op een zeer brede laag van onze bevolking.
Echter, al kan het roken een essentiële behoefte worden
genoemd, het is zeker niet ondenkbaar, dat de consumptie
van sigaren sterk zou kunnen gaan verminderen. Daarin
ligt uiteraard een ernstig gevaâr voor onze sigarenindustrie
op den duur, als liet binnenlandse gebruik zou gaan weg-
slinken.
In de.sigarenindustrie is men zich dit uiteraard ook
wel hewust. Men leze, om dit te constateren en vooral om
een goed beeld te krijgen van de grote belangen, waar
het hier, om gaat, de bçlangwekkende publicatie van de
hand van Dr, A. A. G. Meyers: ,,De Nederlandse Sigaren-
industrie” (Uitg.: Vakgroep Sigarenindustrie, 1949);
een onderzoek naar de economische en sociale betekenis
van de sigarenindustrie voor de Nederlandse volksgemeen-
schap.
Een vroegere studie ove’ de econömische betekenis van de
sigaar is vastgelegd in het reeds aangehaalde Rapport aan de
• Vakgroep Sigarenindustrie, uitgebracht door de hoogleraren
Dr P. P. van Berkum en Mr F. de Vries.,, Onderzoek
inzake maatregelen, te treffen tot herleving der sigaren-
industrie in Nederland”, samengesteld”met medewerking van Dr Th. L. M. Thurlings (Tilburg-Rotterdam, October
1945).
Enkele gegevens uit dit lezenswaardige rapport mo’gen
hier worden benut. (Het rapport verschaft de cijfers tot 1939; de latere zijn uit andere bronnen verkregen).
Het verbruik moet ‘ongeveer uitkômen op productie
plus invoer, verminderd met uitvoer. Bij sigaren en kerf-
tabak overtreft de productie regelmatig het verbruik,
zodat .er een uitvoeroverschot is.
Verbruik
Sigaren
Sigaretten
Kerftabak
mln stuks
mln stuks
mln kg.
1037
1.499
4.349
10,8
1938
1.550 4.766
10,1
1939
1.678 5.234
11,4
1946 789
3.332
4,7
1947
905
5.382
8,0 1948
884
5.334
8,9
(in mln guldens)
1937
63,2
45,8 18,9
1938
64,8 49,4
17,6
1939
70,5
‘
53,5 20,9
1946
96,8
97,6
52,9 1947
130,2
172,4
92,0
.1948
152,6
173,8
94,7
Productie
Invoer
Verbruik
Uitvoer
(in mln
guldens)
1939
Sigaren
71,4
0,1
70,5
1,0
Sigaretten
47,8
1,5
53,5
0,0
Kerftabak
23,7
0,6
20,9
2,9
1948
Sigaren
157,9
0,1
152,6
5,4
Sigaretten
…..
‘
175,3
1,3
173,8
2,8
Kerftabak
99,8
0,0
94,7
5
3
1
De sigai’enindustriè was wel een typische ,,home market’ ‘-
industrie. Bij de sigarettenindustrie telde de importvel
mee. Bij de kerftabakindustrie is de export in verhouding
tot het verbruik van betekenis. Van de drie tabakverwer-
kende industrieën was de sigarenindustrie verreweg de
belangrijkste, in het bijzonder ook als bron van werk-
gelegenheid.- In 1939 waren in de sigarenindustrie meer
dan vijf maal zoveel mensen werkzaam als in de beide
andere industrieën tezamen.
Voorts waren meer dan de helft van het totaal aantal
employé’s in de sigarenindustrie mannelijke meerder-
jarigen.
lVerk gelegenheid.
(ultimo
1939)
Totaal
Mannelijke
Mannelijke
aantal
meerder-
minder-
•arbeiders
jarigen
jarigen
Sigaren
……….
27.150
15.128
5356
Sigaretten
2.169
745
203
Kerftabak
2.734
1.320
430
Volgens het jaarverslag 1947 van de Vakgroep Sigaren-
industrie op 30 Juni 1947:
Mannen
Vrouwen
Sigaren
…………………….
12.556
2.723
Sigaretten
. – ………………
1.936
859
Kerftabak ………………….
1.118
1.272
Totaal………………….
15.610
4.854
1-let aantal arbeiders is vooral belangrijk, wanneer men
let op de
regionale concentratie
van de sigarenindustrie.
‘Noord-Brabant, in het bijzonder de zandgrond, w’as het
voornaamste productiegebied. De belangrijkheid van de
sigareniidustrie vor Nederland blijkt te meer doos’ het
feit, dat de sigarenindustrie – in tegenstelling tot de siga-
rettenindustrie, die zich voor een overwegend deel in
handen van buitenlandse ondernemers, werkende met buitenlands kapitaal, bevind – geheel met Nederlands
kapitaal gefinancierd en geheel door Nederlandse onder-
nemers geleid wordt.
De rapporteurs kwamen dan ook tot de conclusie, dat
van de drie tahakverwerkende. industrieën de sigaren-
industrie voor de Nederlandse volkshuishouding de be-
langrijkste is op grond van de waarde van haar productie,
de omvang van haar grondstoffenverbruik en haar bete-
kenis -oor cle. stapelhandel in ruwe tabak, de werkgelegen-
heid, die zij biedt, alsmede op grond van haar nationaal
karakter.
Het kan nuttig zijn nog eens te herhalen,wat met nadruk
in het’rapport is .vermeld omtrent de accijnsheffingen.
Productie
.
Sigaren
Sigaretten
Kerfiabak
mln stuks mln stuks
mln Icg.
1937
1.518
3.971 13,9
1938
1.572
.
4.299
12
1
2
1939
1.700 4.675
12,9
1946
831
3.295
4,9
1947
950
5341
8,5
1948 927
5.562
9,9 1949
(geschat)
. 990
7.437
12,0
(in mln guldens)
1937
64,0
15,8
24,3
1938 1939
85,7
71,4
44,6 47,8 21,5 23,7
1946
101,6
974
540
1947
135,3
172,0
94,6
1948
157,9
175,3
99,8
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
135
D grondslag, waarop iedere accijnsheffing dient te be-
rusten, ni. een inelastische vraag naar het te belasten
product, ontbreekt bij elk van de categorieën van rook-
artikelen en bij de sigarenindustrie in het bijzonder.
Accijnsheffing bij een artikel als zout zal geen merkbaar
nadelige invloed hebben op de hoeveelheid, die het publiek
consumeert. heel anders ligt de zaak ten aanzien van rook-
artikelen.
Weliswaar wil de roker een zo constant mogelijke hoe-
veelheid tabak gebruiken, doch anderzijds wordt hij door
de grenzen van zijn budget in zijn houding bepaald.
Dit kan leiden tot het overgaan naar andere prijsklassen
van de rookartikelen, maar vooral ook tot het verdringen
van de sigaar door de sigaret en daarna van de sigaret
dooi’ de shag.
Daarom zijn de voortdurende accijnsverhogingen uiterst
gevaarlijk voor de sigarenindu.strie •Tot zove vermeld
rapport.
De accijnsheTfing bedraagt thans, sinds aanvang 1949, voor sigaren 27 pCt, voor senoritas 33 pCt. De opbrengst
van de tabaksaccijns is aanzienlijk:
1019 ……..nihil (gelieven van 1 Juni 1922 af)
1929 ……..f
26,9 mln
9039 …….. ..
39,5
1948 …….. .. 177,2
1949 ……..
…212,3 ,,
(9 maandscijfer op jaarbasis)
(raming 1949 f170 mln bruto; 1950: f190 mln bruto)
1-Jet jaarverslag 1947 van de Vakgroep Sigareriindustrie
berekent de baten voor de Schatkist als volgt:
Elke ingevoerde kg ruwe sigarentabak levert de Over-
heid op:
itivoerrecht
………………..t 0,25
invoerbelasting
………………0,132
statistiekrecht ………………..0008
accijnzen
. …………………
..8,05
omzetbelasting
………………1,78
t
10,22
Dit’ betekent per 1.000 grote sigaren: 6,6 x 110,22
f 67,45, dil meer dan 1/3 van de (voor 1947) geldende
toegestane kleinhandelsprijs per 1.000 stuks ad f 188.
Loonbelasting en ondernemingsbelasting meegerekend, in-
casseert de Overheid ongeveer de helft van de prijs, die
de roker betaalt voor zijn sigaar, aldus het Vakgroepverslag.
lIet zijn zware heffingen. Zou het geen overweging ver-
dienen de sigarenindustrie te ontlasten? Ei’ blijven zovele
andere overlieidsbelangen dan de directe geldopbrengsten
uit de accijnsheffing over.
De contrôle op de banderollering zou kunnen verdwijnen.
Is deze thans wel voldoende effectief, of is de – verkoop
zonder banderolle belangrijk, bij kleine bedrijfjes en bij
‘thuiswerkers? –
Bij deze, veel arbeid verschaffende, industrie hebben
zovelen belang; reizigers, grossiers, kantoorpersoneel,
tienduizenden winkeliers, tabakshandel, emballage-indus-
trie.
Indien de accijnsheffing ht verbruik terugdringt be-
tekent dit voor de Staatskas verlies aan Omzet-, Onder-nemings-, Vennootschapsbelasting en voorts aan Loon-
en Inkomstenbelasting. Prijsverlaging door wegvallen
van de accijns zou het verbruik belangrijk kunnen stimu-
leren en – mogelijk – voor de Overheidskas per saldo
nog voordelig kunnen blijken, de uiteindelijke doorwer-
kingen in aanmerking genomen.
De accijns wordt berekend van de detailprijs en loopt
dus automatisch op met de hoge prijzen voor de tabak.
Bij alcoholische dranken heeft mên rekening te houden
met het gevaar van drankmïsbruik. Voor een ongewenst
,,sigarenmisbruik” behoeft men echter niet te vrezen.
De kostprijsberekening voor eenzelfde type sigaar,
1939 en 1949, geeft wel een indruk omtrent de oorzaker
van de hoge sigarenprijzen van tegenwoordig. Sommige
fabrikanten zullen in de opstelling 1949 de tabaksprijzen
hoger vinden dan de hunne in dit jaar. Aangenomen zijn
de prijzen, waarvoor
in
1949 moest worden gekocht. Ook
zullen bij sommigen de lonen iets lager kunnen uitkomen.
De conclusie uit de becijferingen moet wel zijn, dat een
6 cents sigaar van 1939 nu, bij eenzelfde kwaliteit, ongeveer
32 cents moet kosten.
Als men de algemene lijn in deze uiteenzetting heeft ge-
volgd, zal men wel tot de overtuiging komen, dat dit
prijspeil voor deze industrie verontrustend is —
op
den
duur. –
Kostprijsberekening voor eenzelfde model sigaar, voor 1939
en voor 1949.
Basis 1.000
sigaren
1939
1949
1.
Tabak:
Dekblad
0,85 per kg
t
5,82
.
t
46,75
Omhiad
f2,75 per kg
,,
2,48
,,
38,50
Binnengoed
f3,30 per kg
,,
1,56
,,
9,90
9,86
t
95,15
Lonen.
…….
t
17,46
t
35,12
Soc. lasten
..,,
2,23
.,,
11,68
19,69
46,80
Verpakking en fournituren
,,
3,05 ,,
15,-
Alg.
kosten
…………
5,42
,,
16,90
Fabriekskostprijs
t
38,02
f
173,85
Accijns (12k pct-27 pct)
,,
7,50
14,13
.
,,
86,23
51,26
I-Ianclelsmarges
……..
Gmzetbelasting………..
–
,
–
,,
8,04
Winst
fabriek
……….
0,35
JJetailprijs per 1.000 stuks
f 60,-
t
319,38
Medewerking van zeer gewaardeerde zijde verschafte
nog becijferingen over dezelfde jaren uit een ander bedrijf
voor een normaal model sigaar: –
Ver-
1939
1949
hogings-
factor
Tabak
…………….
1
7,50
t
50,-
0,7
Lonen
……………..
,,
11,50
,,
28,-
2,4
Sociale
lasten
……….
1,15
,,
-10,-
8,-
8,7
2,7
Verpakking
…………
Alg.
kosten
……….
3,-
..
3,50
–
,,
,,
10,-
2,9
Fabriekskostprijs
……
t
26,65
f106,-
4,0
Accijns (124 pct-27 pct)
t
6,25
t
54,-
8,6
Omzetbelasting
……
..-,-
,,
.
5,-
–
Handelsmarge
……..
..16,-
,,
37,-
2,3
22,25
f
96,-
Totaal
…………..t 48,90
t
202,-
Opbrengst 1.000 stuks..,, 50,-
,, 200,-
4,0
Winst fabriek per
1.000 stuks
t, 1,10
f
2,-
Verlies
Uit deze cijfers blijkt, dat bij het betrokken bedrijf de
fabrikant bij de 5 cents sigaar een netto-provenu van
1,10 per 1.000 stuks behaalde in 1939. Voor 1949 kwam
hij bij de 20 cents sigaar tot een verlies van f 2 pci’ 1.000 stuks, hetgeen overeenstemt met het algemene gevoelen,
dat bij de huidige tabaksprijzen een sigaar van 20 cents
niet meer lonend kan worden geproduceerd.
Uit de becijferde verhogingsfactoren blijkt duidelijk,
waardoor de sigaren zo duur zijn geworden. De belang-
rijkste zijn de grondstofprijs, de sociale lasten en de accijns.
De handelsmarge beliep in 1939 32 pCt van de opbrengst-
prijs; in 1949 was het percentage 18k. Alles tezamen ge-
nomen kan men zeggen, dat de industrie en de handel
een belangrijk offer hebben moeten brengen aan de tabaks-
markt (hoge grondstofprijzen) en aan de fiscus (meer dan
verdubbelde accijns en Omzetbelasting).
De industrie heeft nog te lijden onder een geweldige
onderbezetting. 1-Jet consumptieniveau ligt per hoofd
van de bevolking op ca 50 pCt van 1938.
De jaarverslagen van enkele sigarenfabrieken klagen, .dat het bezettingspercentage voor 1948 laag was in ver-
gelijking met dât voor 1939, hetgeen ook wel blijkt uit
bovenstaande productiestatistieken in hoeveelheden. De situatie van de sigarenfabricage vervult de leiding dezer
ondernemingen dan ook met veel zorg. Door de hoge prijs
,-,,
f, ”
.’…
.-..
..-‘,-y-
‘—•
-‘r’
!’:”r
”
136
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEI’.T
15 Februari 1950
van de grondstof, door de hogere kosten van de moeilijke
verwerking (door tekort aan Java- en Sumatratabakken
moeten soms minder geschikte, doch niettemin dure dek-
en ombiadsoorten worden gebruikt), door gestegen lonen
en sociale lasten is het product, dat in kwaliteit achter
staat bij het vooroorlogse, zo duur, dat het;als genot-
middel voor de gemiddelde berrs te kostbaar dreigt te
worden.
De Overheid bepaalde in 1948 nog de omvang van de
grondstoffenimport, hetgeen een sterk vergroten van de
productie, w’aardoor verbetering zou kunnen intreden,
onmogelijk maakte.
De afzet in het binnenland ging in 1948 echter vlot
en tegen lonende prijzen’.
Van de gelegenheid’ tot exporteren kon weer in belang-
rijke mate worden geprofiteerd, doch ook voor de export
is de toekomst duistei’, in verband met invoerbeperkingen,
zeer hoge invoerrechten en hetalingsmoeilijkheden.
Thans mogen de Sumati’a-tabakken en de Java-soorten
geheel vrij worden gekocht. De tabakken, die uit het dollar-
gebied moeten komen, zoals vooral Brasil tabak, havana
tabak, en andere exotische soorten, die nu voor binnengoed
worden gebruikt, zoals Seedleaf, Blumenau, Domiiigo,
Cubita, zijn nog beperkt te verkrijgen en worden ver-
deeld op basis van het quotum 1939, in verband met de
schaarste aan deviezen. Wanneer deze ruimer bescikbaar
komen, zal ook deze restrictie spoedig tot het verleden
behoren.
De echte Flollandse sigaar heeft als dekblad het zo
geliefde zandblad. De onderste bladen van de tabaksplant
zijn het eerst bestorven; de eiwitstoffen daarin worden
in het bladmoes op natuurlijke wijze omgezet. Zij zijn
echter ongeschikt voor machinale verwei’king door de
structuur van het blad, door ,,zandigheid”, brosheid,
gaatjes door insecten, spatten e.d. De machine
‘stanst,
kan dus alleen egaal blad verwerken. De sigarenmaker
snijdt het blad, snijdt om de gaatjes heen.
In de landen met machinale sigarenindustrie, Amerika,
Denemarken, Zweden, wordt voor dekblad gebruikt het
,,gladblad”, d.i. voetblad of plukblad. Waar de gigaar
een typisch kxaliteitsartikel is, waarbij de smaak van
de consument de doorslag geeft,
kan
de Hollandse sigaal’,
de zandbladsigaai’, een eigen plaats behouden, naast die der geheel gemechaniseerde industrie, die eigenlijk toch
wel iets anders produceert.
Onze industrie zou misschien kunnen worden ver-
drongen door de Duitse, die zeer goed, mogelijk beter, is onderlegd, en ,de beschikking heeft over uitstekende
vakbekwaamheid”
Opleiding voor het vak heeft steeds, bij onze sigaren-
fabrikanten, vealvuldig plaatsgevoifden in Duitsland.
Echter is het voor Duitsland ook al sinds lange tijd be-
zwaarlijk geweest om aan het goede dekblad te komen.
De publicaties van het C.B.S. met betrekking tot de
12e volkstelling geven een globale indruk met betrekking
tot de vraag, hoe de Nederlandse bevolking werkt. Daar-
uit blijkt, dat het grootste gedeelte van de arbeidende
bevolking
werkt
niet in handel en pe,’keei’, niet in de land-
bojup,
maar
in de industi’ie.
Het kost zeer veel moeite, een
nieuwe industrie te stichten. Instandhouden van een
bestaande bedrijfstak is eenvotidiger.
Het zou dan ook buitengewoon te betreuren zijn, in-
dien een echt natiônale industrie, die zich een grote naam
heeftverworven, die dus over een grote goodwill beschikt,
zou moeten wegkwijnen.
Een dergelijke industrie moet in’ de eerste plaats steunen
op het verbruik in het land zelf.
Het kan van nut zijn, hierbij eens te denken aan de
ontwikkeling van de ,wijnbouw in Luxembui’g. Dit te
meer, omdat er allicht enkelen zijn, die, al te gemakkelijk,
de kwestie menen te kunnen afdoen met de opmerking:
wijn
6
sigaren – kunnen best worden gemist – allebei
overbodig! Dertig, veertig jaren geleden produceerde
Luxemburg ook wel wijn, maar de wijnliefhebbers uit
Luxemburg gaven de voorkeur aan geïmporteerde wijnen
en dronken overigens hoofdzakelijk bier
3).
De druiven,
die langs de Moezel groeiden, werden grotendeels naar
Duitsland verkocht, waar de Luxemburgse Moezelwijnen
werden gebruikt voor coupages. Aan de productie van
de grondstof werd in Luxemburg niet die verfijnde zorg.
besteed, die wijn behoeft. In 1925 werd deze uitvoer on-
mogelijk tengevolge van de Duitse contingenterihgs-
politiek. Toen is, voornamelijk door activiteit van coöpe-
raties van’ wijnhoeren, een afzetmarkt gevonden
in het
eigen land.
Doof verbetering van de kwaliteit van de wijnen en
door het energiek bewerken van de verkopers, dat zijn de
Luxemburgse café- en restauranthouders, is het verbruik
in Luxemburg opgevoerd van (védr 1925) 5 liter tot 25
liter per hoofd pel’ jaar. 1-let eigen land verschaf t daarmede
een natuurlijke basis, waarop de produent kan steunen.
Dit is mogelijk gebleken door de grootst mogelijke zorg
te besteden aan twee belangrijke factoren: kwaliteit en
pl’ijs.
Zo staat het ook met onze sigarenindustrie
4).
Deze
staat en valt op den duur met de eigen binnenlandse markt,
waarbij weer de beide factoren:’ kwaliteit’ en prijs de
doorslag zullen geven.
I. BRANDS.
) Weekblad Horeca 25 Maart 1949
) Sigarênfabrieken, die dure sigaren fabriceerden, stonden in de
depressie na 1930 in de Verenigde Staten voor een algehele debl.cle.
Een der rabrikanten vond de moed de productie te richten op de
sigaar van $ 0,05, de ,,nickels”. Dit werd een enorm succes (Gedenk-
Schrift Dell Mij
1941).
GELD- EN KAPITAALMARKT,
De geldinarkt.
– Ook gedurende de afgelopen week bleef de geldmarkt
uiterst krap. De weekstaat van De Nedei’landsche Bank
per 6 Februari gaf aan, dat er in de eerste week na de
moeilijke maandultimo slechts een relatief gering herstel
plaatsvond in de liquiditeitspositie der banken en geld-
makelaars. Het feit, dat er in Februari weinig schatkist-
papier vervalt, speelt hierbij uiteraard een belangrijke rol.
De voorschotten en beleningen, alhoewel t.o.v. de week
tévoren met f 19 mln teruggelopen, hadden nog altijd de
aanzienlijke omvang van f175 mln. De saldi van Neder-landse banken bij de cii’culatiebank bedroegen f33 mln,
di. f 6 mln méér dan de vorige week.
• Callgeld noteerde de gehele week 11 pCt, maar was
möeilijk te verkrijgen. ,De marktdisconto’s kwamen vrijwel
alle boven de 11 pCt, zodat degenen, die om liquiditeits-
redenen gedwongen waren schatkistpapiei’ te verkopen,
dat zij vroeger in de vorm van jaarpromessen met een
discontovoet van 11 pCt per jaar bij de Agent van het
Ministerie van Financiën hadden gekocht, over de reste-
rende looptijd van dit papier verlies leden. Teneinde dit
verlies nog zoveel mogelijk te beperken, bestond er een
tendentie zo kort mogelijk lopend papier te verkopen. Er
waren echter moeilijk kopers te vinden.
Maart- en Aprilpapier werd op
J1
pCt aangeboden, 3
en 4 maandspapier op 1/ pCt, terwijl langer lopend papier
op pCt was te krijgen. I
–
Iet,hoge disconto voor Maart
t/m Junipapier is te meer opmerkelijk, daar bij de betaling
op 15 Maart a.s. van ïnschi’ijvingen opdef200mln3pCt
Nederlandse Staatslening 1950 schatkistpapier in betaling
mag worden gegeven, vervallende tussen die datum en
30 Juni, met een renteverrekening van f 3 per dag per
f 100.000 schatkistpapiei’ (overeenkomend’e met
13/32
pCt
per jaar). Degene, die thans in staat is bijv. een promesse
van t 100.000, vervallende 30 Juni It 1/ pCt aain te kopen,
om haar op 15 Maart in te leveren, maakt bijv. over de
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
137
periode van 13 Februari tot 15 Maart een rente van 3f pGt,
een voor kort geld ongekend hoog percentage. Het bestaan
van een dergelijk rendement is wel een aanwijzing voor
het ontbreken van voldoende aanbod.
De kapitaalmarkt.
Indonesische fondsen ondergingen gedurende de verslag-
week enige daling, mede tengevolge van baisse verkopen
van de beroepshandel. Aanleiding hiervoor waren vnl. be-
richten uit Indonesië omtrent schattingen, welke aan on-
dernemingen buiten de wet om worden opgelegd en omtrent
vernielingen, die in sommige streken nog steeds plaats-
vinden.
Het herziene Westontwerp Dividendbeperking, dat de
vorige week bij de Tweede Kamer w’erd ingediend, bevat
een clausule, krachtens welke Nederlandse N.V.’s, waarvan
ten minste
f
van het kapitaal in buitenlandse handen is,
niet onder de dividendbeperking vallen. Een aantal dezer
aandelen steeg als gevolg hiervan gedurende de afgelopen
‘eek in koers.
De belegging in aandelen door pensioenfondsen en der-
delijke institutionele beleggers kan wellicht enigszins wor-
den gestimuleerd door de bij het Wetsontwerp Belasting-
herziening 1950 voorgestelde afschaffing van de beperkte
belastingplicht dezer fondsen voor de vennootschapsbe-lasting, welke uitsluitend bestaat uit het niet teruggeven
van de op dividenden ingehouden dividendbelasting ad
15 pCt. Veel invloed op de beurs had dit bericht overigens
niet, hetgeen niet verwonderlijk is, daar de hier bedoelde
beleggers in het algemeen niet sterk voor aandelenbelegging
zijn geporteerd, ook niet, nu voortaan niet langer 15 pCt
van de inkomsten, daarop zal w’orden afgehouden.
0
1) de obligatiemarkt waren weinig verschuivingen mer-
baar, verband houdend met de nieuwe staatslening, het-
geen èn in verband met de omvang èn in verband met de
leningsvoorwaarden begrijpelijk is.
3 Febr. 10 Febr
1950
1950
Aand. indexeijfers
Algemeen
………………
164,7
163,4
Industrie
………………..
227,4
.226,3
Scheepvaart
………………
153,5
153,9
Bankei
………………….
135,7
135,4
Indon.
aandelen
…………
68,5
66,9
Aandelen
A.K.0.
………………..
183f
183
Philips
………………….
230
2311
Unilever
………………..
225f
226
H.A.L.
………………….
161f
159
Amsterdam rubber
………..
152
150f
–
Ii.V.A.
………………….
161f
1581
Kon.
Petroleum
.
…………
294f
292
Staatsobligaties
21 pCt
N.W.S.
…………….
81/ 81/
3-3fpCt
1947
…………..
98f
9811/16
3 pGt Invest.
991
/16
/16
3 pCt Dollarlening 1947
981
98/8′
3f pCt
1948
………………
100/
100f
DE BELGISCHE GELD- EN
KAPITAALMARKT IN JANUARI 1950.
In de eerste dagen van de maand Februari heeft de
Nationale Bank van België haar jaarverslag gepubliceerd
over 1949. De passages uit de inleiding, die hieronder
worden weergegeven, bevatten enkele interessante aandui-
dingen over de gcldpolitiek, die de instelling denkt te
voeren in de onmiddellijke toekomst en over de principes,
die aan de grondslag van die politiek liggen. Over de alge-
mene richting van de politiek is de lezer Aug gefixeerd:
,,Bij de aanvang van het nieuwe jaar spreekt de Bank de
wens uit dat de monetaire en financiële politiek die on-
middellijk na de bevrijding werd ingeluid en sindsdien een
opmerkelijke continuïteit vertoonde, zou worden voort-
gezet” (blz. 13). De Bank is van oordeel, dat een verdere
vermindering van de discontovoet momenteel niet ven-
selijk is. ,,Immers, gelet op de ruime geldliquiditeit, is het
niet raadzaam de omvang vanhet ongebruikte geidvolume
door de scherpere daling van de rentestand nog te ver-
meerderen” (blz. 9). In verband met de bestrijding van de
werkloosheid wordt de volgende mening uitgesproken.
,,Daai het er om gaat dit vershijnsel (de werkloosheid)
geleidelijk en duurzaam te1hestrijden, dient zulks zonder
inflatoristische middelen nagestreefd; zoniet zal de oplos-
sing van het probleem alleen maar worden verdingd, om
zich uiteindelijk nog scherper testellen. De geldmiddelen
zijn in het binnenland ruim nagenoeg beschikbaar om een
normale financiering van de economische bedrijvigheid op
een hoog peil te verzekeren. De Bank zal hieraan haar
medewerking niet weigeren, vooral waar het gaat om het
4
disconto van handelspapier dat verband houdt met ver-
w’ezenlijkte transacties. . . . Bovenstaande beschouwingen
gelaen eveneens voor de buitenlandse handel. Het hand-
haven van een hoge uitvoer door middel van een buiten-
sporige credietverlening aan het buitenland, komt ten slotte
hier op neer, dat de Belgische gemeenschap de lasten draagt
van de betalingen, die het buitenland aan de uitvoerhedrij-
ven moet doen. Deze bedrijven moeten zich aan de nieuwe
omstandigheden aanpassen, zij moeten zich hun concurren-
tievermogen versterken, teneinde hun afzet te verhoen in landen met gezonde valuta die hun invoer werkelijk
betalen” (blz
:1
4-15).’Ten aanzien van de verwezenlijking
van Benelux is de Bank van oordeel, dat de moeilijkheden
die hierbij oprijzen, slechts een voorbeeld zijn van de
Europese monetaire moeilijkheden. ,,Deze kunnen geen
oplossing vinden binnen het enge kader van de bilaterale
betrekkingen tussen de betrokken landen. Zolang de
valuta’s niet omwisselbaar zijn en dientengevolge compen-
satie tussen vorderingen en schulden in vreemde deviezen
onmogelijk is, zal het niet volstaan de gezamenlijke be-
talingsbalans van Benelux in evenwicht te brengen. Bo-
vendien, daar België zich in een credietpositïe tegenover
Nederland bevindt, vereist het tot stand komen van de
Economische Unie dat Nederland aan zijn verplichtingen kun’ne voldoen, in voor België en Luxemburg bruikbare,
d.w.z.
omwisselbare deviezen” (blz. 11-12).
Over de feitelijke evolutie van de geidmarkt valt niet
veel bijzonders te vermelden. De daggeldrente bleef vast
op 1f pCt. Het Flerdisconterings- en Waarborginstituut
verhoogde om technische redenen de herdiscontov.oet van
eerste-rangspapier met.
1
/
8
pCt (3 pCt tegenover 2/8 pCt vroeer). De banken hadden het opnieuw ruimer, wat na
het jaareinde nogal begrijpelijk is. De deposito’s groeiden
overigens terug aan. Alleen de Schatkist had het nog niet
bijster ruim, in hoofdzaak omwille van een contractuele
terugbetaling van $ 20 mln (1.000 mln l3frs) aan het
Muntfonds.
Kapitaalmarkt.
–
De obligatiemarkt bleef in Januari dezelfde kenmerken vertonen als voorheen: ruim en vast. De ruimte werd be-
vestigd door de vlugge intekening van de 4 pCt lening
Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, groot
1.500 mln frs;’op vier dagen was inderdaad alles uitver-
kocht. De markt voor uitstaande leningen ondervond
hiervan niet de minste hinder, want de koersen gingennog
merkelijk naar omhoog. Vooral het papier met lange loop-tijd stond in vraag. Het renteschema kwam dan ook verder
naar omlaag. –
138
ECONOMISCH-StATISTISCHE BERICHTEN
15
Februari
1950
4
Nel.lo-rendenzenterr. Qan dé QoOrnaa?nste obligatietypes
1
Obligatietype
Looptijd
Aug.
Dec.
Jan.
1948
1949
1950
Schatkistcertificaten
3 4 10 j.
4,83
4,64
4,64
Kashons steden ……….3 4 10 j.
5,07
1
4,79
4,72
Staatsrenten ………….meer dan 30
j.
4,73
4,49
4,47
Industriële obligaties
12 4 15 j.
6,06
5,31
5,16
‘) Er,werd rekening gehouden met eventuele terugbetalingspremitin
op de vervaiclag.
Teneinde de binnenlandse markt te ontlasten en omwille
van de gunstige rentestand plaatste de Nationale Maat-
schappij voor Krediet aan de Nijverheid een 4 pCI lening
in Zwitserland; de intekening ging vlot van de hand. De
lening
is
50 mln
Zw.
frs groot en heeft een mininuim-
looptijd van
8
en een maximumlooptijd van
12
jaar. Bij
de intekening moest 0,5 pCt agio
op
de nominale waarde
worden betaald. In het binnenland stelde dezelfde instel-ling zopas een nieuwe
4:25
pCt lening on tap open. 1-let
papier heeft een looptijd van énkel 5 jaar en wordt daar-
enboven met een disagio van
0,5
pCt geëmitteerd.
Op de aandelenbeurs liep de hausse’, die in November
inzette, nog door tot in db eerste helft van Januari. Daarna
nam het dagelijks. verkoopcijfer merkelijk a. (gemiddeld
36 mln omzet over de laatste twee weken, tegenover 61
mln frs over de eerste twee). De koersen hielden nochtans
goed stand en de maand werd maa.r net
0,9
punt afgesloten
beneden het hoogtepunt van het gemiddelde koerspeil
(180,9
per 11 Januari tegenover
180
per 31 Januari). Over
geheel de maand kan een gemiddelde stijging van 3,3pCt
worden genoteerd. De hausse was vooral geconcentreerd
op
binnenlandse aandelen met verbeterde rendements-
perspectieven (sectoren glas, bouw en textiel). Hdt gemid-
deld.netto-rendement
op
koers van 76 Belgische en kolo-
niale hoofdfondsen, genoteerd
op
de beurs te ‘Brussel,
bedroeg per einde Januari 3,71 pCt. Tot slot nog enkele
koersindices:
Koerspeil op de aandelenbeu,’s te Brussel.
(inclices basis 1936-38 = 100).
31-12-’48
31-12-49
31-1-50
Industriële
aandelen ……….
144
169
175
Openbaar
nut
…………..
93
142
146
Financiële instellingen
93
117
124
Koloniale aandelen
……….
225 233
240
Gemiddeld koerspeil
149-
176
180
Brussel.
V. ,VAN R03IPUY
‘
STATISTIEKEN,
DE NEDEtLAi’iDSdHE BAJK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
1
g
1
0
.
u
Q.a).
‘-
.g,10′
O
—
.
.e
40
0
00
;:.
30
Dec.
’46
700.876
4.434.786
1011.816
153.109 2.744.151
2 Jan. ’50
751.544
162.685
560.312
173.823
3.066.403
9 Jan. ’50
751.676
164.701
567.568
140.002
3012.451
16
Jan. ’50
882.511
169.314 601.438
154.923
2.977.163
23 Jan. ’50
882.647
,
161.206
620.222
146.890
2.950.440
30 Jan. ’50
882.755
137.235
656.686
193.970
3.009.217
6 Febr. ’50
882.866
102.093
684.119
174.916
2.988.360
13 Febr. ’50
883.012
82.608
669.641
157.363
2.957.261
Skldi in rekening courant
..c’s
1
‘co
co,
,
30 Dec. ’46
2 Jan. ’50
527.346
610
610
:
417
417
1
3
3:
184
1
79
60.136
484.929 343.158
9 Jan. ’50
60L829
37.288
481.022
319.343
16 Jan. ’50
640.731
624.363i 3.225
35.236
492.965 329.323
23
Jan. ’50
642.691
6
1
24.363
3.226
34.690 469.303
372.877
30
Jan.
’50
620.201
624.360
3.160 27.074
477.667 392.018
.6 Feb.’50
570.881
642.306
1.949
32.613
507.060 384.523
13 Febr. ’50
528.253
692.602
1.947
26.638
518.512
357.454
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
–
1
–
‘ç:
00-a
‘1)
•
Data
.
ED
.b
31 Mrt. ’47
477080
35.363 33.256
18 Jan. ’50
674.695
65.767
67.95
25
14.891
Jan. ’50
674.695
83.232
35.37
1
14.903
85.40L
22
,
55.201
Febr. ’50
674.695
47.032
14.832
69.59
–
Rekeningcourant
saldi
Data
0
g
e
.
.
n
31 Mrt. ’47
81.527 453.816
– –
503.718
18 Jan. ’50
37.445
934.958
–
189.439
1.206.165
25 Jan. ’50
36.762
934.908
–
189.439
1.220.904
1 Febr. ’50
38.509
928.297
– –
,
1.289.291
Muntbiljettencircujatie per 31 Maart 1947 f646.830.979.
Muntbiljettencirculatie per 18 Jan.
1950 f983.263.293,50.
Muntbiljettencircualtie per 25 Jan.
1950 f988.882.898,50.
?iuntbiljettencirculatie per
1
Febr. 1950 f990.280.812,25.
STAND VAN
‘S
RIJKS
KA.S..
V o r d e r i n g e n
31
–
Jan. 1950
23 Jan. 1950
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De Nederl. Bank N.V.
f
635.876.097,26
t
662.690.776,11
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
de
Bank
voor
Neder
–
4.001.638,52
531.103,85
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
–
landsche
Gemeenten
……….
Daggeldlening
tegen
onder-
pand………………
–
–
Saldo
der postrekeningen van
367.115.088,30
,.
338.674.687,12
buitenland
………… ………
Voorschotten op uit. December
……..
1949
aan
de
gemeenten
wegens aan
haar
uit
te
Rijkscomptabelen
……..
keren belastingen
–
-.
Vordering in rek. courant op:
‘VS. [ndonesië …………
37.495.000
–
,.
L
37.495:000,-
Suriname
…………..
….
…29.588.751,03
30.432.757,03
Ned. Antillen ….. ……..
–
1-let Algemeen Burgerlijk Pen-
–
–
Het staatsbedrijf der
P.,
T.
–
sioenfonds
…………….
enT
.
……… ……….
‘
–
–
Andere staatsbedrijven en in-
.
stellingen
……………
404.123.522,44
404.182.210,49
Verplichtingen
Voorschot,
door
De
Neclerl.
i3ank NV., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening courant
verstrekt
–
–
–
Schuldaan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
fl996.591.200,-
t 1996.391.200,-
Schatkistpromessen
hij
De
Nederlandsche
Bank N.V.
ingevolge Overeenkomst
van 26 Februari 1947
….
1600.000.000,-
,,1600.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
–
(rechtstreeks bij De Nederi.
Bank
N.V.is
geplaatst nihil) …
1.5.976,8
mln, wo. garantie
l3retton
Voods 11.151 mln
,,4825.800.000,- ,,4828.300,000,-
Daggeldleningen
–
–
139.369.621,50
,,
138.850.608,-
Schuld op uit. December 1949
aan de gemeenten wegens
aan
haar
uit
te
keren
132.688.706,10
,,
132.688.706,10 9chuld
in
rek. Courant
aan:
V.S.
Indonesië
–
–
Suriname
…………..
–
–
[Iluntbiljetten in omloop
………
18.488.339,05
18.488.339,05
1
–
Jet Algemeen Burgerlijk Pen-
belastingen
……………….
20.134.481,14
20.308.901,02
liet
staatsbedrijf
der
P.,
T.
Ned.
Antillen
………..
…..
en
T.
………………
………
386.972.546,52
404.540.193,24
sioenfonds
………………..
Andere
staatsbedrijven
. . .
9chuld
aan
diverse instellin-
….
gen in rekening met ‘s Rijks Schatkist
……
……..
…
1584.707.347,62
,,1 583.762.267,15
15 Februari 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
139
1
EÇDEXCIJFERS
VAN GROOTUANDELSPItIJZEN
IN NEDERLAND
1)1)
Juli ’38-Junl’39
=
100
1946 1947
1
1948
Voedingsmiddelen:
plantaardlge
209
230
228
228
238 240
199
233
240
250 285
dierlijke
………..
191
totaal
………….200
214
231
235
244
265
Groudsioffen:
houtw. buitenlands
463
631
567
517
517
517
chem. producten
272
342
376
358
359 358
textielwaren
258 284
283
294
304 306
243
304
610
691
738
metaalwaren
261
294
306 305
31 3
311
papierwaren
332
474
524
338
362
381
huipstoffen
170
.
201
216
264
264 265 328
342
365
374
376
Afgewerkte producten:
glas, aardewerk enz
238 256
269
282
285
286 390
382
374
374
371
Ieder
………..224
totaal
………….282
chem. producten
328
318
325
358
361
374
textielwaren
315 344 360
395 388
416
321
330
381
385
399
houtwaren ………349
paplerwaren
283
103
347
353
343
342
gefabr. voed. midd
211
223
225 234
234 235
lederwaren ……….292
metaalwaren ……
248 263
270
274 274
274
261
.
276
283
298
297
303
totaal
………….
Algem. indoxeijter
251
271 281
295 297
305
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”; gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
‘) De wegingsco0ffici9nten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941.
GEO. WEHRY & Co.N.V.
AMSTERDAM
*
Vestigingen:
Batavia (en 26 andere vestigingen
in Indonesië), New York, Buenos
Aires, Manchester, Londen, Brussel,
Melbourne, Tokyo, Osakd, Nagoya,
Singpore, Penang, Kuala Lumpur
Agenten:
in alle Zuid-Amerikaanse Staten
Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoerten, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.
DEZE WEEK:
Bedrijfsgebouw
Belastingverlaging
1
zo nodig met woning tegen
zeer aannemelijke voorwaar-
den te
k
o o p in gemeente
dicht hij Bergen op Zoom.
Permanent overschot aan
jeugdige arbeidskrachten.
Brieyen aan het Economisch
Technologisch Instituut voor
Zeeland, Nieuwstraat 27, Mid-
delburg.
Inschakeling’ van deze
rubriek brengt Uw
annonce onder de
aandacht van rde
functionarissen der
grote bedrijven
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen
,
en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE 9PENINQS. –
Abonnementsprljs
f15.—
per Jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A.
M.
ROELANTS – SCHIEDAM
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P.
B.
Kreukniet, Prof.
H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra..
Abonnementsprjjs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f 20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de Uitgevers
DE ERVEN F.BOHNTE HAARLEM
Gevraagd
ADJUNCT CHEF
van een commerciële afdeling, door grote
industriële onderneming te Amsterdan
Diploma M.T.S. werktuigbouwkunde ver-
eist. Sollicitanten moeten beschikken over
commerciële ervaring en kennis van de
moderne talen. Ervaring op organisato-
risch gebied en in de, omgang met mede-
werkers strekt tot aanbeveling. Leeftijd
30-40 jaar.
Sollicitaties met
pasfoto
enuitvoeriçje inlichtingen van
opleiding, levensloop en werkkring, te richten onder
ES
zSoo,
aan R1CARDO’SAdv. Bur., Amsterdam-C.
G RAFOLO
6
G
H. LANOOY – ROTFERDAM
PSYCHOL. ADVIEZEN
.,
Eén der grootste Nederlandse bedrijven vraagt ter versterking
van ‘de bestaande staf
–
ervaren ADMINISTRATEURS
Vereist: een grondige, practische en theoretischekennis van de bedrijfs-
economische en administratieve vraagstukken, welke zich in een moderne
administratie van een groot bedrijf voordoen.
Salaris: t 6.000.— tot t 10.000.—, afhankelijk van bekwaamheid en
ervaring.
Soliicitaties, met
pasfoto, te richten onder No.VSB f65?
aan het
Bureau
van
dit
blad
J) Luykenstr. 6, Tel. 50199
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN
net uitstekende verbindingen met binnenlandse markten
en fabrieken, wenst deze relaties te benutten voor import
en export; stelt zich daarom voor om in Rotterdam of
Amsterdam een geheel zelfstandige afdeling daartoe op
te richten.
Zoekt –
een actieve en energieke jongeman
die, uitstekend onderlegd in de moderne talen, enige kijk
heeft op boekhouden en ambitie heeft om dit werk,
waarbij grote mogelijkheden zijn weggelegd, ter hand te
nemen. Gevraagd wordt iemand, bij voorkeur met enige ervaring,
die bereid is uit niets iets groots op te bouwen.
Br. mèr foto onder no. ESB 1650, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
Bij de Directie Wieringermeer (N.O.P.) te Zwolle,
kan worden geplaatst
SOCIOGRAAF
Vereist is een academische graad in de Sociografie,
sociale geografie, of economische geografie.
Candidaten met ervaring op gebied van sociaal onder.
zoek genieten de voorkeur.
Sollicitaties -v66r 21 Februari
5.5.
re richten as,, dc Directeur van de
CENTRALE PERSONEELSDIENST
BINNENHOF 4
TE ‘S.GRAVENHAGE
onder motto L/Soc..
51.
F
De
K.L.M.
vraa
g
t:
.
. . . .
Enige bekwame bedrijfseconomen en
1
financiële deskundigen
–
assistentie
van
de
leiding
der afdeling
‘
Financiên en Administratie.
L
ter
Sollicitaties, met pasfoto,
te
richten
aan de
Ald.
Personeelszaken
K.L.I’4.,
Postbus 121, Den Haag.
AMSTERDAMSCOE BANK
N.V.
–
INCASSO-DANK
N.V.
MAANDSTAÂT PER
31 JANUARI 1956
ACTIEF
1
PASSIEF
Kas,
Kasslers en
1
Kapttl
70.010.000,—
Daggeldienlngen t
21.917.281,64
1
Reserve
33.500.000,-
Nederlands
schatkistpapler
800.773.400,—
l
Bouwresorve
.,
6.000.000,-
Ander over.
1
op
heldspapler
22.685.000
–
i
termijn
.
91.121.752,05
Wissel,
11.345.542,53
1
Crediteuren
.969.520.118,21
Bankiers In bin.
–
Door derden
nen. en bulteni. ,,
52.307.781,79
1
geaccepteerd
..
200.560,_
Effecten en syn.
1
dtcaten
9.127.421,93
1
Diverse
rekeningen
–
44.792.410,87
Protongattén
en voorschotten tegen Effecten
22.846.541,24
Debtteuren
257.319.065,24
Deelnemingen
..
10.822.806,76
Gebouwen
6.000.000,-
f1.215.144.841,13
‘
11.215.144.841 13
Economisch Statistische
Berich
–
tén
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hogchstraat
5,
Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland t 26,— per jaar;
voor België/Luxemburg f 28,- per jaar. te voldoen door storting van de
tegenwaarcle in Belgische franc.s bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
tlniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,—, overige
landen f 28,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties le richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
’41,
Schiedam
(Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f 0,40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
t
S
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.